Wonderen onder de loep: getuigenis, wetenschap en geloof in gesprek

Last Updated on 1 november 2025 by M.G. Sulman

In februari 2021 publiceerde Bart Klink op DeAtheïst.nl het essay Verricht God wonderen? Kritische kanttekeningen bij vermeend goddelijk ingrijpen.” Daarin betoogt hij dat wonderen per definitie uiterst onwaarschijnlijk zijn, omdat zij ingaan tegen “de normale werking van de natuur”. Volgens Klink doorbreken Bijbelse wonderen zelfs natuurwetten, zoals de zwaartekracht of de tweede hoofdwet van de thermodynamica, en ontbreekt er overtuigend bewijs dat zulke gebeurtenissen werkelijk plaatsvonden. Zijn analyse vertrekt vanuit een naturalistisch kader waarin de natuur als gesloten systeem wordt opgevat en getuigenverklaringen extra kritisch worden gewogen. Juist dat uitgangspunt vormt de aanleiding voor dit artikel: een filosofisch-theologische herlezing van de vraag of wonderen denkbaar, toetsbaar en betekenisvol zijn binnen een werkelijkheid die haar oorsprong heeft in God.

Schilderij van de bruiloft te Kana, waar Jezus water in wijn verandert; Maria, de leerlingen en dienaren rond de tafel, 15e-eeuwse Vlaamse stijl met rijke details.
De bruiloft te Kana — schilderij toegeschreven aan de Meester van Frankfurt (ca. 1495). Jezus zit met Maria en de gasten aan tafel, terwijl dienaren waterkruiken vullen dat in wijn zal veranderen. Het tafereel beeldt het eerste wonder van Christus uit, teken van overvloed en begin van Zijn openbaring (Johannes 2:1-11). / Bron: Wikimedia Commons

Inhoud

Wat is een wonder? Teken, heilsorde en betekenis

Startpunt: niet uitzonderlijk om zijn zeldzaamheid, maar om zijn zin

Een wonder is, theologisch gesproken, geen toevallig verschijnsel dat de natuurwetten tegenspreekt, maar een teken dat verwijst. In de Schrift heten Jezus’ wonderen tekenen omdat zij iets onthullen: wie God is, hoe Hij handelt, en wat Zijn bedoeling is binnen de heilsorde; de weg waarop Hij mensen redt en vernieuwt. De kern ligt dus niet in de zeldzaamheid van de gebeurtenis, maar in haar bedoeling en boodschap.

Bart Klink definieert het als volgt:

“Ik zou een wonder dan ook willen definiëren als bovennatuurlijk ingrijpen in de natuurlijke gang van zaken. Bij dergelijke claims worden eventueel zelfs natuurlijke wetmatigheden doorbroken. De gebeurtenis gaat volgens onze beste kennis dus in tegen de normale werking van de natuur. Een wonder is daarmee per definitie zeer onwaarschijnlijk gezien onze beste kennis.”
(Klink, 2021)

Die omschrijving maakt het wonder afhankelijk van onwaarschijnlijkheid en van een breuk met “onze beste kennis”. Theologie denkt ruimer: een wonder is een daad van God die, binnen Zijn eigen orde, een bijzondere bedoeling draagt — tot redding, bekering of bevestiging van het evangelie. De vraag is daarom niet: “Hoe uitzonderlijk is dit?”, maar: “Wat betekent dit in Gods omgang met mensen?”

Termen

  • Teken: gebeurtenis met openbaringskarakter; zij verwijst naar God en wekt geloof.

  • Heilsorde: de goddelijke weg van roeping, rechtvaardiging en verheerlijking.

  • Voorzienigheid: Gods voortdurende onderhouding en besturing van de werkelijkheid.

Primaire en secundaire oorzaken — één Auteur, twee orden

De klassieke theologie maakt een subtiel maar fundamenteel onderscheid tussen primaire en secundaire oorzaken. Het is een manier om te zeggen dat de wereld niet buiten God om functioneert, maar ook niet met Hem verward mag worden.

God is de prima causa; de eerste, dragende oorzaak van al wat is. Alles wat bestaat, leeft en beweegt, doet dat in afhankelijkheid van Hem. Hij is geen losse kracht tussen andere oorzaken, maar het fundament onder alle oorzaken. Schepselen, natuurwetten en processen noemt men secundae causae: de tweede oorzaken, instrumenten waardoor God Zijn wil in de werkelijkheid laat werken.

Gewoonlijk handelt God door die secundaire oorzaken heen. Regen valt volgens de wetten van condensatie en zwaartekracht, graan groeit door fotosynthese en voedingstoffen en toch zegt de Schrift: “Hij doet het gras groeien voor het vee” (Psalm 104:14). Dat is geen poëtische overdrijving, maar een dubbele beschrijving van één werkelijkheid. De regelmaat die wij natuur noemen, is de gewone wijze van Gods trouw.

Soms echter doorbreekt Hij die regelmaat — niet als storing, maar als accent. Hij kiest ervoor iets te doen buiten het gangbare patroon, om iets nieuws te openbaren of Zijn macht te bevestigen. Dat noemen we een wonder. Het is geen afwijking van Gods handelen, maar een bijzonder hoofdstuk in hetzelfde verhaal.

  • Primaire oorzaak: Gods directe, voortdurende werking waardoor alles bestaat en ordelijk blijft.
  • Secundaire oorzaken: de middelen, wetten en processen die Hij gebruikt om Zijn doel te verwezenlijken.

Voorbeeld
Brood voedt het lichaam via spijsvertering, verbranding van glucose en de vorming van energie (ATP). Dat is de secundaire causaliteit: de fysiologische weg die de Schepper zelf heeft ingesteld. Tegelijk zegt Psalm 104: “Allen wachten op U, dat Gij hun spijze geeft op zijn tijd.” Dat is de primaire causaliteit: het voortdurende, dragende handelen van God.

Wanneer Jezus brood vermenigvuldigt, heft Hij die structuur niet op; Hij versnelt of omzeilt slechts de gewone middelen. Dezelfde Gever die via landbouw en arbeid voedt, doet het hier onmiddellijk. Het wonder is geen inbreuk op de orde, maar een onthulling van de Auteur achter die orde.

Schilderij van de wonderbare broodvermenigvuldiging, met Jezus die brood zegent terwijl een vrouw met mand en kruik knielt; omringd door de discipelen, 16e-eeuwse stijl.
Wonderbare broodvermenigvuldiging — schilderij in het Gasthuis Onze-Lieve-Vrouw met de Roos (Lessen), vermoedelijk 16e eeuw. Jezus deelt brood en vis uit aan de menigte, symbool van goddelijke voorzienigheid en overvloed. / bron: Wikimedia Commons

“Schending van natuurwetten”? Een frame, geen dogma

Klink schrijft dat Bijbelse wonderen “zelfs natuurwetten” zouden doorbreken, bijvoorbeeld de wet van behoud van energie. Dat is begrijpelijk taalgebruik, maar niet noodzakelijk theologisch correct. Natuurwetten zijn beschrijvingen van de regelmaat van Gods onderhouding; zij zijn geen ketenen die Hem binden. Een wonder is dus geen overtreding van wetmatigheid, maar een vrije variatie van de Wetgever zelf.

“Er zijn filosofen die stellen dat natuurwetten onmogelijk doorbroken kunnen worden door een wonder, omdat het dan per definitie niet meer om een natuurwet zou gaan. Dit is een triviaal punt (…) Als er daadwerkelijk een almachtige God bestaat, kan Hij natuurwetten doorbreken, áls Hij dit wil.”
(Klink, 2021)

Daarmee naderen beide visies elkaar. Als God almachtig is, kan Hij de orde variëren — maar Hij hoeft niets te “breken”. Hij handelt vrij binnen wat Hem toebehoort.

Niet enkel zeldzaam, maar getoetst op richting en inhoud

De Schrift leert dat het ware wonder niet louter te herkennen is aan zijn uitzonderlijkheid, maar aan zijn richting. De toets is moreel en theologisch. In Deuteronomium 13 wordt gewaarschuwd: zelfs als “het teken of wonder geschiedt”, maar het leidt af van de HEERE, dan is het niet van Hem.

Voorbeeld
Een spectaculaire genezing die uitmondt in verering van de “genezer” zelf, miskent het doel. Een bescheiden herstel dat dankbaarheid en geloof wekt, past juist bij Gods bedoeling. Niet de vorm, maar de vrucht is beslissend.

