Christelijk onderwijs onder druk — hoe Nieuwsuur de seculiere staat tot god maakt

Last Updated on 7 oktober 2025 by M.G. Sulman

Eind september 2025 zond Nieuwsuur een tweedelige documentaire uit over de vermeende botsing tussen democratische waarden en religie in het Nederlandse onderwijs. De uitzending onderzoekt hoe reformatorische en islamitische scholen omgaan met thema’s als gelijkheid, homoseksualiteit en evolutie. De verraadt een richting: de staat zou niet langer kunnen dulden dat kinderen onderwijs ontvangen vanuit normen die afwijken van het dominante wereldbeeld. Terwijl de documentaire beweert slechts te “onderzoeken”, wordt een impliciete stelling verdedigd: dat het christelijk en islamitisch onderwijs — juist vanwege hun absolute waarheidsclaims — niet meer passen binnen de moderne democratie. In de onderliggende redenering sluimert een oud verlangen: één waarheid, één moraal, één normatief kader — ditmaal niet uit de hemel, maar van de staat. De neutraliteit waar men zich op beroept, blijkt bij nadere beschouwing een geloofsartikel. De staat, zo suggereert men, is de enige betrouwbare hoeder van waarden, en wie andere fundamenten hanteert, wekt argwaan. Het kind wordt omschreven als “kapitaal van de samenleving”, een term die in wezen totalitair is. Het drukt uit dat kinderen niet toebehoren aan hun ouders of aan God, maar aan de gemeenschap, en dat de gemeenschap — lees: de staat — het recht heeft hun vorming te bepalen. Zo ontvouwt Nieuwsuur geen neutrale reportage, maar een moreel manifest: een oproep om de religieuze vrijheid van onderwijs in te perken onder het mom van bescherming van de democratie.

klas met leerlingen en leraar, kruis en weegschaal op schoolbord, symbool voor spanning tussen geloof en democratische waarden
Een klas vol leerlingen, waar geloof en staatsleer elkaar stil ontmoeten aan het bord. / Bron: Martin Sulman

Inhoud

De vrome taal van de neutraliteit

Er is iets onweerstaanbaar geruststellends aan het woord neutraliteit. Het klinkt fatsoenlijk, rationeel, volwassen. Ja, als een keurige docent die beide kanten van het verhaal belooft te belichten, maar ondertussen het antwoord allang weet. Zo klonk ook de toon van de Nieuwsuur-documentaire over religie en democratische waarden: bezorgd, quasi-objectief, maar met een onderliggende zekerheid dat het bijbels-christelijke wereldbeeld een anachronisme is dat men beleefd moet tolereren tot het vanzelf uitsterft.

Onder de vlag van ‘onderzoek’ ontvouwt zich een subtiel catechismus van de seculiere staat. Er wordt gesproken over “botsende waarden”, “dubbele boodschappen” en “deskundigen” die vaststellen dat het kind “ons kapitaal” is. Die laatste formulering is veelzeggend. In één adem verraadt zij de totalitaire ondertoon: het kind behoort de gemeenschap toe, en de gemeenschap wordt gedefinieerd door de staat.

De vader, de moeder, de kerk; ze mogen er nog even naast lopen, hoffelijk gedoogd als figuranten in een toneelstuk dat allang is geschreven, geregisseerd en goedgekeurd door de staat. Hun stem klinkt nog even, zacht, tussen de coulissen, maar het script ligt vast. De rollen zijn verdeeld: de leraar wordt de priester van de democratie, het kind de offerande van vooruitgang, en de ouders — zij mogen klappen aan het einde van de voorstelling.

Het masker van zorg

Men zegt bezorgd te zijn over verwarring bij kinderen. Ze zouden in de war raken wanneer ze enerzijds leren dat de mens vrij is om zijn leven zelf vorm te geven, en anderzijds dat hij God moet gehoorzamen. Maar wat men hier werkelijk bedoelt, is dat men wil dat de eerste uitspraak de laatste overstemt. De verwarring waar men over spreekt, is niet cognitief maar ideologisch: het kind moet niet leren denken in termen van gehoorzaamheid aan God, maar in termen van zelfbeschikking.

De term “democratische waarden” wordt hierbij gebruikt als een soort ethische passe-partout. Men hoeft ze niet te verantwoorden; men hoeft ze slechts uit te spreken, en de discussie is beslecht. De taal van de neutraliteit blijkt dan een dekmantel voor een diep geloof in menselijke autonomie. En dat is, theologisch gezien, geen neutraliteit, maar rebellie.

Een geloofsstrijd, vermomd als beleid

Wanneer Nieuwsuur stelt dat religieuze scholen “dubbele boodschappen” afgeven, verraadt het tussen de regels door de vooronderstelling dat er maar één legitieme boodschap kán bestaan, namelijk die van de seculiere staat. De journalist spreekt als observator, maar redeneert als priester van een ander geloof. Wat als neutraliteit wordt gepresenteerd, is in werkelijkheid de overtuiging dat de seculiere moraal de norm is waaraan alle andere overtuigingen zich moeten onderwerpen. Zo wordt het pluralisme verkondigd als ideaal, terwijl men in de praktijk één leer duldt: de staatsleer. En de school die haar woorden niet nazegt, wordt als verdacht gemarkeerd: fundamentalistisch, niet-democratisch, onveilig.

De mythe van neutraliteit – het geloof van de ongelovige

Er bestaat geen neutrale grond. Dat was, in één zin samengevat, de levenslange these van Cornelius Van Til, de vader van de presuppositionele apologetiek. Elk mens, zei hij, redeneert vanuit een voorafgaande overtuiging over de werkelijkheid; een presuppositie. En die overtuiging kleurt alles wat men denkt, onderzoekt en concludeert. Er is dus geen objectieve, zwevende rede die losstaat van geloof. De keuze is niet tussen geloof en rede, maar tussen geloof in de autonomie van de mens en geloof in de openbaring van God.

De persoon op de afbeelding is Cornelius Van Til (1895-1987), een Nederlands-Amerikaanse theoloog en filosoof.
Cornelius Van Til (1895-1987) / Bron: Wikimedia Commons

De moderne mens noemt zichzelf rationeel, maar zijn rede is niet vrij. Zij is ten diepste gebonden aan één onuitgesproken dogma: dat God buiten beschouwing moet blijven. In de documentaire van Nieuwsuur wordt dit uitgangspunt niet verdedigd, maar eenvoudig verondersteld. Men stelt dat kinderen moeten leren omgaan met “democratische waarden” en dat religieuze overtuigingen verwarrend zouden kunnen zijn. Achter die woorden schuilt echter een wereldbeeld. Wat hier “democratisch” heet, is in feite een geloof in de mens als moreel autonoom wezen, in de samenleving als hoogste norm en in de menselijke rede als laatste scheidsrechter. Dat is geen neutraal standpunt, maar een metafysische keuze. Het is een overtuiging die men veronderstelt zonder haar uit te spreken; het stille geloof dat de mens zelf bepaalt wat waar is en wat goed.

Het noëtisch effect – verduisterd verstand

Van Til sprak ook over het noëtisch effect van de zonde: de verdorvenheid van het denken zelf. De zonde treft niet alleen de wil of de moraal, maar ook het verstand. De mens kan nog redeneren, rekenen, onderzoeken, maar zijn denken is krom getrokken in één richting: weg van God. Het verstand zoekt voortdurend naar verklaringen zonder de Schepper, alsof men het licht probeert te beschrijven terwijl men de zon ontkent.

