Zonden van commissie en zonden van omissie: het kwaad dat we doen én het goede dat we laten

Last Updated on 6 juni 2025 by M.G. Sulman

Zonde komt in twee gedaanten: het kwaad dat we doen, en het goede dat we laten. In de christelijke traditie worden deze onderscheiden als zonden van commissie en zonden van omissie – begrippen die meer doen dan semantisch fijnslijpen. Ze leggen de morele lat precies daar waar Gods Woord haar legt: niet alleen op wat zichtbaar fout is, maar ook op wat opzettelijk wordt nagelaten. In een tijd waarin men zichzelf graag vrijspreekt met de dooddoener “ik doe toch niemand kwaad?”, is deze indeling confronterend actueel. Want wie het kwaad mijdt maar het goede laat liggen, is volgens de Schrift nog altijd schuldig (Jak. 4:17). Dit artikel onderzoekt beide vormen van zonde – met theologische diepgang, Bijbelse onderbouwing en een scherp oog voor de implicaties voor geweten, geloof en getuigenis.

Zonden van commissie en omissie / Bron: Freepik

Inleiding: tussen doen en laten

Niet elke zonde springt in het oog. Sommige maken kabaal – ze schreeuwen, slaan, stelen. Andere blijven stil – ze sluimeren in de marge, verhuld door passiviteit of gemakzucht. Toch zijn beide dodelijk. In de klassieke christelijke ethiek spreekt men dan ook van twee hoofdcategorieën: zonden van commissie (het kwaad dat men doet) en zonden van omissie (het goede dat men nalaat). Dit onderscheid is geen semantische nuance of scholastisch tijdverdrijf – het raakt aan de kern van wat het betekent om recht voor God te staan.

Een zonde van commissie (Lat. committere, “iets ondernemen”, “tot stand brengen”) is de actieve daad van ongehoorzaamheid: liegen, lasteren, bedriegen, overspel plegen, moorden. Zonden van omissie (van omittere, “nalaten”) zijn vaak minder zichtbaar, maar niet minder ernstig: men helpt de behoeftige niet, spreekt de waarheid niet wanneer het ertoe doet, verzuimt om God te eren. De eerste groep zonden maakt je schuldig door wat je doet, de tweede door wat je niet doet.

De Schrift zelf maakt deze tweedeling glashelder, zonder dat ze het expliciet zo benoemt. Jakobus zegt het onomwonden: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor hem is het zonde” (Jak. 4:17). En Jezus schildert in Mattheüs 25 geen brute misdadigers als verworpenen, maar juist zij die niets deden toen Hij dorstig, naakt of gevangen was. Niets doen kan een veroordelende daad zijn.

Voor de moderne mens – die zichzelf graag ziet als ‘geen slecht mens, want ik doe niemand kwaad’ – is dat een ongemakkelijke waarheid. Maar wie de Bijbel als hoogste norm beschouwt, moet erkennen: God weegt niet enkel wat wij plegen, maar ook wat wij verzuimen.

In apologetisch opzicht legt dit de vinger op de zere plek van de seculiere moraal: morele neutraliteit bestaat niet. Niet-handelen is niet waardevrij. Een mens is verantwoordelijk – niet enkel voor het kwaad dat hij bedrijft, maar ook voor het goede dat hij weigert te doen. Of zoals Bonhoeffer het scherp formuleerde in donkere tijden: “Niet alleen schuld door daden, ook schuld door stilzwijgen.”

Dit artikel zal beide vormen van zonde verkennen, met oog voor Schrift, theologie en praktijk. Niet om zwaarder te belasten dan de Schrift zelf doet – maar juist om helderheid te geven. Want waarheid bevrijdt (Joh. 8:32), en dat geldt ook als ze confronteert.

Zonden van commissie: het kwaad dat wij doen

Wat zijn zonden van commissie?

Zonden van commissie zijn de zonden die men daadwerkelijk begaat – met wil, met hand, met tong of met verbeelding. Het zijn de “klassiekers”: moord, diefstal, overspel, bedrog, kwaadsprekerij, afgoderij. In Bijbelse termen: het overtreden van Gods geboden door bewust te doen wat Hij verbiedt. Denk aan de Tien Geboden, waar het zwaartepunt ligt op concrete, actieve daden: “Gij zult niet…”.