Vooronderstellingen benoemd

Klink erkent eerlijk:

“Het is belangrijk op te merken dat wonderen alleen hoogst onwaarschijnlijk zijn als we niet reeds vooronderstellen dat een almachtig God bestaat.”
(Klink, 2021)

Daarmee raakt hij de kern. Want ook de tegenovergestelde vooronderstelling — dat de natuur een gesloten systeem is — is zelf een geloofspositie. Neutraliteit bestaat niet; iedereen vertrekt vanuit aannames. De intellectuele eerlijkheid vraagt dat we ze expliciet maken en toetsen: welke vooronderstelling verklaart het bestaan van orde, rationaliteit en morele zin beter?

Samenvatting

  • Een wonder is in theologische zin een teken binnen de heilsorde; betekenis gaat boven zeldzaamheid.
  • Primaire en secundaire oorzaken laten zien dat orde en uitzondering samen één Auteur hebben.
  • De “schending van natuurwetten” is een beperkt frame; Gods voorzienigheid leert een vrij handelen binnen Zijn eigen orde.
  • De toetssteen van het wonder is zijn richting en inhoud, niet enkel zijn onwaarschijnlijkheid.
  • Vooronderstellingen zijn onvermijdelijk; ze benoemen en beproeven is eerlijker dan ze verbergen.

Natuurwetten en voorzienigheid: geen gesloten systeem

Natuurwet als beschrijving van orde

Een natuurwet is geen marmeren gebod dat de werkelijkheid in graniet houwt, maar een compacte beschrijving van regelmatigheden. Zij zegt: zo gedragen systemen zich onder deze condities; zij zegt niet: het universum kan nooit anders.

Dat onderscheid heet contingentie: de orde is stabiel, maar niet noodzakelijk uit zichzelf. De natuur is geen gesloten fort, maar een bewoonbare orde die gedragen wordt. In filosofische taal: natuurwetten zijn nomologisch (beschrijvend binnen een orde), niet logisch of metafysisch dwingend.

De orde van de natuur is dus niet mechanisch gesloten, maar door en door afhankelijk. Haar regelmaat is betrouwbaar, juist omdat zij gedragen wordt. Dat blijkt nergens duidelijker dan in het alledaagse: een vallende appel, een druppel regen, een hartslag. Elk van die verschijnselen kan op twee niveaus worden verstaan; het wetenschappelijke en het theologische.

Termen

  • Contingent: iets is wel zo, maar had anders kunnen zijn; het hangt af van een grond buiten zichzelf.

  • Nomiciteit: de eigenschap van wetmatigheid; beschrijvend en voorwaardelijk.

  • Ceteris paribus: Latijn voor “als al het overige gelijk blijft”; een voorbehoud dat vrijwel elke natuurwet veronderstelt.

  • Bijzondere modus: een uitzonderlijke wijze van handelen die niet tegen, maar boven de gewone orde staat.

“Schending van natuurwetten” is een frame, geen dogma

Klink stelt dat Bijbelse wonderen “zelfs natuurwetten” zouden doorbreken en noemt het behoud van energie en de tweede hoofdwet van de thermodynamica.

“De aan het begin genoemde voorbeelden doen dat, ze doorbreken zelfs natuurwetten, zoals behoud van energie (…) of de tweede wet van de thermodynamica, die verbiedt dat dode lichamen weer tot leven komen.”
(Klink, 2021)

Dat is begrijpelijk binnen een gesloten natuurbeeld, maar theologisch gezien niet verplicht. Als de orde van de natuur contingent is — dus afhankelijk van Gods voortdurende onderhouding — dan is een wonder geen overtreding van een wet, maar een bijzondere modus van handelen van dezelfde Auteur. Augustinus sprak over de ordinaria Dei (gewone werken) en mirabilia Dei (wonderwerken); Calvijn noemde Gods onderhouding het “onzichtbare weefgetouw waarop de zichtbare orde hangt”.

Fresco van Benozzo Gozzoli uit de 15e eeuw waarop kerkvader Augustinus is afgebeeld terwijl hij verdiept leest in een boek; hij zit onder een boom terwijl een andere figuur hem toespreekt. De scène speelt zich af tegen een renaissancelandschap met een stenen gebouw en bloemrijke achtergrond.
Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw) / Bron: Wikimedia Commons

Waarom een gesloten systeem geen neutrale standaard is

Een zogenoemd gesloten systeem veronderstelt dat alle gebeurtenissen volledig verklaarbaar zijn binnen de natuur zelf, door middel van natuurlijke oorzaken. Dat klinkt nuchter en wetenschappelijk, maar is in wezen geen empirisch feit; het is een filosofische keuze. De wetenschap kan immers alleen de regelmaat beschrijven die zij waarneemt; dat deze regelmaat ook absoluut gesloten zou zijn voor elk handelen van buitenaf, is geen bevinding, maar een aanname.

Dit uitgangspunt heeft praktische waarde: het maakt systematisch onderzoek mogelijk. Maar het bewijst zichzelf niet. Wie geslotenheid vooronderstelt, sluit per definitie het bovennatuurlijke uit en stelt het debat over God reeds bij voorbaat buiten spel. Precies dat punt staat echter ter discussie.

“Als er daadwerkelijk een almachtige God bestaat, kan Hij natuurwetten doorbreken, áls Hij dit wil.”
(Klink, 2021)

Dat is een belangrijk inzicht. Want zodra die mogelijkheid wordt erkend, blijkt dat er geen neutrale positie bestaat. Iedere beoordeling van een wonderclaim rust op een vooronderstelling:

  • óf men gaat uit van een gesloten werkelijkheid en acht wonderen principieel onwaarschijnlijk,

  • óf men houdt de orde open naar haar Auteur en beoordeelt de zaak op inhoud en richting, zonder het bovennatuurlijke op voorhand uit te sluiten.

Echte intellectuele eerlijkheid begint niet bij de illusie van neutraliteit, maar bij het expliciet maken van de grond waarop men staat.

Onwaarschijnlijkheid is niet de kern; betekenis is de kern

Klink maakt onwaarschijnlijkheid tot hoofdcategorie:

“Een wonder is daarmee per definitie zeer onwaarschijnlijk gezien onze beste kennis.”
(Klink, 2021)

Theologisch verschuift het criterium. Natuurlijk speelt zeldzaamheid een rol. Tekenen zijn immers geen alledaagse gebeurtenissen. Maar doorslaggevend is hun richting en inhoud: wijzen zij naar God, stemmen zij overeen met Zijn openbaring, brengen zij vrucht in geloof en gehoorzaamheid?

Een gebeurtenis kan uiterst zeldzaam zijn en toch theologisch leeg; een bescheiden samenloop kan juist geestelijk betekenisvol zijn.

 Wetenschap en voorzienigheid zijn geen rivalen

Wetenschap onderzoekt het hoe van de orde; theologie duidt het waarom van zowel orde als uitzondering. De twee zijn geen tegenstanders, maar complementair. De stabiliteit die wetenschap veronderstelt, is theologisch gezien geen blinde noodzaak, maar gave.

Antwoord op een intuïtief bezwaar

“Maar de tweede hoofdwet verbiedt toch dat doden opstaan?” Niet letterlijk. De tweede hoofdwet beschrijft de richting van processen in gesloten systemen: toename van entropie. Een opstanding claimt echter geen proces binnen het systeem, maar een daad van buitenaf — van de Schepper zelf.

Binnen het natuurkundige raamwerk is dat onmogelijk; juist daarom heet het een teken. De vraag is dan niet of het in het systeem past, maar of de Auteur van het systeem zo heeft gehandeld in de geschiedenis. Dat is een historische en theologische vraag, niet enkel een thermodynamische.

Samenvatting

  • Natuurwet en voorzienigheid spreken over verschillende lagen van één werkelijkheid: beschrijving en dragende bedoeling.
  • “Schending” is een frame; een wonder is een bijzondere modus van dezelfde Auteur.
  • Het gesloten systeem is geen meetuitkomst, maar een filosofische vooronderstelling.
  • Onwaarschijnlijkheid telt mee, maar betekenis en richting zijn beslissend.
  • Wetenschap en theologie zijn twee registers die elkaar kunnen aanvullen zonder elkaar te annuleren.

