Last Updated on 1 juni 2012 by M.G. Sulman
In april 2002 viel het Israëlische leger het vluchtelingenkamp bij Jenin binnen. Dit vluchtelingenkamp werd al langere tijd door Israël aangeduid als een centrum van terrorisme, waar veel daders van (zelf)moordaanslagen afkomstig zijn. Israël werd door o.a. Amnesty International en Human Rights Watch beschuldigd van oorlogsmisdaden. Maar was deze aantijging wel juist?
Inhoud
Jenin in vogelvlucht
In het naast de stad Jenin gelegen Palestijnse vluchtelingenkamp woonden in april 2002 circa 14.000 Palestijnen. Sinds 1995 heeft de Palestijnse Autoriteit (PA) daar zowel de civiele als de militaire verantwoordelijkheid. De PA wordt daarin bijgestaan door de UNRWA: de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen1Voluit: United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.. Deze organisatie speelt in het kamp een belangrijke rol op het gebied van werk, scholing en gezondheidszorg. De UNRWA heeft tientallen functionarissen in dienst die in het kamp wonen en werken.
Jenin: broeinest van terreur
Op 1 april 2002 viel het Israëlische leger, in het kader van het offensief tegen de harde kern van de Palestijnse terreur, het vluchtelingenkamp bij Jenin binnen. De strijd duurde tot 11 april. Het vluchtelingenkamp bij Jenin, evenals de oude stad van Nablus, werden al langere tijd door Israël aangeduid als centra van terrorisme, waaruit daders van (zelf)moordaanslagen afkomstig zijn. Volgens Israël zijn van de honderd daders van (zelf)moordaanslagen die gepleegd zijn vanaf oktober 2000, er 23 afkomstig uit Jenin. Interne documenten van Fatah bevestigen het beeld dat een significant aantal (potentiële) daders van (zelf)moordaanslagen uit Jenin komt. Jenin staat bij de Palestijnen zelfs bekend als “de zelfmoordhoofdstad”. Een brief aan een medewerker van Fattah bijvoorbeeld bevat de volgende veelzeggende zinsneden:
“(Jenin refugee camp) is characterized by an exceptional presence of fighting men who take the initiative (on behalf of) the national activity. Nothing will beat them and nothing worries them. Therefore, they are ready for self-sacrifice with all the means. And therefore, it is not strange, that Jenin (has been termed) the suicide capital” (A’simat Al-Istashidin, in Arabic).2Aangehaald door het Amerikaanse congreslid Eric Cantor op zijn internetpagina: http://cantor.house.gov/newsroom/2002/20020110unrwa.ht
Vanaf het moment dat Jenin onder de verantwoordelijkheid viel van de PA, is er een uitgebreide terroristische infrastructuur opgebouwd door met name de Hamas en de Islamitische Jihad. Beide organisaties zijn zowel door de Europese Unie (EU) als door de Verenigde Staten (VS) geoormerkt als “terroristische organisaties”. Volgens een rapport van het Israëlische leger (IDF) werden de volgende terroristische activiteiten ontplooid in Jenin:
“Jenin was the site of extensive weapons factories located in residential buildings, putting civilians at considerable risk. These factories manufactured explosives for suicide bomber belts and Khassam rockets. Arsenals of machine guns and antitank weapons were also uncovered during the operation. Hamas and Islamic Jihad operated openly via mosques and social services to recruit suicide bombers and more generally to incite the local population to martyrdom and Jihad.”3Rapport van het IDF: Anatomy of Anti-Israel Incitement: Jenin, World Opinion and the Massacre That Wasn’t, juni 2002.
Er was al met al voldoende aanleiding voor Israël om een militaire operatie in het vluchtelingenkamp bij Jenin uit te voeren, teneinde alle ingezetenen van Israël – Jood en Arabier – te beschermen tegen (zelf)moordaanslagen. Deze terreurdaden – waarbij de dader zijn eigen leven opoffert om zoveel mogelijk slachtoffers te maken – zijn sinds de tweede intifada schering en inslag en velen zijn daarbij gedood of (ernstig) gewond geraakt en een groot aantal slachtoffers zijn blijvend verminkt en invalide.