Deze zonden zijn als een vlek op het gewaad van de ziel – niet slechts per ongeluk opgelopen, maar willens en wetens veroorzaakt. Ze zijn rebellie, geen misverstand. Niet toevallig, maar doelbewust – al kan de zondaar zichzelf in sommige gevallen vakkundig wijsmaken van niet. De Schrift is hier niet ambigu: “De werken van het vlees zijn openbaar: hoererij, onreinheid, losbandigheid…” (Galaten 5:19-21).

Zonden met zichtbare voetafdruk

Wat deze zonden onderscheidt, is hun zichtbaarheid – voor anderen, en vaak ook voor jezelf. Ze laten een voetafdruk na in het zand van de geschiedenis. Neem David, die Batseba nam en haar man Uria liet ombrengen (2 Samuël 11). Of Ananias en Saffira, die in Handelingen 5 bedrieglijk een deel van hun geld achterhielden en deden alsof ze alles gaven. Zonden van commissie trekken sporen, soms bloedsporen.

Maar juist deze zichtbaarheid kan misleiden. Men denkt: “Ik doe dat soort dingen niet.” Men stelt zich gerust, geeft zichzelf een schouderklopje omdat de grote zonden – de schreeuwers – afwezig lijken. Het probleem? Zonde is niet enkel wat opvalt, maar wat God veroordeelt.

De wil als zetel van rebellie

Achter elk actief kwaad schuilt een wil die zich verheft boven Gods wet. Zonde van commissie is niet slechts een misstap, maar een opstand. Non serviam! – ik zal niet dienen. Dat is het echoënd protest van de gevallen mens. En tenzij die wil vernieuwd wordt door Gods Geest (Ez. 36:26), blijft zij opstandig – zelfs als de buitenkant beschaafd lijkt.

Augustinus beschreef dit als een verkeerd geordende liefde (amor curvus): men doet kwaad omdat men iets anders meer liefheeft dan God. De eigen eer, het onmiddellijke plezier, de winst, het gemak. En zo wordt zonde geboren – niet als onschuldige vergissing, maar als vrucht van een verkeerde voorkeur.

Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw) / Bron: Wikimedia Commons

Geen kleinigheid in Gods ogen

Vanuit apologetisch oogpunt is dit belangrijk: de seculiere mens schat zonde vaak in naar maatschappelijke impact. Als niemand lijdt, als niemand klaagt – is het dan wel fout? Maar de Bijbel leert dat zonde allereerst een overtreding tegen God is (Psalm 51:6). Niet het gevolg telt als eerste, maar de gezagsrelatie. Wie zondigt van commissie, doet iets wat de Schepper verbiedt – en dat is geen bagatel.

Desalniettemin klinkt ook het evangelie al door: waar deze zonden erkend worden, daar is vergeving mogelijk (1 Joh. 1:9). Maar zonder erkenning blijft het oordeel.

Zonden van omissie: het goede dat wij laten

Wat je níét doet, kan zonde zijn

Zonde is niet enkel een kwestie van wat je verkeerd doet, maar ook van wat je niet doet terwijl je had moeten handelen. Dat is het domein van de zonden van omissie. In Bijbels perspectief is het niet doen van het goede – wanneer je dat had kunnen of moeten doen – zondig. Het is de ethiek van de nalatigheid, en die is niet vrijblijvend. Jakobus 4:17 brengt het kernachtig onder woorden: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor hem is het zonde.”

Weinig bijbelteksten zijn zo oncomfortabel als deze. Niet omdat ze moeilijk te begrijpen zijn, maar omdat ze pijnlijk duidelijk maken dat stilzwijgen, uitstel, passiviteit en gemakzucht zondig kunnen zijn – zelfs als je verder ‘niemand kwaad hebt gedaan’. Le laisser-faire, om het eens in fraai Frans te zeggen, is moreel geladen.

Een verwaarloosd concept

Zonden van omissie verdwijnen vaak onder de radar – niet omdat ze zeldzaam zijn, maar omdat ze onzichtbaar blijven voor het oog van anderen. Ze hebben geen opschudding nodig om schuld te brengen. Het zijn de verzwegen waarheden, de ongegeven hulp, de niet-gesproken woorden van troost of correctie. De zonden van inactiviteit.

In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10:30-37) worden de priester en de Leviet niet berispt vanwege actieve kwaaddaden – zij mishandelden de man immers niet – maar omdat ze niets deden. Ze lieten hem liggen. En Jezus stelt de vraag: wie was zijn naaste? Niet zij die verzuimden, maar hij die handelde. In Gods koninkrijk weegt passiviteit zwaar.