Hume en getuigenis: hoe we wonderclaims wegen

Hume’s drempel — kort en eerlijk

David Hume formuleerde in de achttiende eeuw een beroemde vuistregel over wonderen. Bart Klink citeert hem letterlijk:

“That no testimony is sufficient to establish a miracle, unless the testimony be of such a kind, that its falsehood would be more miraculous, than the fact, which it endeavours to establish.”
(Hume, 1748; geciteerd in Klink, 2021)

En Klink voegt eraan toe:

“Ik zou het iets voorzichtiger formuleren: het is vrijwel altijd waarschijnlijker dat degene die de wonderclaim doet zich vergist (of de boel bedriegt) dan dat een god daadwerkelijk ingrijpt in de natuurlijke gang van zaken.”
(Klink, 2021)

Die drempel klinkt verstandig: vergissing en bedrog bestaan, en theologisch gezien heeft niemand belang bij goedgelovigheid. Maar Hume doet meer dan waarschuwen. Hij maakt van getuigenis een bijna onneembare hindernis, terwijl getuigenis in het dagelijks leven juist onze primaire kennisbron is.

De persoon op de afbeelding is David Hume (1711-1776), een invloedrijke Schotse filosoof en historicus uit de tijd van de Verlichting. Hume wordt beschouwd als een van de belangrijkste empiristische filosofen, wat betekent dat hij geloofde dat alle menselijke kennis voortkomt uit ervaring.
David Hume, portret door Allan Ramsay, 1766 / Bron: Wikimedia Commons

Begrippen in het kort

  • Getuigenis: kennis via betrouwbare anderen; onmisbaar in rechtspraak, geschiedenis en alledaags weten.

  • Bewijslast: de verantwoordelijkheid van de bewerende partij om geloofwaardig bewijs te leveren.

  • Onafhankelijkheid: getuigen die niet van elkaar afkijken; hun verklaringen versterken elkaar.

  • Bayesiaans: manier van redeneren met kansen; je begint met een voorafkans (prior) en past die aan op basis van nieuw bewijs (posterior).

Getuigenis is geen tweederangskennis

In de rechtszaal kan één betrouwbare getuige een zaak doen kantelen; meerdere, onafhankelijke getuigen kunnen haar beslissen. Historici werken niet anders: zij wegen bronnen, toetsen context en zoeken naar kruisverwijzingen die het beeld scherper maken.

Ook in de Schrift komt kennis tot ons via getuigen — profeten, apostelen, evangelisten — mensen die spraken vanuit ervaring, roeping en openbaring. Dat is getuigenis, maar met theologische draagwijdte: zij leggen geen feitjes vast, maar verkondigen daden van God in de geschiedenis.

De vraag is dus niet getuigenis of niets, maar: welke getuigen, hoe betrouwbaar, en hoe samenhangend is hun verhaal binnen het geheel van bronnen en context?

Hume’s verborgen aanname

Hume’s beroemde maxime — dat geen getuigenis een wonder kan bewijzen tenzij haar onwaarheid nog wonderlijker zou zijn — lijkt nuchter en neutraal, maar veronderstelt in feite een gesloten wereldbeeld: wat nooit gebeurt, kan niet gebeuren. De kans op een wonder wordt daardoor niet berekend, maar afgeschaft.

Klink ziet dat scherp als hij zegt dat wonderen slechts hoogst onwaarschijnlijk lijken wanneer men vooraf al veronderstelt dat er geen almachtige God bestaat. Daarmee raakt hij de kern van het probleem dat ook Hume onuitgesproken liet: de waarschijnlijkheid van een wonder wordt niet bepaald door de data, maar door het wereldbeeld waarmee men die data benadert. Wie God uitsluit, sluit ook Zijn daden uit; wie openlaat dat Hij bestaat, laat ook de mogelijkheid van Zijn handelen open. De maatstaf is dus niet neutraal, maar filosofisch geladen. Eerlijke beoordeling vraagt daarom twee toetsen:

  1. toets de getuigen — zijn ze geloofwaardig, onafhankelijk, consistent?

  2. toets het kader — welk wereldbeeld bepaalt wat überhaupt mogelijk wordt geacht?

Pre-wetenschappelijk en partijdig? De gelijke maat

Klink schrijft:

“Ze komen uit een pre-wetenschappelijke tijd, waarin de meeste mensen analfabeet en goedgelovig waren. Meestal zijn dergelijke verhalen niet opgeschreven door objectieve geschiedschrijvers, maar door gelovigen die belang hadden bij de geloofwaardigheid van het verhaal.”
(Klink, 2021)

Dat is een terechte waarschuwing: bronnen moeten getoetst worden op datering, genre en intentie. Maar het is een epistemische asymmetrie wanneer ouderdom en geloofsintentie als minpunten tellen, terwijl moderne scepsis als neutraal geldt. Ook het moderne naturalisme is niet vrij van vooronderstellingen.

Begrippen 

  • Epistemische asymmetrie: met twee meetlatten meten, afhankelijk van wie spreekt.

  • Transmissie: de wijze waarop teksten en tradities zijn doorgegeven.

  • Corroboratie: externe bevestiging; bijvoorbeeld niet-christelijke bronnen of archeologische vondsten.

Gelijke maat betekent dus: toets de bronnen eerlijk, maar toets ook het kader dat over hun geloofwaardigheid oordeelt.

Hoe we dan wél toetsen — sobere criteria

Wonderclaims moeten streng én fair worden gewogen, zoals men in de rechtspraak te werk gaat: zorgvuldig, doch niet cynisch.

Korte checklist:

  1. Feitenbasis: primaire bron, geen latere legende; controleer datering en context.

  2. Meerdere getuigen: onafhankelijk, met convergerende kern en uiteenlopende details.

  3. Vijandige bevestiging: tegenstanders die onbedoeld iets bevestigen, tellen dubbel.

  4. Contextuele plausibiliteit: klopt geografie, tijdlijn, gewoonten, juridische omgeving?

  5. Inhoud en richting: wie of wat wordt er verheerlijkt; past het binnen Gods openbaring?

  6. Alternatieven: zijn bedrog, vergissing of natuurlijke samenloop werkelijk aannemelijker?

De conclusie behoeft geen groot woord; slechts de houding die ook in de rechtszaal geldt: streng in toetsing, maar zonder de deur van het mogelijke te sluiten vóór het onderzoek is voltooid.

Klinks concessie — en haar gevolg

Klink erkent openlijk:

“In principe is het mogelijk dat de waarheid van een getuigenverklaring, zeker in combinatie met ander bewijs, aannemelijker is dan alternatieve verklaringen.”
(Klink, 2021)

Dat is een bescheiden maar betekenisvolle concessie. Zij betekent dat er — in principe — een casus denkbaar is waarin cumulatief bewijs de sceptische drempel overschrijdt. De discussie wordt dan historisch, niet hypothetisch: niet kan het, maar is dit geloofwaardig, gegeven de data en de context?

Een misvatting ontzenuwd — reproductie of relatie?

Klink verwijst in zijn bespreking van gebedsgenezingen naar het ontbreken van overtuigend effect in wetenschappelijk onderzoek. Hij schrijft:

“Oorzakelijk verband tussen gebed en genezing zou het meest overtuigend vastgesteld kunnen worden als dit ook uit wetenschappelijk onderzoek zou blijken.”
(Klink, 2021, Verricht God wonderen? Kritische kanttekeningen bij vermeend goddelijk ingrijpen)

Hij wijst vervolgens op studies die dat verband niet aantonen, waaronder het onderzoek van Francis Galton (1872) en latere dubbelblindonderzoeken. Daarmee past hij impliciet de standaard van reproduceerbaarheid toe — de gouden norm van de fysica — op een persoonlijk en relationeel domein.

Maar reproduceerbaarheid is een criterium dat geldt bij natuurprocessen, niet bij unieke of intentionele daden. Een wonderclaim pretendeert geen herhaalbare wet, maar een historische gebeurtenis met theologische betekenis. Voorbede is geen laboratoriumvariabele; God is geen natuurconstante die onder identieke condities verplicht zou moeten handelen.