De moderniteit noemt dat wetenschap, maar het is wetenschap zonder fundament; kennis die haar oorsprong ontkent. Ze onderzoekt Gods schepping, maar weigert de Schepper te erkennen. De Bijbel noemt dat geen inzicht, maar dwaasheid. “De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God.” (Psalm 14:1)

Typografische weergave van Psalm 14:1: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” / Bron: Martin Sulman

De antithese – twee werkelijkheden

Van Til, zijn leerling Greg Bahnsen, en vóór hen reeds Abraham Kuyper, noemden dit de antithese: de fundamentele tegenstelling tussen het denken dat uitgaat van Gods openbaring en het denken dat uitgaat van menselijke autonomie. Tussen deze twee werelden bestaat geen neutraal terrein. Kuyper sprak over “twee levenssystemen” die elk vanuit een ander uitgangspunt vertrekken: het ene buigt voor God, het andere plaatst de mens op de troon. Men kan niet tegelijk erkennen dat “de vreze des HEEREN het beginsel der wijsheid is” (Spreuken 1:7) en tegelijk geloven dat wijsheid voortkomt uit menselijke consensus.

Bahnsen stelde scherp dat de ongelovige zijn wereldbeeld bouwt op drijfzand: hij gebruikt de rede die God hem gaf om de God die hem schiep te ontkennen. Hij leent orde, logica en moraal uit een schepping waarin hij niet gelooft, en leeft zo van wat hij theologisch ontkent. Zonder het te beseffen, gebruikt hij het licht van de zon om te bewijzen dat er geen zon is.

En precies dat zien we terug in het discours van Nieuwsuur. Men beroept zich op redelijkheid, gelijkheid, verdraagzaamheid; woorden die klinken als morele constanten, maar die hun gewicht ontlenen aan het christelijke erfgoed dat men intussen verwerpt. De idee van menselijke waardigheid komt voort uit het geloof dat de mens naar Gods beeld is geschapen (Genesis 1:27); zonder dat fundament blijven slechts klanken over, morele echo’s zonder bron.

Men gebruikt dus de taal van het geloof om het geloof te ontkennen, een klassiek voorbeeld van wat Van Til en Bahnsen noemden borrowed capital, geleend kapitaal: de ongelovige ontleent aan het christendom de begrippen die zijn ongeloof nog betekenis geven. Zodra men die grondslag wegneemt, verdwijnt ook de rechtvaardiging voor de waarden die men beweert te verdedigen.

De moderne democratie leeft van de erfenis van een geloof dat zij niet langer erkent. Ze gebruikt de taal van waardigheid, gelijkheid en recht, maar snijdt ondertussen de wortels door waaruit die begrippen ooit groeiden.

De afbeelding toont Greg Bahnsen, een Amerikaanse christelijke filosoof en theoloog. Hij was een van de meest prominente verdedigers van de presuppositionele apologetiek van Cornelius Van Til.
Hij was een invloedrijk figuur in de reformatorische theologie.
Bahnsen was vooral bekend om zijn debatten en lezingen over apologetiek en theologie.
Hij is de auteur van verschillende boeken, waaronder "Theonomy in Christian Ethics" en "Presuppositional Apologetics: Stated and Defended".
Bahnsen overleed in 1995 op 47-jarige leeftijd.
Greg Bahnsen / Bron: Martin Sulman

De seculiere geloofsbelijdenis

Filosofen als Charles Taylor hebben dit treffend beschreven: de westerse mens leeft in een immanent frame. Daarmee wordt een kader bedoeld waarin het transcendente structureel buitengesloten is. Men kan nog over God spreken, maar alleen als optie binnen de menselijke beleving, niet als werkelijkheid buiten haar. En binnen dat kader klinkt het woord “neutraliteit” als een heilige formule. Maar het is schijnneutraliteit.

De seculiere staat heeft haar eigen geloofsbelijdenis:

  • Ik geloof in de mens, de schepper van zijn eigen moraal.

  • Ik geloof in gelijkheid als hoogste goed.

  • Ik geloof in autonomie, en in de rede die mij leidt tot waarheid.

  • Ik geloof in de staat, beschermer van de vrijheid die zij zelf definieert.

Dat klinkt bijna kerkelijk, nietwaar? Alleen is deze religie zonder genade.

Foto van Charles Taylor in 2019.
Charles Taylor in 2019 / Bron: Wikimedia Commons

De totalitaire trek van het autonome denken

Zodra de mens zichzelf tot norm verheft, wordt elke afwijking heiligschennis. De staat die beweert neutraal te zijn, duldt geen waarheid buiten haar eigen grenzen. Zij zegt: “Gij zult geen andere waarheden hebben voor mijn aangezicht.” Zo ontstaat het totalitarisme in zachte vorm. Dus niet met knoet en kamp, maar met beleid en subsidie. De stem van God wordt niet verboden, maar effectief geneutraliseerd.

De ironie is dat juist de reformatorische en christelijke scholen, beschuldigd van “dubbele boodschappen”, de enige plekken zijn waar kinderen nog leren dat er meerdere bronnen van gezag bestaan. Dat de overheid niet het laatste woord heeft. En dat de waarheid niet bepaald wordt door de meerderheid, maar ontdekt wordt onder gehoorzaamheid aan haar Bron.

En dát — precies dat — kan de seculiere staat niet verdragen.

Geloof of ideologie? – De verborgen theologie van de staat

Er wordt vaak gedaan alsof het moderne, seculiere wereldbeeld geen geloofssysteem is, maar louter een nuchtere ordening van de samenleving. Men spreekt over “de democratie” alsof die een natuurverschijnsel is, iets neutraals, vanzelfsprekends, boven alle religies verheven. Maar achter die serene façade schuilt een eigen theologie met haar eigen goden, geboden en verlossingsleer. De moderne mens heeft zijn altaar niet afgebroken, slechts verplaatst: van de kerk naar het parlement, van Woord tot wet, van belijdenis tot beleidsnota, van openbaring naar opinie.

De Canadese filosoof Charles Taylor heeft dit scherp beschreven in zijn notie van het immanent frame; een gesloten wereldbeeld waarin het transcendente eenvoudig wordt buitengesloten. Zoals hierboven reeds uiteengezet, is dit kader niet waardenvrij, maar veronderstelt het dat de werkelijkheid verklaard moet worden zonder God. Binnen dat raam klinkt “neutraliteit” als een deugd, maar ze is in wezen een geloofsartikel: een vertrouwen op de mens als maat van alle dingen.

De staat als opvoeder

Het idee dat de staat kinderen moet vormen tot dragers van democratische waarden vindt zijn oorsprong bij Jean-Jacques Rousseau. In Émile (1762) betoogt hij dat opvoeding het kind moet voorbereiden op het leven als vrij mens binnen de gemeenschap. De opvoeder moet het kind eerst afschermen van de verdorvenheid van de maatschappij, om het later te leren hoe het als burger in diezelfde samenleving kan leven zonder zijn vermeende oorspronkelijke goedheid te verliezen.

Ouderlijk gezag is bij Rousseau verdacht, omdat het particuliere overtuigingen overbrengt — religieuze, morele of familiale — die kunnen botsen met het algemene belang. Alleen de staat kan, aldus Rousseau, de volonté générale belichamen: één moraal die voor allen geldt.