Onverschilligheid als schuld

Mattheüs 25 scherpt dit nog aan. Jezus scheidt de schapen van de bokken – en de veroordeling van de laatsten is gebaseerd op wat zij niet deden: “Want Ik had honger en u hebt Mij niet te eten gegeven, Ik had dorst en u hebt Mij niet te drinken gegeven…” (Matt. 25:42). Geen openlijke vijandschap, maar koude nalatigheid. Geen hamer, maar een schouderophalen. Toch oordeelt Hij hen streng.

Hier wordt een belangrijk theologisch punt zichtbaar: zonden van omissie ontmaskeren het hart. Wie God werkelijk liefheeft, zal niet slechts het kwade mijden, maar ook het goede zoeken. Vermijdingsethiek is onvoldoende. God vraagt niet alleen om schone handen, maar ook om gevulde handen – handen die geven, dragen, zegenen.

De plicht tot goeddoen

Zonden van omissie confronteren ons met de actieve aard van gerechtigheid. Jesaja 1:17 zegt: “Leer goed te doen, zoek het recht, help de verdrukte, doe de wees recht, verdedig de weduwe.” Dat zijn geen vrijblijvende suggesties, maar goddelijke geboden. En wie nalaat om hiernaar te handelen, begaat een zonde – niet van kwaad doen, maar van goed laten.

Hierin ligt ook apologetisch munitie. De seculiere ethiek meent vaak dat morele goedheid passief kan zijn: “Als je niemand kwaad doet, ben je oké.” Maar de Schrift zegt: nee – je bent moreel verantwoordelijk voor wat je weigert te doen, ondanks je mogelijkheden en roeping. Neutraal terrein? Non-existent. Zelfs stilzwijgen is beladen.

Geen vrijbrief voor passiviteit

Het ongemakkelijke geweten

Zonden van commissie verontrusten het geweten met hun luidruchtigheid; zonden van omissie knagen in stilte. De meeste mensen voelen zich moreel ‘veilig’ zolang ze niemand actief kwaad doen. Men vermijdt geweld, liegt niet al te opzichtig, en houdt zich – grosso modo – aan de wet. Maar in dit onderscheid tussen wat wij doen en wat wij nalaten schuilt een ongemakkelijke onthulling: God rekent ook af met morele passiviteit. Niet alleen wat je zegt, maar ook wat je had moeten zeggen telt mee.

De zonden van omissie zijn het vergeten gebod van de ethiek. Terwijl het geweten ons vaak wijst op verboden terrein, blijft het zwijgen over de paden die wij hadden moeten bewandelen. Nochtans zal het laatste oordeel – zoals Jezus het schildert in Mattheüs 25 – juist deze vergeten plicht in het volle licht zetten.

Ethiek met positieve verplichting

Wat volgt hieruit? Dat Gods wet niet alleen verbiedt, maar ook verplicht. Het zevende gebod gebiedt niet enkel: “Gij zult niet stelen,” maar impliceert ook: “Gij zult werken en geven” (vgl. Ef. 4:28). De geboden van God hebben een dubbele zijde – ze weren het kwaad en bevorderen het goede. De Heidelbergse Catechismus (zondag 40) is hier scherp: het zesde gebod vereist niet alleen dat wij de ander niet doden, maar ook dat wij hem helpen waar het in ons vermogen ligt.

Deze positieve dimensie wordt vaak over het hoofd gezien, ook door gelovigen. Maar het is precies deze dimensie die ons ontnuchtert én verootmoedigt. Het morele ideaal ligt niet enkel in onthouding, maar in activiteit tot eer van God.

Geweten en verantwoordelijkheid

De Bijbel spreekt over het geweten als een innerlijke getuige die ons aanklaagt of vrijspreekt (Rom. 2:14-15). In een cultuur van moreel relativisme en subjectieve waarden is dit een apologetisch ankerpunt: als ieder mens intuïtief weet dat hij bepaalde dingen had moeten doen, dan wijst dat op een morele wetgever. Want vanwaar anders komt dit besef van plicht? Waarom voelt passiviteit soms als schuld?

C.S. Lewis noemde dit het bewijs van een ‘Tao’, een universeel besef van moraal, dat zich niet laat verklaren door chemie of cultuur. En volgens de Schrift is dat geweten niet zomaar een biologisch echootje van groepsgedrag, maar een Godgegeven radar – zij het een beschadigde. Zowel het kwaad dat we doen als het goede dat we nalaten bevestigt: we zijn verantwoordelijke wezens, beelddragers van een rechtvaardige God.