Waar de natuurwet herhaalbaarheid verlangt, werken geschiedenis en recht met cumulatieve en convergente evidentie: meerdere onafhankelijke getuigen, contextuele consistentie, en plausibiliteit binnen de bredere samenhang. Het object bepaalt de methode. Wie wonderen beoordeelt met het laboratorium als maatstaf, verwart de wereld van formules met die van vrij handelen; het rijk van regelmaat met dat van bedoeling. In het laboratorium draait alles om controle, herhaling en voorspelbare patronen; een wonderclaim beweert juist een eenmalige daad van wil en bedoeling. Men vraagt dan om herhaalbaarheid van iets wat per definitie geen herhaalbaar proces is.

Samenvatting

  • Hume’s drempel waarschuwt terecht voor goedgelovigheid, maar rust op een gesloten wereldbeeld.
  • Getuigenis is geen zwakke kennisvorm, maar de basis van recht, geschiedenis en geloof.
  • Eerlijke toetsing vraagt een gelijke maat: onderzoek de getuigen én het kader van beoordeling.
  • Klink erkent dat cumulatief bewijs het gewicht van Hume’s drempel in principe kan overstijgen.
  • Het juiste bewijsregime voor wonderclaims is historisch-cumulatief, niet reproduceerbaarheid.

Historische betrouwbaarheid en epistemische asymmetrie

De maatstaf zelf op tafel

Eerlijke beoordeling begint niet bij de tekst, maar bij de maatstaf waarmee we beoordelen. Wie de Schrift historisch onderzoekt, moet ook zichzelf onderzoeken: met welke vooronderstellingen leest men haar?

Klink kent de Bijbelse bronnen een lage beginscore toe, omdat zij uit een “pre-wetenschappelijke tijd” stammen en door gelovigen zijn geschreven. Daarmee ontstaat een epistemische asymmetrie: gelovige getuigen worden a priori verdacht, terwijl sceptische kaders vanzelf als neutraal gelden.

Maar neutraliteit is geen leeg midden; het is zelf een overtuiging. Een onderzoeker die de mogelijkheid van het bovennatuurlijke principieel uitsluit, beoordeelt geen feiten, maar bevestigt een wereldbeeld. Daarom vraagt historische rechtvaardigheid niet alleen om kritische lezing van de tekst, maar ook om zelfkritische lezing van het kader waarin men toetst.

Waar geloofsgetuigen zich moeten verantwoorden, mag ook het sceptische raamwerk worden bevraagd; niet op zijn recht om te vragen, maar op zijn onuitgesproken dogma’s. Waarom geldt enkel herhaalbaarheid als bewijs? Waarom wordt persoonlijke getuigenis bij wonderen gewantrouwd, terwijl zij in rechtspraak en geschiedkunde gezaghebbend is? En op grond waarvan wordt aangenomen dat de werkelijkheid gesloten is voor transcendent handelen?

Zolang zulke aannames niet worden getoetst, beoordeelt men niet neutraal, maar binnen de grenzen van een eigen geloof; het geloof dat alleen het natuurlijke werkelijk is.

Begrippen kort toegelicht

  • Epistemische asymmetrie: een dubbele standaard bij bronbeoordeling; geloofsteksten worden strenger gewogen dan seculiere.

  • Genreherkenning: onderscheiden welk soort tekst men leest — evangelie, annalen, poëzie, profetie — en wat dat impliceert voor waarheidsclaim en stijl.

  • Corroboratie: externe bevestiging via tijdgenoten, topografie, rechtsteksten of archeologische vondsten.

Ouderdom diskwalificeert niet — ze vraagt om methode

Dat een tekst oud is, maakt haar niet verdacht, maar vraagt om methode. Ouderdom is geen zwaktebod, slechts een uitnodiging tot zorgvuldige toetsing. De geschiedwetenschap leeft van dat principe: zij werkt dagelijks met antieke bronnen — van Tacitus tot Josephus — en beoordeelt hun waarde op grond van genre, context, datering en transmissie, niet op de afstand van eeuwen.

Wie de Bijbel als historische bron beoordeelt, moet daarom dezelfde spelregels hanteren als bij andere antieke teksten. De vraag is niet of ze oud is, maar hoe consistent, onderbouwd en bevestigd ze is. Methodische controle is iets anders dan sceptisch vooroordeel.

De omgekeerde volgorde

Klink voert zijn sceptische toets zorgvuldig op. Hij noemt twee klassieke casussen: de plagen in Egypte en de muren van Jericho.

“Als God bijvoorbeeld werkelijk plagen over Egypte heeft gestuurd in de tijd dat dit volgens de Bijbel gebeurd zou zijn, zou dat grote consequenties moeten hebben gehad voor de Egyptische samenleving en economie. Daar is echter geen spoor van terug te vinden. Ook het instorten van de muren van Jericho door een wonder is historisch problematisch: toen de Israëlieten daar volgens de Bijbel aankwamen, was de stad al een ruïne. In dergelijke gevallen is het dus niet alleen zo dat we niet weten of de verhalen wel kloppen, we weten dat ze niet kloppen. Als de controleerbare verhalen al regelmatig niet kloppen, moeten we extra sceptisch zijn bij verhalen die niet te controleren zijn.”
(Klink, 2021)

Dat is scherp geformuleerd. Zijn conclusie is echter sterker dan zijn gegevens toelaten. Hij beweegt van stilte naar falsificatie, van onzekerheid naar zekerheid dat iets niet is gebeurd.

In het geval van de Egyptische plagen gaat het om een aanname over detecteerbaarheid: zulke rampen zouden sporen moeten hebben nagelaten in annalen, administraties of bodemlagen. Dat is plausibel, maar niet absoluut. De geschiedenis van het Nabije Oosten is fragmentarisch; koninklijke archieven zijn selectief, stiltes vaak ideologisch. Afwezigheid van bewijs is dan hoogstens negatief indicatief, geen positieve falsificatie.

Bij Jericho ligt het anders. Daar beroept Klink zich op archeologie: de stad was volgens sommige dateringen al verwoest vóór de intocht. Dat is een degelijk argument, maar niet onomstotelijk. Andere onderzoekers — van Garstang tot Bryant Wood — hebben de stratigrafie anders gelezen en de datering herzien. Archeologische data spreken zelden unisono; ze vragen interpretatie, geen absolutie.

Daarom wringt de laatste stap van Klinks redenering. Hij gebruikt twee omstreden casussen als graadmeter voor alle wonderverhalen: wat in controleerbare gevallen niet klopt, zal elders waarschijnlijk ook niet kloppen. Dat is geen bewijs, maar een negatieve inductie.

Theologisch ligt hier de omkering van orde: niet de gegevens sluiten het wonder uit, maar het kader waarin de gegevens worden gewogen. Wie de werkelijkheid bij voorbaat als gesloten systeem ziet, zal nooit iets herkennen dat die geslotenheid doorbreekt. Wat begint als voorzichtigheid in onderzoek, eindigt dan als een ontologische stelling over wat kán bestaan.

📌 Afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid — tenzij men reeds besloten heeft dat afwezigheid de enige optie is.

Zwart-witte gravure van de val van Jericho; Israëlische priesters blazen op trompetten terwijl de muren instorten en de ark van het verbond wordt meegedragen.
De val van Jericho — gravure uit de 18e eeuw, toegeschreven aan Johann Scheuchzer (J.S.C.). Israëlische priesters marcheren met de ark van het verbond rond de stadsmuren; op hun zevende trompetgeschal storten de muren van Jericho in, zoals beschreven in Jozua 6. / Bron: Wikimedia Commons

“Uniforme ervaring” — een cirkel met keurmerk

Een geliefd argument tegen wonderen luidt dat onze ervaring uniform is: we zien ze niet, dus bestaan ze niet. Maar dat is een cirkelredenering in vermomming. Wie het universum van meet af aan beschouwt als een gesloten systeem waarin alleen herhaalbare processen mogelijk zijn, zal nooit een uitzondering herkennen — want ze is bij voorbaat uitgesloten.

C.S. Lewis legde in Miracles fijntjes bloot hoe dit werkt: men noemt de ervaring uniform, maar bedoelt eigenlijk dat men weigert iets buiten die uniformiteit te erkennen. Het is alsof iemand beweert dat er geen witte raven zijn, en elke witte vogel die hij ziet vervolgens een fout in zijn netvlies noemt.

Daarmee wordt scepsis niet langer een houding van voorzichtigheid, maar een principe dat zichzelf bevestigt. De toetsing ligt niet meer in de feiten, maar in de vooronderstelling waarmee ze worden gelezen. Wie werkelijk open wil oordelen, moet dus niet alleen de getuigen onderzoeken, maar ook de bril waarmee hij naar hun getuigenis kijkt.

