Last Updated on 6 april 2025 by M.G. Sulman
In elke religieuze traditie speelt de vraag wie God is een fundamentele rol. Zijn namen en eigenschappen vormen niet alleen de basis voor aanbidding, maar geven ook vorm aan het morele kompas, het mensbeeld en de levenshouding van gelovigen. Vooral in de islamitische theologie krijgen de zogenaamde 99 schone namen van Allah een prominente plaats als uitdrukking van zijn volmaaktheid en majesteit. Maar wat als sommige van die namen—zoals Al-Makir (de Listige), Ad-Darr (de Schadebrenger), of Al-Mudhill (de Vernederaar)—schuren met universele morele intuïties, of zelfs met de openbaring van Gods karakter in de Bijbel? Dit artikel onderzoekt of zulke namen problematisch kunnen zijn vanuit logisch of moreel perspectief. We verdiepen ons in hun betekenis, context en theologische uitleg, en zetten deze af tegen het christelijke godsbeeld waarin waarheid, liefde en heiligheid samen één zijn. Want als de aard van God bepalend is voor alles wat als goed, rechtvaardig en waar wordt gezien, dan is het essentieel dat we de juiste vragen stellen over wie Hij werkelijk is.
Inhoud
Inleiding
In vrijwel elke religie nemen de eigenschappen en namen van God een centrale plaats in. Ze vormen niet alleen de basis voor gebed en aanbidding, maar geven ook richting aan het menselijk godsbeeld, het moreel kompas en de praktische beleving van geloof. In de islam bijvoorbeeld staan de 99 Asma’ul Husna—de ‘mooie namen van Allah’—bekend als diep betekenisvolle titels die zowel troost als ontzag kunnen oproepen. Tegelijkertijd roepen sommige van deze namen spanning op wanneer ze worden bezien vanuit een moreel of logisch perspectief. Want hoe moeten gelovigen omgaan met goddelijke titels zoals Al-Makir (De Listige) of Al-Mudhill (De Vernederaar)? Wat betekent het als deze eigenschappen niet slechts als menselijke metaforen, maar als goddelijke realiteiten worden voorgesteld?
De centrale vraag die dit artikel onderzoekt is dan ook: kunnen bepaalde goddelijke namen of eigenschappen problematisch zijn vanuit moreel of logisch perspectief, en hoe verhoudt dat zich tot het godsbeeld zoals gepresenteerd in de Bijbel? We zullen hiertoe een aantal goddelijke namen uit de islamitische traditie bespreken die tot theologische en filosofische vragen aanleiding geven, met oog voor hun oorspronkelijke context, linguïstische lading en spirituele interpretatie.
In het vervolg van dit artikel analyseren we eerst de spirituele functie van godsnamen in religie. Daarna volgt een beschouwing over namen die morele of logische frictie oproepen, waarna we de bredere theologische implicaties bespreken. Tot slot vergelijken we deze perspectieven met het Bijbelse godsbeeld, waarin—zo zal betoogd worden—waarheid, liefde en recht consistent zijn met Gods karakter. Daarbij hanteren we de Bijbel als ultiem epistemologisch uitgangspunt (vgl. Johannes 17:17: “Uw woord is de waarheid.”), wat inhoudt dat Gods zelfopenbaring in de Schrift het criterium vormt voor het beoordelen van elke claim over God, inclusief die vanuit andere religieuze systemen.
De spirituele betekenis van godsnamen
Godsnamen zijn in religieuze tradities veel meer dan louter aanduidingen. Ze dragen diepe spirituele, morele en metafysische betekenis. Door namen leren gelovigen God niet alleen kennen, maar ook vertrouwen, vrezen, aanbidden en navolgen. De namen van God functioneren als vensters op zijn karakter en handelen—zij vormen een brug tussen het oneindige en het menselijke.