Wat in de achttiende eeuw nog revolutionair klonk, wordt vandaag in zachtere taal herhaald: het kind moet leren “democratische kernwaarden” uit te dragen. Maar de geest is dezelfde. Wat Rousseau ontwierp als ideaal, wordt door Nieuwsuur en het ministerie van Onderwijs als vanzelfsprekend verkondigd — de staat als opvoeder, de burger als product.

Portret van Jean-Jacques Rousseau, Franse filosoof, op 41-jarige leeftijd, geschilderd in pastel door Maurice-Quentin de La Tour in 1753.
Jean-Jacques Rousseau op 41-jarige leeftijd (pastel van Maurice-Quentin de La Tour, 1753). / Bron: Wikimedia Commons

Het klinkt vriendelijk — “de jeugd is ons gezamenlijk kapitaal” — maar de gedachte erachter is oud en gevaarlijk. Zodra het kind niet langer toebehoort aan zijn ouders onder God, maar aan de staat onder de democratie, is de weg naar totaliteit ingeslagen. De Civitas terrena, zou Augustinus zeggen, neemt de plaats in van de Civitas Dei. De aardse stad — waarin de mens zichzelf aanbidt — duldt geen hogere trouw.

Twee steden, twee geloven

Augustinus onderscheidde twee rijken:

  • de stad van God, waarin liefde tot God heerst en de mens zichzelf ondergeschikt weet;

  • en de stad der mensen, waarin liefde tot zichzelf heerst tot verachting van God.

Nieuwsuur’s discours is een echo van die tweede stad. Zij ziet de mens als autonoom wezen, de moraal als product van consensus, en de staat als hoeder van het goede. Maar dat is geen neutraliteit. Het is theologie en wel de theologie van de autonomie.

Fresco van Benozzo Gozzoli uit de 15e eeuw waarop kerkvader Augustinus is afgebeeld terwijl hij verdiept leest in een boek; hij zit onder een boom terwijl een andere figuur hem toespreekt. De scène speelt zich af tegen een renaissancelandschap met een stenen gebouw en bloemrijke achtergrond.
Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw) / Bron: Wikimedia Commons

Tabel – Twee botsende wereldbeelden

ThemaBijbels-christelijk wereldbeeldSeculier-democratisch wereldbeeld
Bron van waarheidOpenbaring van God – waarheid is objectief, gegrond in Gods Woord.Menselijke rede en consensus – waarheid is relatief, ontstaan uit dialoog.
MensbeeldDe mens is geschapen naar Gods beeld, maar gevallen en afhankelijk van genade.De mens is van nature goed en autonoom; zelfbeschikking is hoogste goed.
OnderwijsdoelKinderen leren gehoorzaamheid aan God en vorming naar Zijn geboden.Kinderen vormen tot zelfstandige burgers die “democratische waarden” naleven.
GezagGezag is gedelegeerd door God – overheid, ouders, kerk hebben onderscheiden verantwoordelijkheden (soevereiniteit in eigen kring).Gezag berust bij de staat en haar normen; religie is slechts particulier en ondergeschikt.
VrijheidVrijheid is gehoorzaamheid aan Gods waarheid (Johannes 8:32).Vrijheid is autonomie: zelf mogen bepalen wat goed en kwaad is.
WaarheidsclaimWaarheid is één en onveranderlijk.Waarheid is veranderlijk en afhankelijk van meerderheid of tijdgeest.
Oordeel over religieEr zijn valse godsdiensten; waarheid en dwaling zijn niet gelijkwaardig.Alle religies zijn cultureel waardevol, maar niet waar in objectieve zin.
Waarde van het kindHet kind is beelddrager van God, toevertrouwd aan ouders en kerk.Het kind is “kapitaal van de samenleving”, eigendom van de gemeenschap.
Morele bronWet van God, geschreven in het hart en bevestigd in de Schrift.Sociaal-contract: moraal als product van menselijke overeenstemming.
Ultiem doelGlorie van God.Welzijn en vooruitgang van de mens.

Filosofische drogredenen in het debat – De logica van de onlogica

Begging the Question – de cirkelredenering van de democratie

De kern van het argument luidt:

“Religieuze scholen brengen verwarring, want ze onderwijzen waarden die botsen met de democratische waarden waarop onze samenleving rust.”

Dat klinkt plausibel, maar de redenering rust op een veronderstelling die nooit wordt getoetst: waarom zouden “democratische waarden” moreel superieur zijn? Men begint met wat bewezen moest worden.

Uitgeschreven klinkt het ongeveer zo:

  1. Democratische waarden zijn goed.

  2. Alles wat daarvan afwijkt is verkeerd.

  3. Religie wijkt ervan af.

  4. Dus religie is verkeerd.

Dat is geen argument, maar een geloofsbelijdenis. De democratie beroept zich op zichzelf als hoogste norm; precies wat ze de religie verwijt.

In talkshows en beleidsnota’s klinkt het dikwijls subtieler: “We moeten waken over de waarden van onze democratische rechtsstaat.” Maar niemand legt uit waarom die waarden — vrijheid, gelijkheid, autonomie — normatief zijn, behalve door te verwijzen naar zichzelf.

De democratie zegt: “Ik ben goed, want ik ben democratisch.”
Dat is de modernste vorm van begging the question — oftewel: de cirkelredenering.

False Neutrality – de mythe van het neutrale midden

Zoals hierboven reeds besproken, is er geen neutraal terrein tussen geloof in God en geloof in autonomie. Toch doet men alsof het seculiere perspectief dat wél is; alsof men boven de strijd zweeft, vrij van vooronderstellingen.

In werkelijkheid hanteert men een eigen set geloofsartikelen:

  • De mens is van nature goed.

  • Waarheid is veranderlijk.

  • Rede is betrouwbaar zonder openbaring.

Dat zijn niet minder metafysische claims dan “De HEERE is God.”

Wanneer men beweert dat scholen kinderen moeten leren dat ze “zelf kunnen bepalen hoe ze hun leven leiden”, spreekt men zichzelf tegen. Want wie opleidt tot burgerschap, vormt de mens juist naar een vooraf vastgestelde norm. Men leert hem niet vrijheid, maar conformiteit; gehoorzaamheid aan de waarden die de staat als universeel heeft uitgeroepen. Men onderwijst geloof, alleen noemt men het anders: burgerschap.

Het is bovendien een valse tegenstelling om te suggereren dat zelfbeschikking en gehoorzaamheid aan God elkaar uitsluiten: “Kinderen leren nu bijvoorbeeld dat je zelf kunt bepalen hoe je je leven leidt, maar ook dat ze God moeten gehoorzamen.” Alsof vrijheid pas begint waar gezag ophoudt. De Schrift leert het tegendeel: ware vrijheid bestaat juist in gehoorzaamheid aan de Schepper. “De waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:32). Wie zich losmaakt van God, verliest niet zijn ketenen, maar zijn kompas.

Deze false neutrality vormt het hart van het debat. Neutraliteit bestaat echter niet; er is slechts loyaliteit aan God of aan de mens.

Borrowed Capital – leven van wat men verwerpt

De meest fundamentele paradox is dat het seculiere denken leeft van morele categorieën die het niet kan verantwoorden. Gelijkheid, waardigheid, mensenrechten zijn stuk voor stuk noties die rechtstreeks ontsproten zijn aan de christelijke overtuiging dat ieder mens geschapen is naar Gods beeld (imago Dei).