Twee sporen: kritisch én zelfkritisch

Eerlijke geschiedbeoordeling is geen strijd tussen geloof en wetenschap, maar een oefening in evenwicht. Zij beweegt zich op twee sporen die elkaar nodig hebben als rails van hetzelfde spoor: zonder het ene ontspoort het andere.

Het historisch-kritische spoor onderzoekt de gegevens zelf. Het vraagt: wat is het genre van de tekst, hoe oud zijn de manuscripten, hoe is de tekst overgeleverd, welke externe bevestiging bestaat er? Het maakt onderscheid tussen feit en interpretatie, weegt consistentie, vergelijkt bronnen en let op vijandige bevestiging; gevallen waarin tegenstanders onbedoeld randfeiten bevestigen. Zo bewaart dit spoor de nuchterheid: niet elk verhaal is geschiedenis, niet elke getuigenis betrouwbaar.

Het kader-kritische spoor gaat dieper: het vraagt naar de grond waarop we überhaupt oordelen. Welke werkelijkheid veronderstellen we? Waarom zou de natuur noodzakelijk gesloten zijn voor haar Maker? Welke status geven we getuigenis, dat nochtans de ruggengraat vormt van recht, wetenschap en geschiedenis? Dit spoor herinnert eraan dat ook scepsis een metafysische keuze is; een geloof in geslotenheid dat zich evenmin empirisch laat bewijzen als het wonder dat men verwerpt.

Pas wanneer beide sporen samenlopen, ontstaat echte objectiviteit. Anders dreigt een valse neutraliteit, waarin alleen religieuze teksten zich moeten verantwoorden, terwijl het sceptische raamwerk zichzelf tot rechter benoemt. Waar de eerste toets kritisch is, moet de tweede zelfkritisch zijn. Want wie alleen de tekst bevraagt, maar niet zijn maatstaf, loopt het gevaar te meten met een verborgen geloof in ongeloof.

Hoe beoordeel je een wonderclaim?

Wie een antiek wonder onderzoekt, moet niet spreken van goedgelovigheid, maar van zorgvuldige weging. De vraag is niet: past dit in de huidige natuurkunde? — maar: is het consistent binnen zijn historische context, en hoe betrouwbaar zijn de getuigen?

Echte beoordeling is nooit sensationeel, maar methodisch. Ze begint bij de bronbasis: wat is de primaire tekst, wat weten we over de auteur, de datering en de bedoeling waarmee het is geschreven? Vervolgens vraagt ze naar meervoudig getuigenis: keren dezelfde kernfeiten terug bij onafhankelijke bronnen, en variëren de details op een manier die juist authenticiteit suggereert?

Daarna volgt de externe steun: sluiten geografische, juridische of archeologische gegevens aan bij het verhaal, of spreken ze het tegen? Tot slot onderzoekt men de alternatieven: is bedrog, misverstand of natuurlijke samenloop werkelijk overtuigender, gegeven de data en de context waarin men toen leefde?

Maar een wonderclaim heeft ook een theologische dimensie. Het gaat om richting: waartoe wijst het, wie of wat wordt er verheerlijkt, en welke vrucht draagt het in geloof en levenswandel? De Bijbel zelf stelt die vraag nadrukkelijk: ook tekenen die plaatsvinden, kunnen bedrieglijk zijn (Deuteronomium 13).

De open deur van Klinks concessie

Klink erkent dat er gevallen denkbaar zijn waarin een getuigenverklaring, ondersteund door aanvullend bewijs, aannemelijker kan zijn dan de alternatieven. Dat lijkt een bescheiden opmerking, maar ze is van groot gewicht. Want op dat moment is het debat niet langer metafysisch gesloten; het verschuift van de vraag of wonderen kunnen, naar de vraag of dit specifieke wonder — onder deze omstandigheden, met deze getuigenissen — voldoende historische grond heeft. Klinks concessie maakt het gesprek toetsbaar in plaats van principieel onmogelijk.

Die opening is des te betekenisvoller omdat zij bevestigt dat de werkelijkheid niet per se een gesloten systeem hoeft te zijn. Zodra men toegeeft dat een wonder historisch aannemelijk kan blijken, erkent men impliciet dat de orde der natuur niet autonoom is, maar gedragen wordt door een werkelijkheid die haar overstijgt. Vanuit presuppositioneel perspectief raakt dit de kern van de zaak: de mogelijkheid van een wonder rust op dezelfde rationaliteit en betrouwbaarheid die wetenschap en kennis überhaupt mogelijk maken. Wie gelooft in waarheid, logica en causaliteit, veronderstelt al een wereld waarin orde en betekenis gewild zijn — precies de wereld waarin het wonder niet ongerijmd, maar verstaanbaar wordt.

Dat dit geen louter theoretisch uitgangspunt is, blijkt uit het werk van onderzoekers die het dossier van Jezus’ dood en opstanding niet met vooringenomen geloof, maar met rationele scepsis benaderden. Sir Lionel Luckhoo, een Brits-Guyaans advocaat met een lange juridische loopbaan, besloot de evangeliën te lezen als getuigenverklaringen. Zijn analyse leidde hem tot de conclusie dat de samenhang tussen ooggetuigen, lege graf en vroege verkondiging sterker woog dan de hypothese van bedrog of mythe; hij schreef later dat het bewijs voor de opstanding “zo overweldigend is dat het overtuigt op het niveau van de rechtszaal.”

Ook J. Warner Wallace, een Amerikaanse cold-case detective, onderzocht de evangeliën met dezelfde criteria waarmee hij getuigen in moordzaken beoordeelde. De consistentie, kruisverwijzingen en vroege datering overtuigden hem dat de evangeliën ooggetuigenverslagen waren; hij werd christen en beschreef dit in Cold-Case Christianity (2013). En reeds eerder, in 1930, had Frank Morison (pseudoniem van Albert Henry Ross) hetzelfde pad gevolgd: hij wilde de opstanding ontkrachten, maar eindigde overtuigd dat de historische data beter pasten bij geloof dan bij ongeloof.

James Warner Wallace spreekt op een podium met microfoon, draagt een grijs colbert en bril; achtergrond met drumstel en blauwe verlichting.
James Warner Wallace (geb. 16 juni 1961) tijdens een lezing. Wallace is bekend als spreker en auteur over geloof, bewijsvoering en apologetiek, vaak op het snijvlak van geloof en forensisch onderzoek. / Bron: Wikimedia Commons

Deze voorbeelden illustreren de kracht van Klinks eigen concessie. Als getuigenis in combinatie met contextuele gegevens zwaarder kan wegen dan alternatieve verklaringen, dan is de werkelijkheid niet langer hermetisch gesloten. De deur die hij op een kier zet, leidt niet tot licht scepticisme, maar tot epistemische verantwoordelijkheid: men moet nu niet langer bewijzen dat wonderen onmogelijk zijn, maar onderzoeken hoe zij zich verhouden tot het geheel van de werkelijkheid.

De Schrift spreekt in diezelfde lijn: “Want hetgeen van God gekend kan worden, is in hen openbaar; want God heeft het hun geopenbaard” (Romeinen 1:19). Dat betekent dat waarheid, geschiedenis en openbaring niet los naast elkaar bestaan, maar elkaar vooronderstellen. Wie erkent dat een wonder mogelijk is, erkent daarmee dat de wereld niet uit zichzelf bestaat, maar openstaat voor de werking van haar Schepper. Op dat punt botsen theologie en rede niet; zij bouwen op hetzelfde fundament van orde, waarheid en betekenis.

Samenvatting

  • Ouderdom en geloofsintentie zijn geen diskwalificaties, maar vragen om historische methode.

  • Epistemische asymmetrie vertekent de beoordeling: ze maakt scepsis tot norm.

  • “Uniforme ervaring” als axioma is cirkeldenken; het sluit de vraag af vóórdat ze gesteld is.

  • Twee sporen zijn nodig: historisch-kritisch en kader-kritisch — feiten toetsen én uitgangspunten toetsen.

  • Klinks eigen concessie erkent dat cumulatief bewijs in principe zwaarder kan wegen dan twijfel; dáár begint eerlijk onderzoek.