Namen als theologische communicatie
Taal is in religie nooit neutraal; het is het voertuig van openbaring en verering. De namen die aan God worden toegeschreven, bepalen mede hoe Hij wordt voorgesteld in het hart en hoofd van de gelovige. In veel theologieën, zoals die van de islam en het jodendom, zijn godsnamen nadrukkelijk gelinkt aan Gods handelen in de wereld. In de islam wordt God onder andere geprezen als Ar-Rahman (de Meest Barmhartige), Al-Hakim (de Alwijze), en Al-Adl (de Rechtvaardige). Zulke namen zijn niet slechts beschrijvend, maar normatief: ze vertellen de gelovige niet alleen wie God is, maar ook wat het goede is.
De kracht van symboliek en beeldvorming
Godsnamen dragen een krachtige symboliek met zich mee die diep doorwerkt in het menselijk denken. Door God te benoemen als ‘Alwetend’ of ‘Almachtig’, ontstaat een beeld van een God die soeverein is over verleden, heden en toekomst. Door God ‘Vader’ te noemen, zoals in het christendom, wordt nabijheid, zorg en relatie benadrukt. Elke naam accentueert een aspect van Gods wezen en roept daarmee bepaalde gevoelens op—troost, ontzag, nederigheid of vertrouwen.
Deze symbolische kracht betekent dat namen ook vormend zijn: ze beïnvloeden hoe gelovigen bidden, denken over het kwaad, omgaan met lijden, en hoe zij zichzelf en anderen zien. Een Godsbeeld dat overheerst wordt door afstand en angst, kan andere vrucht dragen dan een beeld dat gegrond is in liefdevolle rechtvaardigheid (vgl. 1 Johannes 4:8: “God is liefde.”).
Een voorbeeld: de 99 namen van Allah
Binnen de islamitische traditie nemen de zogeheten Asma’ul Husna een bijzondere plaats in. Deze ‘mooie namen’ van Allah zijn afgeleid uit de Koran en Hadith, en worden beschouwd als manifestaties van Gods volmaaktheid. Zij dienen niet alleen als onderwerp van aanbidding, maar worden ook gememoriseerd, herhaald in gebed, en gebruikt als bron van morele inspiratie. Bekende voorbeelden zijn Ar-Rahman (de Meest Barmhartige), Ar-Razzaq (de Voorziener), en Al-Ghaffar (de Altijd Vergevende).
Toch zijn er binnen deze 99 namen ook aanduidingen die bij sommige gelovigen, filosofen en buitenstaanders vragen oproepen—zoals Al-Makir (de Listige) of Al-Mudhill (de Vernederaar). Dat roept de vraag op: zijn deze namen net zo ‘mooi’ als de andere? En hoe moeten ze begrepen worden binnen het geheel van Gods karakter?
Daarmee komen we bij het volgende hoofdstuk, waarin we specifiek stilstaan bij enkele van deze controversiëler geachte godsnamen, hun oorsprong en hun betekenis in theologische context.

Namen die tot vragen leiden
De overtuiging dat alle godsnamen een uitdrukking zijn van volmaaktheid vormt de basis voor veel religieuze systemen. Toch zijn er namen die bij nadere beschouwing ethisch of logisch frictie oproepen. In de islamitische traditie vallen sommige van de 99 namen van Allah op door hun schurende karakter wanneer ze worden vergeleken met universele morele intuïties of het Bijbelse godsbeeld. Dit hoofdstuk belicht vijf namen die tot debat hebben geleid, zowel binnen als buiten de islamitische theologie.
Al-Mutakabbir – de Hoogmoedige of Arrogante
Het Arabische woord Al-Mutakabbir wordt vaak vertaald als ‘de Majesteitelijke’ of ‘de Verhevene’, maar de wortel k-b-r verwijst ook naar grootheidswaanzin of arrogantie. In menselijke contexten is takabbur een zonde — hoogmoed wordt zowel in de islamitische als in de christelijke ethiek als verwerpelijk beschouwd (vgl. Spreuken 16:5: “Iedere hoogmoedige is een gruwel voor de HEERE.”). Toch wordt deze eigenschap aan God toegeschreven als een lofwaardige naam. Islamitische theologen stellen dat alleen God het recht heeft op verhevenheid, omdat Hij werkelijk alles overstijgt. ‘Arrogantie’ zou dus slechts negatief zijn wanneer die bij mensen voorkomt, niet bij de Schepper.