De moderne staat heeft de wortel verwijderd, maar blijft vrolijk van de vrucht eten. Dat is wat Van Til borrowed capital noemde: de ongelovige gebruikt begrippen uit het christelijk wereldbeeld, terwijl hij dat wereldbeeld tegelijk ontkent.

Men verdedigt mensenrechten met argumenten die alleen binnen een christelijke kosmologie houdbaar zijn.
Men predikt gelijkheid, maar zonder de Schepper die mensen gelijk schiep.
Men beroept zich op rede, maar zonder de God die rede mogelijk maakt.

Zonder die grondslag blijft enkel moraal-by-consensus over, en consensus is, zoals de geschiedenis leert, een grillige god.

Niet alles is gelijk: waarom moreel onderscheid géén discriminatie is

Discriminatie betekent het ongelijk behandelen van gelijke gevallen zonder een rechtvaardige reden — het gaat dus om willekeurige of onterechte onderscheidmaking tussen mensen. Maar wanneer een reformatorische school onderscheid maakt tussen bijvoorbeeld een jongen en meisje die hand in hand lopen en twee jongens die dat doen, is dat geen discriminatie, omdat het niet gaat om gelijke gevallen: de betekenis van het gedrag verschilt wezenlijk. Het eerste verwijst naar een relatievorm die binnen de bijbelse scheppingsorde valt — man en vrouw, gericht op huwelijk, trouw en vruchtbaarheid (Gen 2:24) — terwijl het tweede verwijst naar een relatievorm die daarvan afwijkt. De school maakt dus geen onderscheid op basis van wie iemand is, maar op basis van wat bepaald gedrag moreel uitdrukt. Dat is geen ongerechtvaardigde ongelijkheid, maar een principieel onderscheid in morele betekenis.

Korte epiloog van het hoofdstuk

De documentaire van Nieuwsuur presenteert zich als journalistiek onderzoek, maar is in wezen een catechese in seculiere orthodoxie. Zij herhaalt de oude belofte van de slang in Genesis 3: “Gij zult als God zijn.” De mens bepaalt zelf goed en kwaad, en noemt dat emancipatie. Maar de geschiedenis leert dat elke samenleving die zichzelf tot god maakt, uiteindelijk de mens tot slaaf maakt.

De kerk, hoe klein ook, bewaart in dat licht het laatste bastion van vrijheid: de erkenning dat waarheid niet door de meerderheid wordt bepaald, maar door de Schepper van hemel en aarde.

De deskundige als geloofsanker – autoriteit zonder openbaring

Er is een woord dat in de moderne journalistiek bijna de kracht van een pauselijke bul heeft gekregen:

Deskundige.

Wie het uitspreekt, sluit de discussie. “Volgens deskundigen…”. Twee woorden en het gesprek is voorbij.
In de Nieuwsuur-documentaire functioneert het als een credibility anchor: het vestigt gezag zonder debat, bekleedt opinie met het aura van objectieve waarheid.

De deskundige vervangt de profeet. Zijn autoriteit is niet geworteld in openbaring, maar in accreditatie. Hij spreekt niet ex auctoritate Dei, maar ex cathedra academica: namens “de wetenschap”, “de pedagogiek”, of “de samenleving”.

De nieuwe priesterklasse

In wezen is de deskundige de priester van wat Charles Taylor het immanent frame noemt; de gesloten werkelijkheid waarin alleen telt wat zich binnen het bereik van de menselijke rede en ervaring bevindt. Zijn uitspraken zijn seculier — niet bij toeval, maar uit principe. Hij kan slechts oordelen over wat zichtbaar, meetbaar en technisch verklaarbaar is; wat door openbaring tot ons komt, ligt buiten zijn referentiekader. Zijn denken is gestructureerd rond twee fundamentele aannames: de mens is autonoom, en de werkelijkheid is gesloten.

Toch wordt hij gepresenteerd als boven het debat verheven: neutraal, objectief, ideologievrij. Zo verschuift gezag van het transcendente naar het technocratische: wat vroeger begon met “Zo zegt de HEERE”, begint nu met “Volgens onderzoek blijkt dat…”

De deskundige is geen neutrale stem, maar de verkondiger van een ander geloof: hij spreekt niet vanuit het Woord, maar vanuit een gesloten wereldbeeld, zonder God, zonder openbaring, zonder hoger gezag dan de mens zelf.

Kennis zonder wijsheid

De Schrift maakt onderscheid tussen da’at (kennis) en chokmah (wijsheid). Kennis zonder vreze des HEEREN is functioneel, maar geestelijk blind. Ze kan meten, maar niet verstaan; verklaren, maar niet richten.

De Schrift hanteert een ander axioma:

“De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid” (Spreuken 9:10).

Daarom is de ware deskundige niet degene die veel weet, maar degene die erkent dat alle kennis pas betekenis krijgt onder het licht van Gods Woord.

De “dubbele boodschap” – of de botsing van twee geloven

De centrale these van de documentaire wordt in één zin samengevat:

“Scholen zijn verplicht kinderen over democratische waarden te leren, maar op grond van artikel 23 hebben ze ook de vrijheid om daar religieuze boodschappen naast te plaatsen. Dat leidt tot dubbele boodschappen.”

Deze zin klinkt redelijk, want wie wil nou verwarring zaaien bij kinderen? Maar bij nadere beschouwing blijkt dit geen neutrale observatie, maar een ideologisch oordeel. “Dubbele boodschap” wordt hier een eufemisme voor geloofsconflict. Religie wordt afgeschilderd als een ruis bij de vermeende helderheid van “democratische waarden”. De Bijbel krijgt de status van bijzaak, ondergeschikt aan de normen van de staat.

Twee stemmen in de klas: Wie heeft het laatste woord?

Het kind hoort inderdaad twee stemmen in het klaslokaal:

  • De staat beweert: “Jij bent vrij om te kiezen.”

  • De Schrift zegt: “Vrees God en houd Zijn geboden” (Pred 12:13).

Nieuwsuur presenteert dit als een pedagogisch spanningsveld. Maar in werkelijkheid is het een theologisch conflict: wie heeft het hoogste gezag over het menselijk leven? Beide stemmen — de stem van de moderne staat en de stem van de Schrift — claimen gezag, maar doen dat op fundamenteel verschillende gronden. De staat beroept zich op redelijkheid en neutraliteit, maar verbergt daarmee haar eigen ideologische kern: de autonomie van de mens. De Schrift spreekt openlijk als openbaring van God. En precies daarin ligt de aanstoot: Gods Woord claimt gezag dat zich niet laat afzwakken tot privémening of morele optie. De ergernis is niet dat er twee stemmen zijn, maar dat één ervan spreekt met goddelijk gezag, en weigert te zwijgen.

Drie jonge vrouwen lezen samen buiten in het zonlicht uit een Bijbel met zwarte kaft waarop "Holy Bible" staat.
De Schrift zegt: “Vrees God en houd Zijn geboden” / Dream Perfection/Shutterstock.com

Geen verwarring, maar ontmaskering

Wat de documentaire als verwarring benoemt, is in feite het ontwaken van wereldbeschouwelijk bewustzijn. De leerling die beseft dat vrijheid grenzen kent, leert iets wat de moderniteit vergeten is: ware vrijheid vraagt gehoorzaamheid (Joh 8:34–36). Zonder norm vervalt vrijheid in willekeur. Zonder waarheid wordt opvoeding indoctrinatie. De Schrift is niet de bron van verwarring, maar van inzicht. Want “zonder openbaring verwildert het volk” (Spr 29:18).