Gebedsgenezing, pluraliteit van claims en Gods vrijheid

Waarom gebed geen laboratoriumvariabele is

Klink beroept zich op het bekende adagium dat buitengewone claims buitengewoon bewijs vereisen. Dat klinkt verstandig, maar het is minder neutraal dan het lijkt. Wat als “buitengewoon” wordt aangemerkt, hangt immers af van het wereldbeeld dat men vooronderstelt. In een gesloten universum is elk beroep op God per definitie uitzonderlijk; in een schepping die openstaat naar haar Schepper is het hoogstens zeldzaam. De stelregel verlegt dus de lat niet, maar het speelveld.

De sterkte van bewijs hangt bovendien niet af van de aard van de claim, maar van de verhouding tussen de gegevens en hun beste verklaring. Een natuurwet vraagt herhaalbaarheid; geschiedenis vraagt consistentie; geloof vraagt betrouwbaarheid van getuigen en samenhang van betekenis. Elk domein heeft zijn eigen regels van kennis.

Klink schrijft:

“Oorzakelijk verband tussen gebed en genezing zou het meest overtuigend vastgesteld kunnen worden als dit ook uit wetenschappelijk onderzoek zou blijken. (…) Dergelijk onderzoek is ook uitgevoerd, maar vond geen overtuigend effect. (…) Natuurlijk kan de gelovige hier met theologische tegenwerpingen komen, zoals dat God zich niet laat testen en met Zijn almacht het experiment kan manipuleren.”
(Klink, 2021)

Dat is eerlijk gezegd een categorieverwarring. Gebed is geen natuurkracht die getest kan worden, maar een persoonlijke omgang tussen schepsel en Schepper. Het laboratorium is geschikt om krachten te meten, niet om relaties te duiden. Theologisch gezien is gebed geen algoritme dat voorspelbare uitkomsten genereert, maar een vorm van aanspreken, smeken en vertrouwen.

Het gebed laat zich dus niet reproduceren onder identieke condities, omdat de Ander vrij is. De regelmaat van natuurwetten blijft staan, maar het gebed beweegt zich op een ander vlak: dat van bedoeling en relatie. Daarom mist het laboratorium per ontwerp iets essentieels; niet omdat theologie zich verschuilt, maar omdat de methode haar object te smal definieert.

Termen

  • Reproduceerbaarheid: herhaalbare uitkomst onder gelijke condities; goudstandaard van de natuurwet.

  • Relationeel: afhankelijk van een Persoon en diens vrije wil; geen mechaniek, maar ontmoeting.

  • Cumulatieve evidentie: meerdere lijnen van bevestiging die samen geloofwaardigheid vormen; typisch voor geschiedenis en recht.

Voorzorg, placebo en spontane remissie

Klink wijst op natuurlijke alternatieven: wisselend beloop, suggestie, placebo, spontane remissie. Zijn waarschuwing is terecht en verdient theologische instemming.

“Soms genezen of verbeteren ziektes spontaan (spontane remissie) … Dit komt soms voor, ook bij ernstige aandoeningen en is in de medische literatuur veelvuldig beschreven.”
“Verder hebben sommige ziektebeelden een wisselend verloop … Tijdelijke verbetering wordt toegeschreven aan gebed, maar over latere verslechtering hoor je niets.”
“Bij veel aandoeningen en klachten [speelt] de psyche een belangrijke rol (psychosomatiek). Suggestie … kan dan een sterke rol spelen (placebo).”
(Klink, 2021)

Een kerk die zulke factoren negeert, handelt onwijs. Toch mag ook de theoloog constateren dat een negatieve verklaring niet automatisch de meest rationele is. Een arts kan slechts vaststellen wat binnen de orde van het natuurlijke verklaarbaar is; wanneer die verklaring ontbreekt, noteert hij terecht: spontane remissie bij ongunstige prognose. Dat is een eerlijke medische constatering, niet meer en niet minder.

Maar waar de kliniek haar grenzen bereikt, hoeft het denken niet te stoppen. Stel dat een patiënt met een agressieve leukemie, na volledige behandeling en ongunstige prognose, onverwacht volledig herstelt. De arts ziet geen fout in het dossier, geen nieuwe therapie, geen medische verklaring. Hij schrijft: spontane remissie, controle over zes maanden. Dat is eerlijk en professioneel.

Toch blijft er meer te vragen dan het biologische “hoe”. De theoloog mag — zonder het medische domein te overschrijden — vragen naar het “waartoe”. Wat betekent het dat iemand onverwacht leven ontvangt waar geen levensverwachting meer was? Wanneer zulk herstel gepaard gaat met geloofsverdieping, bekering of vernieuwde dankbaarheid, is een bescheiden theologische duiding niet onwetenschappelijk, maar proportioneel. Zij vult geen hiaten, maar benoemt de samenhang: dat genezing niet slechts een biochemisch herstel is, maar in sommige gevallen ook een teken van Gods bewaring en ontferming.

In zulke situaties spreken arts en theoloog niet tegengesteld, maar complementair. De eerste beschrijft wat er gebeurde; de tweede vraagt waarom het betekenis heeft. Beide stemmen erkennen de werkelijkheid, ieder in zijn eigen register.

In die zin is “spontane remissie” geen tegenspraak van “verhoring”, maar haar beschrijving op een ander niveau. De arts beschrijft wat hij ziet; de gelovige belijdt wat hij herkent.

Arts in witte jas legt onderzoek naar slikklachten uit aan volwassen patiënt tijdens rustig consult in lichte spreekkamer, met glas water en notitieblok op tafel.
De arts beschrijft wat hij ziet; de gelovige belijdt wat hij herkent. / Bron: Martin Sulman

Pluraliteit van wonderclaims en onderscheid der geesten

Klink voert de pluraliteit van religieuze wonderen aan als argument tegen exclusiviteit:

“Ook andere geloofstradities claimen wonderen. … De gelovige zou dan ook net zo kritisch naar zijn eigen wonderclaims moeten kijken als naar die uit andere tradities; special pleading is intellectueel onaanvaardbaar.”
(Klink, 2021)

De waarschuwing is legitiem en wordt in de Schrift zelf onderstreept. Deuteronomium 13 en 18 leggen onderscheidingsregels vast: zelfs als een “teken of wonder” gebeurt, maar het leidt weg van de HEERE, dan is het niet van Hem. Ook 1 Johannes 4:1 zegt: “Beproef de geesten of zij uit God zijn.”

Termen

  • Inhoudscriterium: wat bevestigt het teken; welke leer en welke God?

  • Richtingscriterium: waarheen wijst het; Christusverheffing of mensverheerlijking?

  • Vruchtcriterium: welke morele en geestelijke vrucht volgt; liefde, gehoorzaamheid of manipulatie?

De weging van medische wonderclaims

In de moderne tijd zijn verschillende genezingsclaims grondig onderzocht. Artsen en onderzoekers hebben talloze dossiers doorgelicht, van Lourdes tot hedendaagse gebedsgenezingsdiensten. In de meeste gevallen bleek er een natuurlijke verklaring: een aanvankelijk foutieve diagnose, een spontaan herstel dat ook zonder gebed voorkomt, een tijdelijk gunstig ziekteverloop, of het effect van verwachting en context — het zogeheten placebo-effect.

Toch blijven er, na deze zuivering, altijd enkele gevallen over waarin herstel optreedt waar volgens alle medische kennis geen verbetering meer te verwachten was. Dat gegeven rechtvaardigt scepsis, maar geen uitsluiting. Een hoge drempel voor erkenning is verstandig — wonderen zijn immers uitzonderlijk — maar het kleine aantal overblijvende casussen is niet het bewijs dat God niet handelt; het toont slechts dat Zijn handelen zich niet laat normeren door menselijke frequentie. In theologische zin is het niet de statistiek die weegt, maar de betekenis: het teken verwijst naar de Gever, niet naar de kansverdeling.

Vanuit reformatorisch perspectief ligt het zwaartepunt niet bij heilige plaatsen, zalfolie of rituelen, maar bij Gods vrije en soevereine handelen in Zijn schepping. Wanneer een genezing plaatsvindt die ook de arts voor een raadsel stelt, mag de kerk — zonder triomfalisme, maar met eerbied — spreken van een mogelijke bijzondere concursus: een uitzonderlijke wijze van Gods medewerking met de natuurlijke orde, waarin Hij tijdelijk buiten het gewone verloop handelt om een teken van Zijn trouw en ontferming te geven

In zo’n moment werkt God niet tegen de natuur, maar boven haar gewone loop, om een teken te geven van Zijn trouw en ontferming. Niet als argument in een strijd om bewijs, maar een verwijzing: een stille aanduiding dat het Koninkrijk nabij is, en dat de Schepper Zijn schepping niet heeft losgelaten.