De propagandamachine van de PA
Nog voordat het kruit verdampt was in Jenin, begon de Palestijnse propagandamachine volop te draaien. Volgens de Palestijnen lagen er onder het puin van het kamp minstens vijfhonderd doden en hadden de Israëlische soldaten een massamoord begaan. Het Israëlische leger zou volgens de Palestijnse propaganda 250 lijken in een massagraf hebben gedumpt. Dit bericht werd aanvankelijk gretig overgenomen door met name een aantal Britse “kwaliteitskranten”, zoals The Independent. Nadat Jenin was overgedragen aan de PA werden de herstelwerkzaamheden aan het water en elektra – waar Israël een aanvang mee had gemaakt op last van Yasser Arafat – stopgezet, zodat de destructie tengevolge van de strijd zichtbaar bleef voor de buitenwereld.4Rapport van het IDF: Anatomy of Anti-Israel Incitement: Jenin, World Opinion and the Massacre That Wasn’t, juni 2002, pagina 26.
Ook werden er extremistische graffititeksten – waarin bijvoorbeeld Osama bin Laden werd betiteld als een held – in opdracht van de PA vervangen door gematigde teksten in het Engels.5http://www.honestreporting.com/Critiques/2002/35_jenin3.asp Dit alles leverde een beter decor op voor de propagandaslag die zou volgen. Niet alleen het decor werd volgens plan opgetuigd, maar ook families wiens huizen waren vernietigd werden geïnstrueerd wat voor rol zij moesten spelen, getuige bijvoorbeeld een artikel in The Washington Post van 1 mei 2002:
“The propaganda war continues, meanwhile, in the refugee camp itself. Families whose homes had been destroyed were ordered to sit and lie inside tents pitched near the destruction, to be available for interviews and filming with foreign reporters and photographers. At dusk, with the press opportunities concluded, they returned to houses offered to them in the undamaged city or in the rest of the refugee camp. Other young men, members of various factions, have been on duty in the camp’s narrow streets, eager to conduct foreign correspondents to places where they say Israelis killed militants after they surrendered or had been captured.”6http://www.washtimes.com/world/20020501-5587072.htm
Op 18 april 2002 verscheen in het NRC Handelsblad een artikel onder de veelzeggende kop: “Israël verliest propagandaslag om Jenin”. Daarin wordt gesteld dat het beeld is geschapen dat Israëlische soldaten een bloedbad hebben aangericht, op basis waarvan Israël door internationale organisaties als de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties keihard is veroordeeld en dat tegen de tijd dat de feiten boven zullen komen, de nieuwskaravaan alweer verder is getrokken.7http://www.nrc.nl/nieuws/buitenland/1019130047380.html Ook het Internationaal Comité van het Rode Kruis en Amnesty International kwamen met voorbarige conclusies.
De openingszet is dus allesbepalend in het spel dat propaganda heet en daarom werd door de PA alles op alles gesteld om de IDF (Israël Defense Forces) te kwalificeren als de agressor die op brute en gewelddadige wijze een massamoord pleegde op de toch al militair zwakke(re) Palestijnen. Verdichtsels en verzinsels werden als feiten aangedragen, het slagveld werd “geretoucheerd” en de waarheid werd op het altaar van het politieke opportunisme geofferd. Het doel heiligt de middelen als het gaat om het bespelen van de internationale en de Israëlische publieke opinie.
Sommige (met name Engelse) kranten namen zonder verificatie en kritisch onderzoek de berichten van een massamoord op de Palestijnen over en brachten dit bericht als een vaststaand feit. De meeste kranten trokken geen voorbarige conclusies maar gaven slechts citaten weer van woordvoerders van Palestijnse en Israëlische zijde, en van organisaties die meedogenloos en ongegrond Israël veroordeelden. Deze onkritische houding is ook laakbaar, want op deze manier kon de PA vrijwel ongehinderd de publieke opinie met hun leugentaal en aantijgingen jegens Israël in hun voordeel bewerken. “Waar rook is, is vuur” is immers de heersende gedachte en Israël kwam dankzij de grove beschuldigingen in het beklaagdenbankje. Journalisten zouden zich alle moeite en inspanning moeten getroosten om de onderste steen boven te krijgen. Bovenal zouden zij alle berichtgeving van de woordvoerders van zowel Israëlische als van Palestijnse zijde bij voorbaat in twijfel moeten trekken en zij zouden zélf op onderzoek uit moeten gaan om de feiten te achterhalen. Nooit klakkeloos opschrijven wat woordvoerders uitkraaien.