Twee godsdiensten: aanbidding of autonomie?

De seculiere opvatting dat de Bijbel slechts één mening onder velen is, miskent haar aard. Gods Woord spreekt met het gezag van de Schepper. De botsing tussen “wees jezelf” en “buig voor God” is niet pedagogisch maar religieus. Het zijn twee godsdiensten:

  • De ene zegt: “De HEERE is God.”

  • De andere zegt: “Ik ben het zelf.”

Als radicale autonomie waar is, dan is onderwerping aan God een fout. Maar als God werkelijk regeert, dan is menselijke zelfbeschikking rebellie. De christelijke school probeert niet beide stemmen te mengen, maar leert de leerling die spanning te benoemen en te kiezen. Ze leert leven in waarheid, niet in de illusie van neutraliteit.

Gelijkheid herijkt: rolverschil is geen minderwaardigheid

Nieuwsuur hekelt het onderwijs waarin kinderen horen dat man en vrouw gelijkwaardig zijn, maar ook dat “de man het hoofd is van de vrouw” (Ef 5:23). Dit wordt gepresenteerd als innerlijke tegenstrijdigheid. Maar het is een karikatuur. In het christelijk denken is gelijkheid geen afschaffing van orde. Man en vrouw zijn beide geschapen naar Gods beeld (Gen 1:27), maar hebben onderscheiden roepingen.

  • Gelijkheid in waarde

  • Verschil in verantwoordelijkheid

De moderniteit beschouwt elke hiërarchie als verdacht. Maar in de Schrift is ordening niet onderdrukking, maar liefdevolle verantwoordelijkheid, “zoals Christus het hoofd van de gemeente is” (Ef 5:23). Alleen wie die metafoor begrijpt, begrijpt ook wat echte gelijkheid inhoudt. Echte gelijkheid betekent niet dat alles hetzelfde is, maar dat ieder zijn plaats heeft binnen de orde die God heeft ingesteld. Verschil is geen onrecht, maar onderdeel van het ontwerp. Wie dat vergeet, verwart gelijkwaardigheid met gelijkschakeling.

Evolutie als geloofsverhaal van de moderniteit

Hetzelfde patroon zien we in het debat over schepping en evolutie. Nieuwsuur noemt het “verwarrend” dat scholen beide onderwijzen. Maar het echte probleem is niet dat kinderen beide horen, maar dat volwassenen weigeren de aard van het conflict te erkennen. Evolutie wordt gepresenteerd als wetenschap, maar is ten diepste een wereldbeeld: orde zonder Schepper, doel zonder Ontwerper.

Het is de seculiere Genesis — een geloof in een oorsprong zonder God.

De christelijke school leert kinderen niet om wetenschap te wantrouwen, maar om haar juiste plaats te begrijpen. Ze leert dat wetenschap waardevol is voor het beschrijven van Gods schepping, maar niet geschikt om de oorsprong of zin ervan te verklaren. De wereld is niet ontstaan uit een reeks toevallige natuurkrachten die wij achteraf reconstrueren met meetgegevens; ze is ontstaan doordat God sprak: “Laat er licht zijn” (Gen 1:3). Zoals Hebreeën 11:3 zegt: “Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord van God tot stand is gebracht.” De vraag die alles bepaalt is dus niet: Hoeveel jaar geleden is het begonnen? maar: Wie heeft het begonnen — en met welk doel?

Evolutietheorie, zoals vaak onderwezen, gaat verder dan biologie. Ze presenteert een scheppingsverhaal zonder Schepper, een geschiedenis zonder God. Dat is geen neutrale wetenschap, maar een levensbeschouwelijk dogma: orde uit chaos, leven uit toeval, moraal zonder bron. De christelijke school confronteert leerlingen juist met die onderlaag: dat elke visie op oorsprong ook een visie op bestemming inhoudt. Want als er geen Schepper is, zijn wij uiteindelijk ook geen schepselen — alleen biologische incidenten zonder morele roeping.

Conclusie: géén dubbele boodschap, maar een geestelijke strijd

Wat Nieuwsuur “dubbele boodschappen” noemt, is in werkelijkheid een botsing van wereldbeelden.
Niet de kinderen raken verward, maar de samenleving die niet meer weet wat waarheid is. Het probleem is niet dat scholen twee stemmen laten horen, maar dat één van die stemmen — die van Gods Woord — niet meer verdragen wordt.

  • De ene stem belijdt de autonomie van de mens — dat ieder zelf bepaalt wat goed is.

  • De andere belijdt de soevereiniteit van God — dat Hij ons leven en denken bepaalt.

Deze botsing is niet marginaal, maar fundamenteel. De eerste leidt tot morele buigzaamheid en aanpassing aan de cultuur; de tweede tot aanbidding, gehoorzaamheid en vreugdevolle afhankelijkheid van de HEERE. De moderne school leert dat vrijheid betekent: geen gezag boven jezelf; de christelijke school leert dat ware vrijheid pas begint bij onderwerping aan Gods Woord (Ps 119:45; Joh 8:36).

Uiteindelijk staat hier niet “onderwijsbeleid” ter discussie, maar de vraag van Psalm 2: Wie heeft het recht om over ons te heersen?

“Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen.”
– Psalm 2:3

De opstand tegen Gods gezag wordt gepresenteerd als emancipatie, maar de Schrift noemt het opstand. En God? Die is niet verrast.

“Die in de hemel woont, lacht; de Heere spot met hen.”
– Psalm 2:4

De christelijke school kiest positie in deze strijd; niet als partij in een cultureel debat, maar als getuige van een eeuwige waarheid. Niet uit angst voor verwarring, maar uit gehoorzaamheid aan Hem die alle gezag heeft in hemel en op aarde (Matt 28:18).

De Bijbelse visie op gezag en opvoeding

Het onderwijs behoort niet toe aan de staat. De Schrift laat er geen twijfel over bestaan: het zijn de ouders, onder het gezag van God en binnen de gemeenschap van de heiligen, die verantwoordelijk zijn voor de vorming van hun kinderen. Nergens draagt de Bijbel de staat op om het hart of de ziel van het kind te vormen. De overheid is dienares van gerechtigheid (Rom 13:4), geen leermeester van het geweten. Haar taak is orde bewaren, niet het zedelijk herdefiniëren van mens-zijn.

De roeping van de ouders

“Deze woorden, die Ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. Gij zult ze uw kinderen inscherpen…”
Deut 6:6–7

Gods geboden moeten niet enkel onderwezen worden, maar ingescherpt; een beeld van herhaling, doordringing en ernst. Het geloof is geen bijvak, maar het hart van de opvoeding. Een kind leert niet eerst neutraal of autonoom denken, en daarna geloven. Nee, het leert denken binnen een kader van geloof — van vooronderstellingen die het denken dragen, of die nu christelijk zijn of seculier.

“Vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de tucht en vermaning van de Heere.”
Ef 6:4

De opvoeding moet niet neutraal zijn, maar expliciet gebonden aan de Heere. Niet aan de staat, niet aan de tijdgeest en niet aan de wisselende inzichten van pedagogische theorieën.

Psalm 78 sluit dit pedagogisch mandaat af:

“Opdat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden in acht nemen.”
Ps 78:7

Onderwijs is geen neutrale kennisoverdracht, maar geestelijke erfopvolging: een transmissie van hoop.