“Waarom geen geamputeerde benen?” — de misplaatste eis

Klink vraagt:

“Aandoeningen waarbij spontane remissie niet voorkomt en een psychisch effect uitgesloten is, zoals een geamputeerd been, [worden] nooit genezen. Waarom niet als God almachtig is?”
(Klink, 2021)

De vraag is begrijpelijk, maar vertrekt uit een moreel criterium dat God toetst aan menselijke verwachtingen: als Hij almachtig is, zou Hij iedereen moeten genezen. Theologisch gezien is dat een miskenning van Zijn vrijheid en van de aard van het wonder zelf. De Schrift leert geen continu wondermechanisme, maar tekenen die verwijzen. Ze openbaren iets van het Koninkrijk dat komt; ze zijn geen permanent noodfonds tegen lijden.

Ds. C. den Boer (Refoweb, 2013) antwoordde een lezer die dezelfde vraag stelde, waarom God nooit geamputeerden geneest. Zijn antwoord is tegelijk eerlijk en troostrijk. Hij wees erop dat niet elke verhoring zichtbaar is: soms geneest God door de pijn heen, door kracht te geven in zwakheid (2 Kor. 12:9). Soms laat Hij het gebrek blijven, juist om een dieper herstel te werken: vrede met Zijn wil. En soms schenkt Hij hulpmiddelen, geneeskunde, gemeenschap — tekenen van Zijn zorg in het gewone. “Heel het leven, ook in al zijn gebreken en ellenden, blijft een onverdiend wonder van Gods genade”, schreef Den Boer.

Daarmee raakt hij de kern van de gereformeerde theologie: wonderen zijn niet beloond geloof, maar vrije tekenen van Gods goedheid. Dat Hij een geamputeerde niet geneest, betekent niet dat Hij zwijgt; soms heiligt Hij het gemis zelf. Een teruggegroeid been zou indrukwekkend zijn, maar een hart dat leert zeggen “Uw genade is mij genoeg” is een dieper wonder.

Wie wonderen als toets van Gods macht ziet, maakt de mens tot maat van het wonder. Wie ze ziet als verwijzing naar het Koninkrijk, herkent ook in het blijvende litteken een spoor van genade. Want Gods tekenen zijn doelgericht: zij wijzen niet naar het spektakel, maar naar de Verlosser.

Termen

  • Eschatologisch: gericht op de voleinding; de uiteindelijke genezing ligt bij Christus’ wederkomst.

  • Teleologisch: doelgericht; tekenen hebben een geestelijk doel, niet enkel symptoombestrijding.

De ethische vraag: is God willekeurig?

Klink stelt:

“Tot slot is er nog de voor de gelovige ongemakkelijke waarheid dat veel mensen niet genezen. … Is dit geen willekeur?”
(Klink, 2021)

De vraag is menselijk en eerlijk; zij komt voort uit pijn en verlangen naar rechtvaardigheid. Maar de conclusie dat God willekeurig zou zijn, mist de diepte van de Schrift. De Bijbel tekent geen God die willekeurig geneest of straft, maar een God Die alles doet “naar de raad van Zijn wil” (Efeze 1:11). Zijn handelen is niet grillig, maar wijs; niet onverschillig, maar doelgericht.

Paulus geeft in Romeinen 9 een antwoord dat niet kil is, maar ontzagwekkend: “Maar toch, o mens, wie bent u die God tegenspreekt? Zal het maaksel tot zijn maker zeggen: Waarom hebt u mij zo gemaakt?” (Rom. 9:20). Daarmee verschuift de vraag van de maat van de mens naar de majesteit van de Schepper.

Toch is dit geen vergoelijking van lijden. De Schrift neemt het leed volstrekt ernstig. Christus Zelf weende bij het graf van Lazarus (Joh. 11:35). Hij ontweek de smart niet, maar droeg haar. In het kruis zien wij niet willekeur, maar verlossing; niet afstand, maar nabijheid. En in Zijn opstanding zien wij geen uitzondering, maar de eersteling van het herstel van alle dingen (1 Kor. 15:20–22).

Zo herstelt het evangelie de maat van ons denken: genezing is genade, geen recht. En waar de genezing uitblijft, blijft de belofte dat God “alle tranen van hun ogen zal afwissen” (Openb. 21:4). Dat is geen uitstel, maar de voleinding van wat hier slechts in fragmenten zichtbaar wordt: de wijsheid van een God Die in Zijn tijd alles goed maakt.

Gelijke maat — het onderscheid der geesten

Klink maakt een terecht punt wanneer hij stelt dat special pleading — het meten met twee maten — intellectueel oneerlijk is. “De gelovige zou dan ook net zo kritisch naar zijn eigen wonderclaims moeten kijken als naar die uit andere tradities; special pleading is intellectueel onaanvaardbaar.” (Klink, 2021) Daarin heeft hij gelijk: geloof dat weigert zichzelf te toetsen, verliest geloofwaardigheid.

Maar wat hij niet benoemt, is dat de Bijbel zelf deze toets al kent en beveelt. De Schrift roept niet op tot blind geloof in elk wonder, maar juist tot onderscheiding der geesten. “Gelooft niet elke geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn” (1 Johannes 4:1). Daarmee erkent de openbaring impliciet dat niet elk bovennatuurlijk verschijnsel uit één bron komt. Er zijn tekenen van God, maar ook tekenen “der leugen” (2 Thess. 2:9).

Twee richtingen van het wonder

Het Oude Testament is hierin ongewoon helder. In Deuteronomium 13:1-3 zegt Mozes:

“Wanneer in uw midden een profeet opstaat, of iemand die dromen heeft, en hij geeft u een teken of wonder, en dat teken of wonder komt ook uit, maar hij zegt: Laten wij andere goden achterna gaan… dan zult u niet luisteren.”

Met andere woorden: zelfs als het wonder werkelijk gebeurt, kan het een verkeerde richting hebben. Niet de kracht van het wonder, maar de richting van de boodschap is beslissend. Waar het teken wegvoert van de HEERE, is het vals, hoe indrukwekkend ook.

Het Nieuwe Testament herhaalt dat principe. Christus Zelf waarschuwt in Mattheüs 24:24 dat er “valse christussen en valse profeten” zullen opstaan die “grote tekenen en wonderen” doen, om — als het mogelijk was — zelfs de uitverkorenen te misleiden. En de apostel Paulus spreekt over de “tekenen der leugen”, waarmee de satan werkt door nabootsing en misleiding.

Theologisch onderscheid

De reformatorische traditie spreekt hier over het onderscheid tussen teken en tekenbron. Een wonder kan feitelijk gebeuren, maar het zegt nog niets over de aard van de macht die het verricht. De toetssteen is niet de gebeurtenis, maar de waarheid die ze dient. De richting en de vrucht bepalen de herkomst.

  1. Inhoudscriterium: Stemmen leer en boodschap overeen met de openbaring van de Schrift?

  2. Richtingscriterium: Verheerlijkt het wonder Christus of de mens?

  3. Vruchtcriterium: Brengt het gehoorzaamheid, liefde en bekering voort — of sensatie en zelfverheffing?

Zonder deze criteria zou de kerk haar geloof laten bepalen door indruk en spektakel. Juist daarom is de reformatorische traditie nuchter gebleven te midden van religieus rumoer.

Eén maat, twee ordes

Klink eist gelijke maat — en terecht. Maar “gelijke maat” betekent niet dat alle wonderclaims gelijkwaardig zijn, wel dat ze met dezelfde eerlijkheid worden onderzocht: kritisch, contextueel en moreel. De Bijbel ontkent de mogelijkheid van wonderen buiten het christendom niet, maar duidt ze als werkingen van andere geesten, die tot misleiding kunnen dienen.

De gelovige mag daarom zowel kritisch als gelovig zijn. Hij onderzoekt, zoals de apostel zegt, “alles, maar behoudt het goede” (1 Thess. 5:21). Zijn toetssteen is niet culturele sympathie, maar de belijdenis dat Jezus Christus Heer is — de maatstaf waarmee elk teken wordt gewogen.