Deze redenering impliceert echter dat God niet op dezelfde morele maatstaven beoordeeld hoeft te worden als mensen — dat wat bij ons zondig is, bij Hem verheven kan zijn. Maar volgens de Bijbel is Gods karakter zélf de bron van alle morele goedheid. Het goede komt niet voort uit een wet boven Hem, en evenmin uit willekeurige goddelijke besluiten: het goede is wat God is. Zoals geschreven staat: “De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen” (Psalm 145:17), wat betekent dat Gods handelen altijd volmaakt overeenkomt met Zijn heilige en rechtvaardige aard. Zijn almacht is daarom nooit los te denken van Zijn morele volmaaktheid — Hij ís de norm voor wat goed is.
Ad-Darr – de Schadebrenger
De naam Ad-Dārr betekent letterlijk: ‘Degene die schade toebrengt’ of ‘Degene die benadeelt’. Daarmee lijkt deze naam een directe toewijzing van negatieve gevolgen, pijn of zelfs kwaad aan God zelf te zijn. In populaire lijsten van de 99 schone namen van Allah wordt deze naam vaak in één adem genoemd met An-Nāfiʿ (de Begunstiger), als een soort balans tussen schade en voordeel, straf en zegen. Islamitische theologen benadrukken dan ook dat Ad-Dārr niet betekent dat Allah willekeurig schade berokkent, maar dat Hij ook de negatieve aspecten van het leven beheerst en stuurt — bijvoorbeeld om mensen te beproeven, te waarschuwen of tot inkeer te brengen. Schade wordt dan opgevat als instrumenteel en uiteindelijk dienstbaar aan een hoger doel binnen Allah’s wil.
Toch blijft de fundamentele vraag bestaan: wat zegt het over Gods karakter als Hij Zichzelf openbaart als de Schadebrenger — en niet slechts als degene die kwaad toelaat of beperkt? Want door het kwaad of het lijden als een van Gods actieve eigenschappen te benoemen, lijkt men te impliceren dat dit kwaad voortkomt uit Zijn wezen, en niet slechts uit Zijn oordelen of toelating.
Het Bijbelse godsbeeld maakt hierin een wezenlijk onderscheid. God wordt in de Schrift nooit beschreven als degene die het kwaad voortbrengt, maar als degene die heilig is, volmaakt goed, en geheel zonder duisternis (1 Johannes 1:5). Zoals Jakobus schrijft: “God kan niet verzocht worden met het kwade en Hij Zelf brengt ook niemand in verzoeking” (Jakobus 1:13). God kan dus niet de auteur van het kwaad zijn. Tegelijk laat de Bijbel wel zien dat God soeverein is over alle dingen, inclusief het kwaad dat mensen doen of het lijden dat in de wereld voorkomt. Hij kan zelfs het kwaad van mensen gebruiken om goede doelen te realiseren, zonder zelf moreel schuldig te zijn. Een treffend voorbeeld is Jozef die zegt tegen zijn broers: “U hebt wel kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht” (Genesis 50:20).
In dit licht is het opvallend dat de Bijbel geen naam aan God toekent die lijkt op Ad-Dārr. God wordt niet geprezen als ‘de Benadeelende’ of ‘de Pijnbrenger’, maar als de Heere, de Barmhartige en Genadige, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw (Exodus 34:6). Zijn oordeel is rechtvaardig, maar Zijn wezen blijft liefdevol. Dat betekent dat God kwaad kan oordelen, het kan gebruiken, het kan begrenzen — maar het is niet wie Hij is. In het christelijke geloof komt daarom alle hoop voort uit het vertrouwen dat Gods macht nooit losstaat van Zijn goedheid.
Al-Mudhill – de Vernederaar
De naam Al-Mudhill, afkomstig van de Arabische wortel dh-l-l, betekent letterlijk ‘Degene die vernedering brengt’ of ‘Degene die onteert’. In de Koran wordt deze naam gebruikt in contexten waarin Allah mensen of volkeren verlaagt als straf voor hun hoogmoed, ongeloof of zonden. De vernedering is dan een uitdrukking van Zijn soevereine oordeel: niemand kan zich verheffen boven Gods macht of zich aan Zijn rechtvaardigheid onttrekken. Theologen binnen de islam benadrukken dat deze daad van vernedering een vorm van goddelijke gerechtigheid is, waarbij hoogmoed wordt neergehaald en recht wordt gedaan.