Op de afbeelding is een groepje kinderen te zien die met hun rug naar de camera staan. Ze kijken naar iets wat niet zichtbaar is in de afbeelding. Op de achtergrond zijn meer mensen te zien. De foto lijkt genomen te zijn in een openbare, drukke omgeving.
Klas met kinderen / Bron: Pixabay

Tegenover het staatsabsolutisme

De moderne staat doet zich voor als neutraal, maar gedraagt zich als geestelijk leergezag. Ze definieert zelf wat als “veilig”, “verdraagzaam” of “acceptabel” geldt en behandelt afwijking als moreel tekort. Daarmee dringt zij door tot de ziel van het kind.

Abraham Kuyper stelde hiertegen het beginsel van soevereiniteit in eigen kring: gezin, kerk, wetenschap, overheid, elk onder eigen verantwoordelijkheid voor God. Zodra de staat deze grenzen overschrijdt, wordt zij totalitair.

“De staat moet niet opvoeden,” schreef Kuyper, “maar beschermen.”

Zodra de overheid het klaslokaal binnentreedt om zielen te vormen, doet zij een geloofsdaad; maar dan in dienst van een ander evangelie.

De persoon op de foto is Abraham Kuyper. 
Hij was een invloedrijke Nederlandse theoloog, politicus en journalist. 
Hij was minister-president van Nederland van 1901 tot 1905. 
Kuyper was de oprichter van de Vrije Universiteit Amsterdam en was in 1880 de eerste Rector Magnificus. 
Hij richtte ook de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) op, de eerste politieke partij van Nederland.
Abraham Kuyper / Bron: Martin Sulman

Daniël in het klaslokaal

Het boek Daniël toont hoe staatsopvoeding werkt. Nebukadnezar liet de jonge Joodse mannen heropvoeden in de taal, leer en eetgewoonten van Babel (Dan 1). De bedoeling was duidelijk: ze moesten denken, spreken en leven zoals de staat voorschreef.

Maar Daniël “nam zich in zijn hart voor zich niet te verontreinigen” (Dan 1:8). Hij leerde de taal van de wereld, maar behield de taal van zijn God. Hij onderging het onderwijs van Babel, maar bleef gehoorzaam aan de wetten van de HEERE.

Het verschil? Babel onderwees om te assimileren. Daniël onderwees zichzelf om te onderscheiden.

Precies daartoe is christelijk onderwijs geroepen: niet om kinderen aan te passen aan de cultuur, maar om hen te vormen tot burgers van het Koninkrijk (van God), midden in de wereld maar niet van de wereld (Joh 17:14–16).

Slot: De ziel is geen staatseigendom

Het gezag over de opvoeding is geen beleidskwestie, maar een goddelijk mandaat. De Schrift wijst het gezin en de gemeente aan als opvoeders. Geloof is geen mening en waarheid geen sociale constructie. De staat mag toezicht houden op structuur en veiligheid, maar zodra zij wil bepalen wat goed is, wie gelijk heeft, of waar het hart zich aan mag hechten, is zij buiten haar mandaat getreden.

De opvoeding behoort aan de ouders,
het geweten aan God,
en de waarheid aan Christus alleen.

Zolang die orde wordt geëerbiedigd, blijft onderwijs werkelijk vrij. Maar wanneer de staat zich meester maakt van het geweten, blijft er geen vrijheid over maar slechts catechese in een ander geloof.

De nieuwe catechismus van de staat

Wie het publieke debat aandachtig volgt, merkt: de moderne staat beperkt zich niet langer tot het maken van wetten — ze belijdt. Ze preekt, onderwijst en excommuniceert. Niet vanaf kansels, maar via klaslokalen, beleidsnota’s en talkshows. Wat vroeger klonk als Zo zegt de HEERE, klinkt nu als: De democratie vereist dat…

De dogma’s van de democratie

De moderne democratie draagt haar eigen geloofsartikelen. Ze worden zelden zo genoemd, maar functioneren precies als dogma’s:

  • Er is geen hogere waarheid dan individuele vrijheid.

  • Elk gezag boven de mens is verdacht of onderdrukkend.

  • Alle religies zijn gelijk, maar dan moeten ze zichzelf wel relativeren.

  • Zonde bestaat niet, slechts omstandigheden of trauma.

  • Het hoogste goed is welzijn, niet heiligheid; comfort, niet waarheid.

Wie deze overtuigingen openlijk betwist, wordt gemarginaliseerd.

De liturgie van het secularisme

Elke religie kent haar liturgie. Zo ook de seculiere. Ze is stilzwijgend, maar doordringend:

  • Geloofsbelijdenis: “Wij geloven in vrijheid, gelijkheid en inclusiviteit.”

  • Sacramenten: het publieke onderwijs, de massamedia, de Regenboogweek, de Klimaatmars.

  • Zonde: intolerantie, exclusiviteit, dogmatische overtuiging.

  • Verlossing: therapie, zelfontplooiing, maatschappelijke acceptatie.

  • De hel: reputatieverlies, sociale uitsluiting, verbanning uit het publieke gesprek.

Zodra men dit patroon herkent, wordt zichtbaar hoe catechetisch onze samenleving is geworden. De staat verkondigt een evangelie, zonder kruis, maar met slogans.

De nieuwe priesterstand

In deze ordening hebben journalisten, beleidsmakers en experts de plaats ingenomen van priesters. Zij waken over de seculiere orthodoxie, benoemen ketterij, en stellen heropvoeding voor. Programma’s als Nieuwsuur functioneren als preekstoel van de moderne moraal. Reformatorische scholen worden beoordeeld en worden met zelotische ijver langs de meetlat van de tijdgeest gelegd.

Hun toon is niet inquisitoriaal, maar paternalistisch: “Wij willen alleen dat kinderen niet verward raken.”

Maar onder dat zorgzame masker schuilt missionaire ijver: de jeugd moet bevrijd worden van transcendent gezag en ingewijd in het geloof van de zelfbeschikking.

Wanneer burgerschapsvorming een geloofsdaad wordt

De formulering “scholen moeten kinderen leren omgaan met democratische waarden” klinkt neutraal — bijna vanzelfsprekend. Maar onder die ogenschijnlijke objectiviteit schuilt een geloofsbelijdenis. Want: wie definieert wat “democratisch” is? Op basis waarvan wordt dat als moreel normatief gepresenteerd? Wat is de maatstaf waaraan andere overtuigingen worden getoetst en waarom geldt die als vanzelfsprekend?

Zodra men deze vragen stelt, wordt duidelijk: wat hier wordt overgedragen, is geen neutrale burgerschapskennis, maar een levensbeschouwelijk raamwerk met diepe metafysische wortels. Het stoelt op impliciete aannames over mensbeeld, waarheid en goedheid:

  • Dat gelijkheid absolute gelijkheid betekent, zonder erkenning van geschapen onderscheid.

  • Dat waarheid subjectief is, en morele overtuigingen fluïde.

  • Dat elk transcendent gezag — met exclusieve aanspraken — fundamenteel gevaarlijk of achterhaald is.

Zo wordt burgerschapsvorming liturgisch onderwijs: het vormt niet alleen de overtuigingen van kinderen, maar hun liefde, hun loyaliteit, hun morele instincten. Ze leren niet alleen wat ze mogen vinden, maar wat ze geacht worden te eren en wat ze moeten verwerpen.

De klas is geen ideologievrije ruimte. Ze is een tempel en de enige vraag is: welk evangelie wordt er gepreekt? Of, zoals Voddie Baucham het scherp verwoordde:

“We cannot continue to send our children to Caesar for their education and be surprised when they come home as Romans.”