Israël zette als tegenreactie ook een propagandaoffensief in gang, getuige de volgende passage in Het NRC Handelsblad van 18 april 2002:
“Om de negatieve weerslag van Jenin voor Israël te compenseren, heeft de directeur van het belangrijkste ziekenhuis van Jeruzalem in ieder geval tijdelijk de regels veranderd: Israëlische burgerslachtoffers van Palestijnse terreuraanslagen mogen voortaan vrijwel direct door de media ondervraagd en gefilmd worden. De linkse krant Ha’aretz citeert een Israëlische woordvoerder die zegt dat de nieuwe beleidslijn tot doel heeft ‘zoveel mogelijk bloed, pijn en tranen te laten zien’.”8http://www.nrc.nl/nieuws/buitenland/1019130047380.html
Wat er werkelijk gebeurde
In het Egyptische weekblad “Al-Ahram” van 18 – 24 april 2002 is een interview geplaatst met een bommenmaker genaamd Omar die afkomstig is uit Jenin. Deze “vakman” legt trots en voldaan uit hoe de Palestijnen woonhuizen veranderden in militaire objecten:
“We had more than 50 houses booby-trapped around the camp. We chose old and empty buildings and the houses of men who were wanted by Israel because we knew the soldiers would search for them. We cut off lengths of mains water pipes and packed them with explosives and nails. Then we placed them about four metres apart throughout the houses; in cupboards, under sinks, in sofas”.9http://www.ahram.org.eg/weekly/2002/582/6inv2.htm
Op het einde van het vraaggesprek vraagt Omar op indringende wijze aan de journalist of zijn bij de strijd verwonde arm hersteld zou kunnen worden door de doktoren. De journalist vraagt hem vervolgens waarom hij dit wenst. Het antwoord is even onthutsend als schokkend:
“Because I want to be able to hold a heavy rifle again. That way I can kill more Israeli soldiers. It’s that or become a suicide bomber.”10http://www.ahram.org.eg/weekly/2002/582/6inv2.htm
Tabaat Mardawi, een door Israël tijdens de inval in Jenin gevangen genomen seniorlid van de terreurorganisatie “Islamitische Jihad”, vertelde op 22 april 2002 op CNN dat “hij en andere Palestijnse strijders hadden verwacht dat Israël zou aanvallen met vliegtuigen en tanks. Hij vertelde dan ook opgetogen over Israëls beslissing infanterie te sturen, waardoor het voor de Palestijnen prijsschieten was:
“It was like hunting … like being given a prize. I couldn’t believe it when I saw the soldiers. The Israelis knew that any soldier who went into the camp like that was going to get killed. I’ve been waiting for a moment like that for years”.11http://www.cnn.com/2002/WORLD/meast/04/22/jenin.fighter/index.html
Woordvoerders van het IDF zeiden dat de beslissing om in de voorste gevechtslinies infanterie in te zetten, in plaats van gebruik te maken van de luchtmacht en artillerie, voortkwam uit de wens het aantal burgerslachtoffer zo laag mogelijk te houden, ondanks het risico dat daardoor meer doden en gewonden zouden vallen onder hun eigen militairen. Of dit nu voortkwam uit waarachtige humaniteit en medemenselijkheid of uit een pragmatisch streven om internationale kritiek op deze militaire interventie te voorkomen c.q. zoveel mogelijk in te perken, een feit blijft dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika minder voorzichtig opereerden in Afghanistan waar ze in 2001 in het kader van de oorlog tegen terrorisme een bommendeken overheen legden. Door de handelwijze van Israël is veel leed voorkomen en dat is wat telt.