Toch wringt het dat deze naam behoort tot de Asma’ul Ḥusnā — de zogenoemde ‘mooie namen’ van Allah. Want hoewel vernedering in context van oordeel begrijpelijk kan zijn, blijft de vraag of het als eigenschap op zichzelf ‘schoon’ of prijzenswaardig is. In de menselijke ervaring wordt vernedering doorgaans geassocieerd met onderdrukking, machtsmisbruik of verlies van waardigheid. Dat roept vragen op over de morele toon die doorklinkt in het gebruik van deze naam: wordt God hier verheerlijkt vanwege zijn rechtvaardigheid, of vanwege zijn vermogen om te breken en te onderdrukken? En hoe verhoudt zich dat tot Gods liefde en genade?
In de Bijbelse openbaring zien we dat God inderdaad mensen en volken kan vernederen — maar altijd met als doel om hen terug te roepen tot verootmoediging en herstel. Zoals in Lukas 1:52 staat: “Machtigen heeft Hij van de troon gestoten en nederigen heeft Hij verhoogd.” Gods vernedering is daar geen doel op zich, maar een middel tot bekering en verzoening. In Micha 6:8 wordt Gods verlangen helder verwoord: “Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is […] recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.” De vernedering die God brengt, is gericht op het doorbreken van trots en het herstel van relatie, niet op het vernietigen van waardigheid. Daarmee weerspiegelt het Bijbelse godsbeeld een diepere harmonie tussen oordeel en liefde dan de naam Al-Mudhill op het eerste gezicht lijkt te suggereren.
Al-Mākir – de Listige of de Bedrieger
Onder de meest controversiële namen die aan Allah worden toegeschreven, valt Al-Mākir op — afgeleid van de Arabische wortel m-k-r, die duidt op list, sluwheid en strategisch bedrog. Soera 3:54 luidt: “En zij smeedden een list, en Allah smeedde een list; en Allah is de beste listensmid.” Hier wordt Allah gepresenteerd als iemand die het spel van slinkse plannen beter beheerst dan Zijn tegenstanders. Islamitische theologen proberen dit te nuanceren door te zeggen dat het hier gaat om een rechtvaardige tegenlist: een goddelijke tegenzet in reactie op het bedrog van vijanden. Maar de term Al-Mākir, als naam van God, verheft deze sluwheid tot een aspect van Zijn wezen — iets wat moreel juist zou zijn omdat het van God komt.
Toch roept deze benadering fundamentele vragen op. Want als listigheid en misleiding tot Gods schone namen behoren, is Hij dan werkelijk moreel betrouwbaar? Kan een listensmid het morele fundament zijn van waarheid, gerechtigheid en vertrouwen? In menselijke relaties is list altijd verdacht — het roept achterdocht op, niet aanbidding. Wanneer zo’n eigenschap wordt verheerlijkt in God, vervaagt het verschil tussen gerechtigheid en manipulatie. De vraag is dan niet alleen wat God doet, maar wie Hij is. En als Zijn aard ruimte laat voor bedrog, wat blijft er dan over van morele zekerheid?
Het Bijbelse getuigenis laat geen ruimte voor zo’n interpretatie. “Het is onmogelijk dat God zou liegen” (Hebreeën 6:18), en Christus zegt: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven” (Johannes 14:6). De God van de Bijbel is geen strategische bedrieger, maar een heilig en waarachtig Vader. Hij behoeft geen sluwe listen om Zijn doel te bereiken, want Zijn macht rust op waarheid, niet op illusie. Zijn overwinning komt door licht, niet door duisternis. Alleen zo’n God is het waard om onvoorwaardelijk te vertrouwen en te volgen.