De persoon op de foto is Voddie Baucham, een Amerikaanse pastor, auteur en theoloog. Hij was de decaan van theologie aan de African Christian University in Lusaka, Zambia. Helaas is hij op 25 september 2025 overleden na een medisch noodgeval. 
Baucham was ook een bekende auteur en heeft verschillende boeken geschreven, waaronder "Expository Apologetics" en "Family Shepherds". 
Hij was getrouwd met zijn vrouw, Bridget, en samen hadden ze negen kinderen. 
Baucham stond bekend om zijn vermogen om de relevantie van de Bijbel in het dagelijks leven te laten zien. 
Zijn gezondheid was al een zorg sinds hij in 2021 de diagnose hartfalen kreeg.
Voddie Baucham

Totalitarisme in vriendelijke verpakking

In de Nieuwsuur-documentaire valt haast achteloos de uitspraak van hoogleraar Pedagogiek Peter Bos: “De jeugd is ons kapitaal.” Het klinkt zorgzaam en zelfs bijna vaderlijk. Als een pleidooi voor betrokkenheid bij het welzijn van kinderen. Maar achter deze economische metafoor schuilt een wereldbeschouwing die diep ingrijpt in hoe we over mens-zijn denken.

Kapitaaldenken: het kind als middel

Kapitaal is geen doel, maar een middel. Het wordt beheerd, geïnvesteerd, en moet renderen. Wanneer kinderen “ons kapitaal” worden genoemd, worden zij onbewust gereduceerd tot instrumenten van maatschappelijk nut. Niet wie ze zijn telt, maar wat ze worden kunnen: voor de samenleving, de economie, de democratie.

“Laat de kinderen tot Mij komen,” zegt Jezus (Marcus 10:14).

De kloof tussen evangelie en staatsdenken

De Bijbel spreekt in volstrekt andere bewoordingen. Christus zegt niet: laat hen opgroeien tot bruikbare burgers, maar: breng hen tot Mij. In het Koninkrijk is het kind geen investering, maar een erfgenaam; geen middel, maar doel. Hier ligt de onoverbrugbare kloof tussen christelijke antropologie en seculiere staatsideologie: de eerste ziet het kind als geschapen tot Gods eer, de tweede als bouwsteen van een maatschappelijk project.

Rousseau’s erfenis: de gemeenschap boven het gezin

Jean-Jacques Rousseau stelde in zijn Émile dat kinderen gevormd moeten worden tot vrije burgers en dan niet primair via overgeleverde traditie, maar door een opvoeding die hen beschermt tegen de misvormingen van de samenleving. In zijn denken behoort het kind niet letterlijk aan de staat toe, maar moet het uiteindelijk wel leren gehoorzamen aan de “algemene wil”, dat wil zeggen het collectieve morele kompas van de samenleving. Religieuze en particuliere overtuigingen beschouwde hij als potentieel ondermijnend voor sociale eenheid, omdat ze loyaliteit oproepen aan iets buiten de gemeenschap. Daarmee legde Rousseau, ondanks zijn kritiek op machtsmisbruik, de basis voor een pedagogiek waarin het gezin niet langer de eerste gezagskring is, maar de gemeenschap.

Plato’s blauwdruk: één orde, één moraal

Ook Plato tekent in De Staat een radicaal model van collectieve vorming. Daar worden kinderen bij geboorte onttrokken aan het gezin, grootgebracht in gemeenschappelijke instellingen, en opgevoed onder toezicht van staatsfilosofen. Het doel is helder: een geordende samenleving waarin individuele loyaliteiten wijken voor de harmonie van het geheel. Moderne varianten klinken vriendelijker — “gelijke kansen”, “burgerschapsvorming”, “inclusieve samenleving” — maar de onderliggende gedachte blijft: de staat heeft het recht, en de plicht, om de mens te vormen naar haar morele ideaal.

De vriendelijke greep van de staat

Dit is het gezicht van een nieuw totalitarisme; vriendelijk, verzorgd, beleidsmatig. Geen ideologische laarzenmars, maar een stroom van curriculumwijzigingen, inspectiekaders en subsidievoorwaarden. De taal is ontwapenend: veiligheid, inclusie, empathie. Maar de praktijk is normerend en disciplinerend.

De christelijke antithese: ziel boven systeem

Tegenover dit denken stelt de christelijke traditie dat het kind een toevertrouwde ziel is, niet een investering. Niet de staat, maar de ouders dragen het eerste gezag. Niet de samenleving schrijft de wet op het hart van het kind, maar God zelf: “Ik zal Mijn wet in hun hart schrijven” (Jeremia 31:33). De primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt bij ouders en kerk en niet bij een overheid die kinderen wil vormen naar de idealen van een seculiere samenleving.

De breuklijn: wie vormt wie?

De uitspraak “De jeugd is ons kapitaal” klinkt betrokken, maar is in werkelijkheid geestelijk ondermijnend. Zodra de mens als middel wordt gedefinieerd, is het totalitaire zaad gezaaid. Pas wanneer het kind niet meer als “ons bezit” wordt gezien, maar als een schepsel van God, wordt de greep van de staat begrensd.

Conclusie – De ware botsing van waarden

Dit debat gaat niet over “religie versus democratie”, maar over de botsing van twee geloofssystemen: de religie van de openbaring, waarin God spreekt en de mens gehoorzaamt, tegenover de religie van de autonomie, waarin de mens spreekt en zichzelf gehoorzaamt. Wat de documentaire presenteert als “neutraliteit” of “zorg voor het kind”, is in werkelijkheid verankerd in een eigen moreel kader met niet onderbouwde axioma’s. Geen visie op onderwijs is leeg of onschuldig; ieder pedagogisch project buigt — bewust of onbewust — voor een altaar. De vraag is alleen: voor welk.

Twee liturgieën, twee catechismussen

De ene belijdt: waarheid is ontvangen, niet gemaakt; vrijheid is gehoorzaamheid aan de Waarachtige; het kind is beelddrager van God, toevertrouwd aan ouders en gemeente (kerk).

De andere belijdt: waarheid is collectieve consensus; vrijheid is radicale zelfbeschikking; het kind is “kapitaal” van de samenleving, vormbaar naar de norm van de staat.

Wie met open ogen kijkt, ziet dat ook de seculiere staat een geloofssysteem ordent: met dogma’s (autonomie, gelijkheid als hoogste goed), rituelen (burgerschapsvorming, morele campagnes, de liturgie van talkshows), en seculiere heiligen (experts, activisten, publieke rolmodellen). Het is een kerk zonder God — maar niet zonder geloof.

Intellectuele eerlijkheid vereist

Wat in het publieke discours vaak gepresenteerd wordt als “neutraal” of “algemeen gedeeld” onderwijs, blijkt bij nadere beschouwing ingebed in een eigen metafysisch en moreel raamwerk. Ware epistemische integriteit vereist dat we erkennen: elk onderwijssysteem werkt met normatieve uitgangspunten — over waarheid, goedheid, de aard van de mens, en het doel van vorming. Die uitgangspunten zijn niet het resultaat van empirische waarneming, maar van voorafgaande overtuigingen: ze zijn presuppositioneel van aard.