Slotbeschouwing

Het verschil tussen scepticus en gelovige ligt dus niet in de bereidheid tot toetsing, maar in de ontologie van hun wereldbeeld. De één beschouwt de werkelijkheid als gesloten systeem waarin wonderen per definitie uitgesloten zijn; de ander ziet een open orde waarin de Schepper vrij is te handelen, ook buiten het gewone patroon van oorzaak en gevolg.

Daarom zijn tekenen in het christelijk denken geen bewijzen van macht, maar verwijzingen naar waarheid. Ze nodigen niet uit tot goedgelovigheid, maar tot aanbidding en onderscheiding. Zo bewaart de kerk de nuchterheid van de rede én de openheid van het geloof: kritisch in onderzoek, eerbiedig in duiding — en altijd toetsend of het wonder werkelijk wijst naar Hem die de Waarheid is.

Samenvatting van hoofdstuk 5

  • Gebed is relationeel, geen mechaniek. Het kan niet als laboratoriumvariabele worden getest; reproduceerbaarheid past bij natuurkunde, niet bij geloofsverkeer.

  • Natuurlijke factoren zoals placebo, wisselend beloop en spontane remissie moeten eerst worden gewogen; pas daarna kan men spreken van mogelijk bijzonder handelen van God.

  • Onverklaard is niet onbestaand. Waar genezing blijvend en medisch onverklaard is, mag de kerk bescheiden spreken van een bijzondere concursus; Gods medewerking met de orde der natuur.

  • Pluraliteit vraagt onderscheid. De Bijbel erkent ook valse tekenen; ware tekenen worden getoetst op richting, inhoud en vrucht: leidt het tot Christus of tot mensverheerlijking?

  • Gods soevereiniteit sluit willekeur uit. Niet iedereen geneest, maar elke genezing — tijdelijk of eeuwig — staat in het licht van Zijn wijsheid en belofte.

  • Het wonder is geen bewijsstuk, maar een verwijzing. Het wijst niet naar sensatie, maar naar het Koninkrijk dat komt, en naar de God die Zijn schepping niet verlaat.

Slot — Orde en teken hebben één Auteur

Een wonder is, theologisch gesproken, geen barst in een natuurmonoliet die anders hermetisch gesloten zou zijn, maar een zinvolle daad van de Schepper binnen de orde die Hij Zelf onderhoudt. De natuurwet beschrijft slechts de regelmaat; de voorzienigheid verklaart de Drager van die regelmaat; het teken onthult de bedoeling binnen de geschiedenis van het heil.

Hume leert voorzichtigheid en dat is prijzenswaardig. Maar zijn scepsis rust op vooronderstellingen die zélf verantwoording vragen: dat de wereld gesloten is, dat getuigenissen per definitie onbetrouwbaar zijn, dat wonderen niet passen binnen “uniforme ervaring”. Zulke axioma’s zijn niet neutraal, maar filosofische keuzes. Wie ze niet kritisch onderzoekt, verwart vooronderstelling met conclusie.

Getuigenis is geen tweedehandskennis, maar de primaire weg tot historische waarheid. Wij weten immers van Caesar, van Socrates, en van de Christus die gestorven en opgestaan is, niet omdat wij het zagen, maar omdat betrouwbare getuigen dat overdroegen. In die zin is geloof niet de tegenpool van kennis, maar haar morele voltooiing.

De vraag waarom genezing soms uitblijft, behoort niet tot de fysica maar tot de theologie. Zij raakt de verborgen raad van Gods soevereiniteit, Zijn wijsheid en het eschatologische doel waarin heel de schepping haar voltooiing vindt.

De conclusie is nuchter: weeg streng, eer de grenzen van de empirische methode, maar duid theologisch waar inhoud, richting en vrucht samenvallen. De orde is betrouwbaar omdat zij gedragen wordt; het teken is mogelijk omdat de Drager vrij is en in die vrijheid toont Hij Zich niet als verstorende kracht, maar als de Auteur van zowel wet als wonder.

Lees verder

Wie verder wil denken over de verhouding tussen geloof, kennis en werkelijkheid, vindt verwante lijnen in andere artikelen. In De eenvoud van God en de orde van de wereld: waarom wetenschap niet zonder geloof kan lees je hoe rationele orde haar wortel vindt in Gods karakter. In Geloof en wetenschap: geen conflict maar harmonie wordt duidelijk dat de twee geen vijanden zijn, maar verschillende vensters op dezelfde werkelijkheid. De Bijbel en de mythen: waarom Genesis geen echo van Babylon is laat zien dat de Schrift geen kopie is van oud-oosterse mythen, maar een theologisch nieuw begin. Wie wil weten waarom menselijke auteurs de betrouwbaarheid van Gods Woord niet verminderen, leest Waarom de Bijbel betrouwbaar blijft – ook al is zij door mensen geschreven. En wie de fundamenten van het denken zelf wil verkennen, vindt in De grenzen van het naturalisme – en waarom wetenschap niet zonder vooronderstellingen kan en De vraag die creationisten ontwijken: geloof, waarheid en wetenschap een filosofische verdieping over de vooronderstellingen van wetenschap, waarheid en openbaring.

Geraadpleegde bronnen

  • Augustinus. (1998). De civitate Dei (R. W. Dyson, vert.). Cambridge University Press. (Oorspronkelijk werk voltooid ca. 426 n.Chr.)

  • Bahnsen, G. L. (1998). Van Til’s apologetic: Readings & analysis. P&R Publishing.

  • Calvijn, J. (2008). Institutie van de Christelijke godsdienst (H. H. Kuyper, vert.). De Groot Goudriaan. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1536)

  • Craig, W. L. (1989). Assessing the New Testament evidence for the historicity of the resurrection of Jesus. Edwin Mellen Press.

  • Craig, W. L. (1997). Reasonable faith: Christian truth and apologetics (2e ed.). Crossway Books.

  • den Boer, C. (2013, 2 juli). Genezen van geamputeerden [Online forumvraag en antwoord]. Refoweb. https://www.refoweb.nl/vragenrubriek/20545/genezen-van-geamputeerden/

  • Habermas, G. R., & Licona, M. R. (2004). The case for the resurrection of Jesus. Kregel Publications.

  • Hume, D. (2007). An enquiry concerning human understanding. Oxford University Press. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in 1748)

  • Keil, C. F., & Delitzsch, F. (1981). Commentary on the Old Testament: Pentateuch (Vol. 1–3). Eerdmans Publishing.

  • Klink, B. (2021, 15 februari). Verricht God wonderen? Kritische kanttekeningen bij vermeend goddelijk ingrijpen. De Atheïst. https://www.deatheist.nl/index.php/artikelen/670-verricht-god-wonderen-kritische-kanttekeningen-bij-vermeend-goddelijk-ingrijpen

  • Kuyper, A. (1899). Het Calvinisme: Zes Stone-lezingen. Kok.

  • Lewis, C. S. (2001). Miracles. HarperOne.

  • Plantinga, A. (1993). Warrant and proper function. Oxford University Press.

  • Plantinga, A. (2000). Warranted Christian belief. Oxford University Press.

  • Poythress, V. S. (2019). Redeeming science: A God-centered approach. Crossway.

  • Swinburne, R. (1970). The concept of miracle. Macmillan.

  • Van Til, C. (2008). The defense of the faith (4e ed.). P&R Publishing.

  • Ward, K. (2002). Divine action: Examining God’s role in an open and emergent universe. Templeton Foundation Press.

  • Wolterstorff, N. (1995). Divine discourse: Philosophical reflections on the claim that God speaks. Cambridge University Press.

  • Wood, W. J. (1993). Epistemology: Becoming intellectually virtuous. InterVarsity Press.

  • Young, D. A. (2003). The Bible, rocks and time: Geological evidence for the age of the Earth. IVP Academic. (Ter illustratie van hermeneutische omgang met natuurwet en geloof)

Wat denk jij?

Hoe beoordeel jij wonderverhalen en gebedsverhoringen; als geloofsgetuigenis, als historische mogelijkheid, of als iets wat de wetenschap nog niet kan vatten? Reageer hieronder met je vragen, overwegingen of kritische kanttekeningen. Het gesprek over wonderen raakt immers niet alleen het verleden, maar ook onze eigen manier van kennen, hopen en geloven.