C.S. Lewis in 1947 / Bron: Wikimedia Commons

Apologetisch: niemand is onschuldig

In gesprekken met sceptici komt vaak het argument voorbij: “Ik leef goed. Ik doe niemand kwaad.” Op dat moment kan het onderscheid tussen commissie en omissie bevrijdend confronterend zijn. Want het stelt de veronderstelling van morele neutraliteit ter discussie. Iemand kan maatschappelijk keurig zijn, maar geestelijk nalatig: de waarachtigheid niet zoeken, de armen niet helpen, God niet danken, de waarheid niet liefhebben.

Een mens is niet moreel onschuldig zolang hij de strafwet niet overtreedt. In het Koninkrijk van God geldt een hogere maatstaf: heiligheid, liefde, zelfopoffering. En wie eerlijk is, weet: ik heb het goede niet gedaan toen het kon. Zo valt elke schijn van zelfrechtvaardiging als een kaartenhuis ineen.

Jezus Christus en het herstel van beide

De volkomen gerechtigheid

Waar de mens faalt – in het kwaad dat hij bedrijft én het goede dat hij nalaat – schittert Christus als het volmaakte tegenbeeld. Zijn leven was niet slechts zondeloos in de negatieve zin (dat wil zeggen: vrij van zonden van commissie), maar ook positief volmaakt: Hij deed altijd wat recht was. Geen enkele omissie – geen vergeten gebed, geen verzwegen waarheid, geen nagelaten barmhartigheid. Hij was rechtvaardig in Zijn woorden, daden, gedachten en intenties.

Jezus zegt van Zichzelf: “Ik doe altijd wat Hem welgevallig is” (Johannes 8:29). Niet soms, niet meestal – altijd. En dat ‘altijd’ is geen theologische versiering, maar onze enige hoop. Want alleen een zondeloze Middelaar kan borg staan voor een zondige mensheid.

Actieve én passieve gehoorzaamheid

In de gereformeerde theologie wordt onderscheid gemaakt tussen Christus’ actieve en passieve gehoorzaamheid. De actieve gehoorzaamheid verwijst naar Zijn volmaakte leven, Zijn voortdurende vervulling van Gods wet. De passieve gehoorzaamheid slaat op Zijn lijden en sterven, Zijn gewillige overgave aan het oordeel. Beiden zijn essentieel. Zonder Zijn actieve gerechtigheid zou er geen volkomen gehoorzaamheid zijn om ons toe te rekenen. Zonder Zijn lijden zou er geen verzoening zijn voor onze overtredingen.

Romeinen 5:19 zegt het glashelder: “Zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens [Adam] velen tot zondaars zijn gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene velen tot rechtvaardigen gesteld worden.” Let wel: gehoorzaamheid in enkelvoud – een totale, onafgebroken, allesomvattende trouw.

In Hem geen commissie, noch omissie

In Christus vinden we Iemand zonder commissie én zonder omissie. Hij heeft nooit kwaad gedaan (1 Petrus 2:22), en altijd het goede gezocht (Handelingen 10:38). Hij zweeg niet waar Hij moest spreken, en sprak niet waar Hij moest zwijgen. Hij doorzag de harten, weende om Jeruzalem, dreef de geldwisselaars uit de tempel, en vergaf de overspelige vrouw. Geen nalatigheid, geen zondige impuls, geen verkeerd gericht verlangen. Een leven van liefde, waarheid, heiligheid – zonder smet of rimpel.

Evangelie voor zowel het doen als het laten

Dit maakt het evangelie tegelijk diep en troostvol. Want de meeste mensen worden vroeg of laat geconfronteerd met hun zonden van commissie: het grove woord, het zelfzuchtige besluit, de vlaag van drift. Maar wie langer in het licht wandelt, gaat ook de omissies zien: de dag dat je niet bad, het gezicht dat je afwendde, het onrecht waar je je stil bij hield.

En juist daar, op dat punt van besef, is het kruis geen abstracte leerstelling, maar een toevlucht. Jezus heeft niet alleen de straf gedragen voor onze zondige daden, maar ook voor onze gemiste daden van liefde. Hij is gestorven voor het kwaad dat wij deden, én voor het goede dat wij lieten. “Want Christus is, toen wij nog krachteloos waren, op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven” (Romeinen 5:6). Krachteloos – ook om goed te doen.