Begrippen als “democratische waarden” en “inclusiviteit” functioneren dan ook niet als wereldbeschouwelijk neutrale begrippen, maar als moreel geladen constructen, ingebed in een teleologie die autonomie en gelijkheid als hoogste doel veronderstelt. Wanneer religieuze onderwijsvisies worden gekarakteriseerd als “optioneel” en de seculiere grondstructuur als vanzelfsprekend en universeel, dan wordt de feitelijke ideologische structuur verhuld. Daarmee wordt de ruimte voor werkelijk pluralistisch denken beperkt.

Echte epistemische integriteit vraagt niet dat religie buiten de klas gehouden wordt, maar dat we erkennen dat ook seculier onderwijs geloofsstructuren hanteert. Het is geen neutraal terrein, maar een normatief project, gebaseerd op een eigen mensbeeld (de autonome individu), eigen moraal (gelijkheid en zelfbeschikking) en eigen heil (zelfontplooiing binnen maatschappelijke acceptatie). Wie doet alsof religie “naast” het onderwijs staat, terwijl seculiere waarden ongefilterd het curriculum binnentreden, ontloopt het echte debat. Want dan wordt niet pluraliteit bevorderd, maar ideologische hegemonie.

Pas wanneer de seculiere vooronderstellingen als zodanig worden erkend, kan het gesprek werkelijk vrij en eerlijk gevoerd worden op het niveau waar het thuishoort: bij de vraag welk wereld- en mensbeeld ons onderwijs vormt.

De christelijke eindtoets

De kerk belijdt: Jezus Christus is Heer, ook over het onderwijs. Daarom is gezag gedifferentieerd (Kuyper), en ligt de opvoeding primair bij de ouders, in verbondenheid met de gemeente (Deut 6; Ef 6; Ps 78). Dat is geen pleidooi voor theocratie, maar voor begrenzing van overheidsmacht. Want waar de staat méér wil dan beschermen — waar zij zielen wil vormen — stapt zij buiten haar goddelijke mandaat, betreedt zij het domein van het geweten, en eigent zij zich een priesterrol toe die haar niet toekomt.

Slot: de keuze is oud

De fundamentele keuze waar we voor staan is niet modern, maar oeroud: aanbidding van God of aanbidding van de mens. Elk menselijk systeem — of het zich nu religieus of seculier noemt — rust op een ultieme loyaliteit. De vraag is niet óf er een hoogste gezag is, maar welk gezag als hoogste wordt erkend. Alles daartussen is epistemische ruis: een poging om neutraliteit te claimen waar geen neutraliteit mogelijk is.

Kies dan heden wie gij dienen zult (Jozua 24:15).

Want neutraliteit is een mythe. Waar God niet wordt vereerd, wordt de mens vergoddelijkt. Onderwijs zonder aanbidding bestaat niet; het buigt óf voor de Schepper, óf voor het schepsel. Daarom is dit geen cultureel meningsverschil, maar een geestelijk grensconflict: wie bepaalt wat een kind is — een geschapen ziel toevertrouwd aan ouders, of grondstof voor de idealen van de staat?

En de islam dan?

De islam presenteert zich, net als het christelijk geloof, als een religie van openbaring en gehoorzaamheid. Op het eerste gezicht zou men kunnen denken dat de islam daarmee bondgenoot is in de strijd tegen het autonome, seculiere mensbeeld. En op ethisch of pedagogisch vlak zijn er inderdaad soms gedeelde zorgen: over gezag, seksualiteit, familie en opvoeding.

Maar theologisch gezien is de tegenstelling fundamenteler dan de overeenkomsten.

Waar de Bijbel het Woord van God openbaart als vleesgeworden Persoon — Jezus Christus, vol genade en waarheid (Johannes 1:14) — kent de islam een gesloten openbaring in de vorm van een boek dat boven toetsing staat. De islamitische gehoorzaamheid is geen antwoord op verbondsgenade, maar een prestatiegebonden onderwerping aan een ondoorgrondelijke wil.

“De islam kent wel wet, maar geen evangelie.
Wel onderwerping, maar geen verlossing door genade.”

Daarom is de islam geen alternatief voor seculier totalitarisme, maar een variant van religieus monisme: een samenleving waar geen ruimte is voor gedifferentieerde gezagsstructuren zoals de Schrift leert (vgl. Kuyper). Zowel de autonome staat als de islamitische theocratie kennen uiteindelijk geen ruimte voor het vrije geweten dat leeft onder het kruis van Christus.

📖 Lees verder

Wie dieper wil begrijpen waarom het debat over waarheid en moraal niet slechts maatschappelijk maar fundamenteel theologisch is, vindt verwante thema’s in de volgende artikelen.

📚 Geraadpleegde bronnen

  1. Rousseau, J.-J. (1762). Émile, ou de l’éducation. Parijs: Jean Néaulme.

    Klassiek werk waarin Rousseau stelt dat het kind toebehoort aan de gemeenschap en moet worden gevormd naar de “algemene wil”. De pedagogische basis van modern staatsdenken.

  2. Plato. Politeia (De Staat). Vertaling en toelichting diverse edities, o.a. Groningen: Historische Uitgeverij.

    Schetst een model van staatsopvoeding waarin het gezin wordt ondergeschikt gemaakt aan het ideaal van een uniforme gemeenschap.

  3. Taylor, C. (2007). A Secular Age. Harvard University Press.

    Ontwikkelt het begrip immanent frame: het moderne denkraam waarin het transcendente wordt buitengesloten en menselijke autonomie normatief wordt.

  4. Van Til, C. (1962). The Case for Calvinism. Presbyterian and Reformed Publishing.

    Grondleggende tekst van de presuppositionele apologetiek; stelt dat neutraliteit onmogelijk is en dat alle kennis gebaseerd is op geloofsvooronderstellingen.

  5. Bahnsen, G. (1996). Always Ready: Directions for Defending the Faith. Covenant Media Foundation.

    Verduidelijkt Van Til’s notie van de antithese: het onoverbrugbare verschil tussen denken vanuit openbaring en denken vanuit autonomie.

  6. Kuyper, A. (1880). Souvereiniteit in eigen kring. Rede bij de opening van de Vrije Universiteit te Amsterdam.

    Klassiek pleidooi voor de zelfstandige verantwoordelijkheden van gezin, kerk en overheid — als grens tegen staatsabsolutisme.

  7. Augustinus. De Civitate Dei (Over de Stad Gods).

    Beschrijft het contrast tussen de Civitas Dei (liefde tot God) en de Civitas terrena (liefde tot zichzelf); theologische basis voor onderscheid tussen kerk en staat.

  8. Bijbel (HSV). Heilige Schrift, Herziene Statenvertaling.

    Geciteerd o.a. uit Deuteronomium 6:6–7, Efeze 6:4, Psalm 78:5–7, Spreuken 29:18, Daniël 1, Marcus 10:14, Jeremia 31:33, Johannes 8:32, Jozua 24:15.

  9. Nieuwsuur / NOS. (2025, oktober). Hoe religie en democratische waarden mogen botsen op Nederlandse scholen.
    https://nos.nl/nieuwsuur/collectie/14003/artikel/2584481-hoe-religie-en-democratische-waarden-mogen-botsen-op-nederlandse-scholen

    Onderzoeksreportage die aanleiding vormde voor dit artikel; illustreert de botsing tussen staatsdenken en religieuze opvoedingsvrijheid.

    💬 Reacties en ervaringen

    Wat roept dit artikel bij jou op? Heb jij zelf op een reformatorische of christelijke school gezeten, of werk je in het onderwijs en herken je deze spanning tussen geloof en ‘democratische waarden’? Deel je ervaring of gedachte in het reactieveld hieronder.