Over intenties gesproken, Ali Safori, een commandant van de Islamitische Jihad meldde reeds op 3 april 2002 op hun gelijknamige website:
“We have prepared unexpected surprises for the enemy. We are determined to pay him back double, and teach him a lesson he will not forget (…) We will attack him on the home front, in Jerusalem, in Haifa, and in Jaffa, everywhere. We welcome them, and we have prepared a special graveyard in the Jenin camp for them.”12http://www.qudsway.com
Over de wijze waarop de Israëli’s te werk gingen zijn vele artikelen verschenen. In de nieuwsbrief van CIDI van 24 april 2002 staat het verhaal van de 39-jarige reservist Joni Alster, getrouwd, vader van vier kinderen, in het dagelijks leven manager van een groot bedrijf. Hij vertelt in dat artikel over de werkwijze van het Israëlische leger:
“Ik kom net terug uit een situatie die geen mens zich kan voorstellen. Tien dagen lang ben ik met gevaar voor mijn leven van huis tot huis gegaan om te verifiëren wie er in de huizen waren, waar Palestijnse burgers woonden en van waaruit werd geschoten. Voordat op een huis mocht worden geschoten, gingen er minutenlang voorbij. Eerst werden de bewoners opgeroepen om naar buiten te komen en zich over te geven. Daarna was er tijd nodig om onze commandant exacte informatie te geven over het huis, de bewoners, de locatie. Vervolgens moesten we vaak minuten lang wachten voordat we toestemming kregen om te schieten.”13http://www.cidi.nl
Dit relaas is exemplarisch voor de manier waarop het IDF opereerde in Jenin. Ik ben althans nog geen verhaal of verslag tegengekomen waaruit aantoonbaar het tegendeel blijkt. Bovendien en in sterk contrast met de situatie in Jenin, was er geen enkel slachtoffer te betreuren of infrastructurele schade te bespeuren in andere dorpen en steden op de “Westbank” (Judea en Samaria) waar Israël niet op gewapend verzet stuitte.
Schending van het internationale recht
Zowel Amnesty International als Human Rights Watch beschuldigden Israël van collectieve bestraffing van de Palestijnen en moedwillige infrastructurele destructie in Jenin. Beide organisaties betichten Israël van de schending van het internationale (oorlogs)recht. Beide organisaties stelden niet de VN verantwoordelijk voor het feit dat nota bene vlak onder de neus van de UNRWA-medewerkers een uitgebreide terroristische infrastructuur is opgebouwd, zonder dat zij daar melding van hebben gemaakt. Het is schier onmogelijk dat deze medewerkers van de UNRWA niets zouden hebben opgemerkt van de “fortificatie” van Jenin en alle andere illegale activiteiten in de maanden daarvoor, zoals het fabriceren en opslaan van bommen. Ook vroegen zij zich niet af of het internationale recht wellicht was overtreden door de bewapening van een vluchtelingenkamp.
Het getuigt van een flagrante vooringenomenheid en een eenzijdige stellingname tegen Israël, zonder dat zij beschikten over de feiten. De Palestijnen hadden zich tot de tanden toe bewapend en zich verschanst tussen de burgerbevolking, zonder uniform of een andere aanduiding waaruit blijkt dat zij strijders waren zoals de oorlogswet dat voorschrijft. Bovendien hadden zij vele bommen en boobytraps geplaatst in de gebouwen en woonhuizen te Jenin. Dit is in strijd met Artikel 58 van de Geneefse Conventie dat betrekking heeft op de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten. Artikel 58 stelt dat zij die de controle hebben over een gebied, moeten:
“… endeavor to remove the civilian population, individual civilians and civilian objects under their control from the vicinity of military objectives; avoid locating military objectives within or near densely populated areas; take the other necessary precautions to protect the civilian population, individual civilians and civilian objects under their control against the dangers resulting from military operations.”
De Palestijnen hebben zich hieraan niet gehouden, aangezien in huizen, scholen en andere civiele plaatsen zich bommenfabriekjes en wapenopslagplaatsen bevonden en boobytraps en bommen werden geplaatst om gewapend verzet tegen Israël te bieden. Ik kom dan ook tot de slotsom dat in Jenin inderdaad oorlogsmisdaden zijn gepleegd, echter niet door Israël maar aan Palestijnse zijde.
Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt nadat ze door de redactie gelezen zijn. Dit om ‘spam’ of anderszins ongewenste c.q. ongepaste reacties eruit te filteren. Daar kunnen soms enige uren overheen gaan.