Al-Fattān – de Beproever of de Verleider tot Fitna
De naam Al-Fattān komt voort uit de wortel f-t-n, en is verwant aan het woord fitna — een complexe term die in de islamitische traditie kan verwijzen naar beproeving, beproevende chaos, innerlijke verdeeldheid of zelfs burgeroorlog. In deze naam wordt God voorgesteld als degene die beproevingen zendt, of die verwarring en strijd toelaat om de ware gelovigen te onderscheiden van de hypocrieten. De gedachte hierachter is dat beproeving essentieel is voor het louteren van het geloof en het versterken van toewijding aan Allah. De beproeving wordt dus niet per definitie als negatief gezien, maar als een test die zuivert.
Toch ligt hier een ethisch probleem op de loer. In de Koran en Hadith wordt fitna geregeld verbonden met verwarring, tweedracht en zelfs religieuze afvalligheid. Als God niet alleen beproevingen toelaat, maar Zelf wordt genoemd als Fattān — degene die mensen in verwarring brengt of verdeelt — dan rijst de vraag of God ook verantwoordelijk wordt gehouden voor moreel en geestelijk verval. Wanneer verwarring en chaos als goddelijk middel worden gezien, wordt het lastig om God nog als bron van vrede, stabiliteit en helderheid te belijden.
In het Bijbelse denken is beproeving eveneens een bekend concept, maar het karakter van de Beproever verschilt fundamenteel. Jakobus 1:13 leert: “Laat niemand zeggen als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking.” Beproeving door God is in de Bijbel nooit misleidend, verwarrend of vernietigend van aard. In plaats daarvan is het gericht op geestelijke groei, loutering van karakter en op het versterken van vertrouwen in Gods goedheid (vgl. Jakobus 1:2-4). God beproeft zoals een edelsmid goud zuivert — niet om het te breken, maar om het te verfijnen. Verwarring en verleiding zijn daarentegen kenmerkend voor de tegenstander, die de vader van de leugen wordt genoemd (Johannes 8:44).
Samengevat laat het verschil tussen Al-Fattān en de Bijbelse voorstelling van God als beproever een wezenlijk theologisch contrast zien. In de Bijbel is God geen bron van verwarring, maar van vrede (1 Korinthe 14:33). Hij verleidt niet, maar leidt; Hij brengt geen fitna, maar roept tot bekering, verlossing en vrede. Alleen een God die zuiver is in Zijn intenties en waarachtig in Zijn handelen, verdient ons volledig vertrouwen.
Tussenconclusie: meer dan semantiek
Deze namen zijn geen losse semantische curiositeiten, maar vormen het hart van hoe God wordt begrepen in aanbidding en ethiek. Ze beïnvloeden hoe gelovigen denken over rechtvaardigheid, lijden, waarheid en Gods nabijheid. Wanneer goddelijke eigenschappen botsen met universele morele intuïties of met de openbaring in de Schrift, dwingt dat tot kritische bezinning op het godsbeeld zelf.
In het volgende hoofdstuk onderzoeken we welke gevolgen het heeft voor ons godsbeeld als eigenschappen zoals listigheid, vernedering of het toebrengen van schade aan God worden toegeschreven. Kan een almachtige God tegelijk volmaakt goed zijn als Hij ook misleiding of vernedering tot zijn wezen rekent? En zijn zulke namen alleen bedoeld voor specifieke situaties (contextueel), of openbaren ze iets fundamenteels over wie God altijd en overal is? We zoeken naar helderheid in de spanning tussen soevereiniteit en goedheid — en stellen de vraag: wat zegt dit alles over de betrouwbaarheid en het karakter van God?

Theologische en morele implicaties
Wanneer eigenschappen als hoogmoed, schade toebrengen, misleiding of vernedering aan God worden toegeschreven, dringt zich een fundamentele vraag op: Wat zegt dit over het karakter van God, en op basis van welke morele maatstaven beoordelen wij Hem? De spanning tussen goddelijke almacht en morele goedheid is niet slechts een abstract filosofisch probleem, maar raakt het hart van geloof, aanbidding en vertrouwen. Want wie God is, bepaalt of Hij werkelijk waardig is om te volgen en te aanbidden. In dit hoofdstuk verkennen we de diepere theologische en morele implicaties van zulke eigenschappen, en spiegelen we ze aan het Bijbelse getuigenis — waarin Gods almacht nooit losstaat van Zijn waarheid, liefde en heiligheid.