Zijn gerechtigheid toegerekend

In de rechtvaardiging door het geloof ontvangen wij dan ook Zijn gerechtigheid – als ware het de onze. Niet een blanco blad, maar een volgeschreven blad, gevuld met Zijn gehoorzaamheid. God ziet de gelovige in Christus, bekleed met het gewaad dat geen zonde van omissie of commissie kent (Jesaja 61:10).

Dat is geen goedkoop excuus om te blijven falen – verre van. Het is de motor voor een heilig leven, uit dankbaarheid. Wie werkelijk ziet hoe diep Christus gegaan is, zal niet achteloos blijven zondigen. Want Hij gaf Zich voor ons “opdat wij voor Hem zouden leven” (2 Kor. 5:15).

Conclusie: het geweten wakker geschud

De stilte is soms luidruchtiger dan de zonde

Zonde is niet altijd een schreeuw. Soms is het een stilzwijgen. Een nietsdoen dat alles verraadt. En misschien zijn dat wel de meest verraderlijke vormen: het moment waarop je iets had kunnen zeggen – maar je keek weg. De dag waarop je wist dat je had moeten helpen – maar je liep door. Geen bloed aan je handen, maar wel aan je schoenen.

De Farizeeër in Lukas 18 deed ‘niets verkeerds’. En toch ging de tollenaar gerechtvaardigd weg – want die erkende wat hij niet was geweest. Wat hij niet had gedaan. Zijn omissie werd zijn schuldbekentenis. De ander? Die somde op wat hij níet had gedaan – en vergat wat hij naliet.

Leven zonder omissie is geen optionele upgrade

Wie denkt dat heiliging enkel bestaat uit het vermijden van de grote zonden, mist de helft van de Bijbelse ethiek. De liefde die Christus vraagt is actief, zelfvergetend, praktisch. Denk aan Micha 6:8: “Wat vraagt de HEERE van u anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God?” Dat is geen ethiek van afzijdigheid, maar van volhardende liefde-in-actie.

Het geweten van de gelovige hoort dan ook wakker te zijn. Niet murw geslagen door schuldgevoel, maar fijngevoelig gemaakt door de Geest. Een geweten dat niet alleen roept: “Ik heb gezondigd,” maar ook: “Ik heb gezwegen toen ik moest spreken.”

Geen neutraal terrein

Er bestaat geen moreel niemandsland. Elk moment, elke ontmoeting, elke mogelijkheid om te zegenen, is beladen met roeping. Zoals Bonhoeffer schreef: “Zwijgen in het aangezicht van het kwaad is zelf kwaad doen.” En wie dat begrijpt, zal zich geen moment kunnen beroepen op de schijnveiligheid van ‘ik heb toch niemand kwaad gedaan?’.

Dat is misschien wel het grootste zelfbedrog van de moderne mens: dat morele zuiverheid ligt in onopvallendheid. Maar het evangelie wekt ons op uit die slaap. Christus vraagt geen onschuldige toeschouwers, maar trouwe navolgers. Wie Hem wil volgen, moet Hem volgen in doen én laten – in actief liefhebben én in het mijden van het kwaad.

In Hem ligt de rust, en de roeping

Toch is dit geen verhaal van slechts veroordeling. Integendeel – het is een roep om eerlijkheid én hoop. Want waar zonde wordt erkend, daar ligt vergeving. Wie zichzelf betrapt op een leven van nalatigheid, hoeft niet te wanhopen – maar mag vluchten naar de Ene die nooit naliet te doen wat goed was. Die niet zweeg in het uur van verraad. Die niet wegkeek voor het kruis. Die doorging tot het einde.

In Hem ligt niet alleen de rust voor ons geweten, maar ook de kracht om anders te gaan leven. Geen louter vermijden, maar bewuste toewijding. Geen halfslachtige ethiek, maar een hart dat buigt én beweegt.

En dat – in een wereld van zwijgen en wegkijken – is misschien wel het krachtigste getuigenis van allemaal.

Reacties en ervaringen

We nodigen je van harte uit om te reageren op dit artikel. Heb je persoonlijke gedachten over het onderscheid tussen zonden van commissie en omissie? Of heeft dit thema je geloof, geweten of dagelijkse keuzes aangesproken? Deel gerust je ervaring, aanvulling of vraag.

Reacties worden niet automatisch geplaatst: we lezen ze eerst zorgvuldig door om spam of ongepaste inhoud te weren. Publicatie kan daarom soms enkele uren duren. Alvast dank voor je betrokkenheid!