Almacht zonder morele begrenzing?
In de islamitische theologie staat Gods almacht vaak centraal. Allah wordt beschreven als faʿāl li-mā yurīd – Hij doet wat Hij wil (vgl. soera 85:16). Deze absolute soevereiniteit wordt door veel moslimtheologen verdedigd als de grondslag van Gods verhevenheid: niemand kan Hem tegenhouden, niemand kan Hem ter verantwoording roepen. Maar deze nadruk op macht boven moraal heeft diepe theologische consequenties. Want wanneer God alles kan doen wat Hij wil — zelfs als dat bedrog, misleiding of het toebrengen van leed inhoudt — dan dreigt een willekeurig godsbeeld. Als God vandaag ‘goed’ is en morgen ‘listig’, zonder trouw te blijven aan Zijn eigen karakter, hoe kunnen mensen Hem dan werkelijk vertrouwen? Op basis waarvan is Hij dan aanbiddenswaardig?
Een God die zich niet bindt aan een vast en heilig moreel karakter — maar handelt naar willekeur, zonder innerlijke consistentie — is in wezen wispelturig. Hij kan op het ene moment rechtvaardig lijken, en op het andere moment bedrieglijk of vernietigend optreden, zonder dat daarin een betrouwbare morele lijn te ontdekken valt. In zo’n godsbeeld is almacht losgekomen van waarheid, liefde en gerechtigheid — en rest slechts de vraag: wie kan zo’n God werkelijk kennen, liefhebben of navolgen zonder in permanente onzekerheid te leven over Zijn ware bedoelingen?
Het Bijbels getuigenis laat daarentegen geen spanning zien tussen macht en moraal, maar juist een diepe eenheid tussen almacht, heiligheid en liefde. God is inderdaad almachtig (Openbaring 1:8), maar Zijn macht is nooit los te denken van Zijn rechtvaardigheid en waarheid. Zijn almacht is volmaakt onderworpen aan Zijn eigen karakter. Hij kan niet liegen (Hebreeën 6:18), wil geen onrecht doen, en blijft altijd trouw aan Zichzelf (2 Timoteüs 2:13: “Hij blijft getrouw, want Hij kan Zichzelf niet verloochenen.”). Daarom is Zijn macht geen bedreiging, maar een bron van diepe zekerheid. Wie zich aan deze God toevertrouwt, weet dat Zijn handelen nooit grillig of dubbelzinnig is, maar geworteld in een onwankelbare goedheid — die gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid dezelfde blijft (Hebreeën 13:8).
Kan een goede God misleiden of schaden?
De naam Al-Makir – die impliceert dat God ‘de Listige’ zou zijn – leidt tot een ethisch dilemma: kan misleiding een kenmerk zijn van de volmaakte God? In het islamitische denken wordt deze ‘list’ vaak voorgesteld als rechtvaardige tegenlist tegen de vijanden van de waarheid. Maar zelfs dan blijft de vraag: als God zich bedient van methodes die wij als moreel laakbaar beschouwen wanneer mensen ze toepassen, wat zegt dat over onze maatstaf voor goedheid?
Het Bijbelse antwoord is helder: God is licht en in Hem is geheel geen duisternis (1 Johannes 1:5). Als God zou misleiden, zelfs met een hoger doel, zou Hij in strijd zijn met Zichzelf. Dat is ondenkbaar in het kader van de Schrift. Zelfs wanneer God mensen overgeeft aan een geest van dwaling (zoals in 2 Thessalonicenzen 2:11), gebeurt dat als oordeel over reeds bestaande opzettelijke afwijzing van de waarheid. Het initiatief tot de leugen ligt dus nooit bij God, maar bij de mens. God is rechtvaardig in Zijn oordelen, maar nooit bedrieglijk in Zijn wezen.
Contextueel of universeel?
Sommige islamitische theologen verdedigen deze namen als contextueel: de betekenis ervan zou afhankelijk zijn van historische of linguïstische achtergronden, en niet universeel van toepassing zijn op Gods karakter. Zo zou ‘De Vernederaar’ alleen slaan op specifieke gevallen van goddeloosheid, niet op Gods algemene houding tegenover mensen. Dit lijkt echter de vraag te ontwijken: waarom zou een naam die tot Gods essentiële eigenschappen behoort, slechts contextueel en niet intrinsiek zijn?
De Bijbel leert dat God weliswaar op verschillende manieren handelt in verschillende situaties, maar dat Zijn karakter daarin altijd consistent blijft. Hij is dezelfde, gisteren en heden en tot in eeuwigheid (Hebreeën 13:8). God kan beproeven, straffen of oordelen, maar nooit tegen Zijn eigen aard in. Dat betekent dat Hij altijd goed blijft – zelfs in Zijn oordeel (Psalm 119:68: “U bent goed en doet goed.”).
De morele toetssteen: God Zelf
Ten diepste komt alles neer op de vraag: Wat is de bron van moraal? Als God enkel macht vertegenwoordigt en goed en kwaad arbitrair kan vaststellen, dan is moraal uiteindelijk subjectief. Maar als God in Zichzelf heilig, goed en waarachtig is, dan vormt Hij de objectieve standaard voor alle moraal. Dat is precies het Bijbelse standpunt: Uw Woord is waarheid (Johannes 17:17), en de wet van de HEERE is volmaakt (Psalm 19:8). Niet alleen Gods daden, maar ook Zijn namen weerspiegelen deze waarheid.
📖 Voorbeelden van Bijbelse namen die Gods karakter weerspiegelen:
-
Jahweh (יהוה) – “Ik ben die Ik ben” (Exodus 3:14)
De meest fundamentele naam van God, die Zijn zelfbestaandheid, trouw en onveranderlijkheid openbaart. Hij is niet afhankelijk van iets of iemand en blijft altijd Zichzelf.
➤ Vgl. Hebreeën 13:8 – “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.” -
El Emeth (אֵל אֱמֶת) – God van waarheid (Psalm 31:6)
God wordt niet slechts als betrouwbaar ervaren, Hij is waarheid in Zijn wezen. Hij kan niet liegen (Numeri 23:19, Hebreeën 6:18).
➤ Jezus zegt: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven” (Johannes 14:6). -
Jahweh-Rapha (יְהֹוָה רָפָא) – De HEERE die geneest (Exodus 15:26)
Genezing is geen bijkomstige daad, maar een uiting van Gods herstellende karakter.
-
Jahweh-Jireh (יְהֹוָה יִרְאֶה) – De HEERE zal voorzien (Genesis 22:14)
God voorziet niet alleen in nood, maar is in Zijn wezen een Voorziener. Zijn voorziening is geworteld in Zijn zorgzame en vaderlijke karakter.
-
Jahweh-Tsidkenu (יְהֹוָה צִדְקֵנוּ) – De HEERE onze gerechtigheid (Jeremia 23:6)
God is niet slechts rechtvaardig in oordeel, Hij is gerechtigheid voor Zijn volk. Dit komt ultiem tot uiting in Christus die onze gerechtigheid is (1 Korinthe 1:30).
-
Jahweh-Shalom (יְהֹוָה שָׁלוֹם) – De HEERE is vrede (Richteren 6:24)
God geeft vrede, maar Hij is ook zelf de bron en grond van echte vrede. Zijn karakter sluit verwarring en tweedracht uit (1 Kor. 14:33).
-
Jahweh-Ro’i (יְהֹוָה רֹעִי) – De HEERE is mijn Herder (Psalm 23:1)
Dit toont Gods nabijheid, zorg en bescherming. Hij is geen afstandelijke heerser, maar een herder die leidt, verzorgt en nooit loslaat.
Daarom is het niet onbelangrijk welke namen we aan God toeschrijven. Namen zijn meer dan poëtische beelden – zij zijn theologische verklaringen over Gods karakter. En dat karakter moet consistent zijn met Zijn openbaring in Christus, in wie de volheid van Gods goedheid zichtbaar is geworden (Kolossenzen 1:19).
In het volgende hoofdstuk plaatsen we deze inzichten in breder perspectief en kijken we hoe binnen het christendom wordt omgegaan met lastige thema’s zoals misleiding, oordeel en lijden. Worden dergelijke eigenschappen ook aan de God van de Bijbel toegeschreven, en zo ja: hoe worden ze begrepen in het licht van Gods liefde en heiligheid?

Vergelijkende reflectie
De vraag of God eigenschappen als misleiding, vernedering of schade kan worden toegeschreven, nodigt uit tot een vergelijking tussen religieuze tradities. Vooral het contrast tussen het islamitische en het christelijke godsbeeld werpt licht op fundamentele verschillen in hoe Gods karakter wordt verstaan. In dit afsluitende hoofdstuk onderzoeken we hoe het christendom omgaat met eigenschappen als oordeel, beproeving en ogenschijnlijk kwaad—en of deze vergelijkbaar zijn met namen als Al-Makir of Ad-Darr in de islam. Daarbij blijft het uitgangspunt: de Bijbel als ultieme maatstaf voor waarheid en goddelijke openbaring.
Gods heiligheid versus morele ambiguïteit
In de christelijke theologie is het karakter van God onlosmakelijk verbonden met Zijn heiligheid (Hebreeën 12:14). Heiligheid is niet slechts een morele eigenschap, maar Gods wezen zelf: Hij is totaal anders, moreel volmaakt en zonder duisternis (1 Johannes 1:5). Daarom kan God niet liegen, niet zondigen, en niet onrechtvaardig oordelen. Zelfs wanneer Hij het kwaad gebruikt als instrument (bijvoorbeeld het kruis of politieke onderdrukking), blijft Hij Zelf zuiver in motief en doel (Handelingen 2:23).
In tegenstelling tot het islamitische gebruik van namen als De Listige of De Schadebrenger, worden dergelijke termen nooit als intrinsieke eigenschappen van God voorgesteld in de Bijbel. Zelfs wanneer God mensen “overgeeft” aan hun eigen verlangens (Romeinen 1:24), is dat een daad van rechtvaardig oordeel, niet van bedrog. Er is dus geen ruimte voor een naam van God als “De Bedrieger” of “De Arrogante”, want zulke eigenschappen zijn moreel verwerpelijk en onverenigbaar met het wezen van God zoals Hij Zich openbaart in Christus (Johannes 14:9).
Oordeel zonder list
Een van de meest indringende thema’s in de Bijbel is Gods oordeel over zonde en onrecht. Maar anders dan bij Al-Mudhill (de Vernederaar) of Ad-Darr (de Schadebrenger), wordt dat oordeel nooit voorgesteld als willekeur of als genot in lijden. De God van de Bijbel oordeelt uit liefde voor gerechtigheid en heiligheid, niet uit wraaklust. “Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar daarin dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft” (Ezechiël 33:11).
Bovendien is het oordeel van God in de Schrift altijd verbonden aan Zijn genade. Het kruis van Christus is hier het diepste voorbeeld van: Gods toorn over de zonde wordt niet opgeheven, maar gedragen—door God Zelf, in de persoon van de Zoon (Romeinen 3:26). Deze diepe eenheid tussen gerechtigheid en liefde is uniek in het christelijke denken, en toont dat God geen ‘vernederaar’ is, maar een Redder die zichzelf vernederde (Filippenzen 2:6-8).
Beproeving zonder misleiding
Beproeving komt ook in de Bijbel voor (Jakobus 1:2-4), maar wordt duidelijk onderscheiden van verzoeking tot zonde. “Laat niemand zeggen als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade en Hij Zelf brengt ook niemand in verzoeking” (Jakobus 1:13). Dit maakt een scherp verschil met het begrip fitna in de islam, waarin verwarring en verdeeldheid soms als beproevingsmiddelen van Allah worden gezien.
De God van de Bijbel beproeft om het geloof te louteren, niet om mensen te misleiden of te breken. Zijn doel is altijd opbouwend: groei in heiligheid, karakter en vertrouwen op Hem. De mens wordt nooit willens en wetens op het pad van misleiding gezet door God zelf; dat is het domein van de tegenstander, de satan (Johannes 8:44).
Het kwaad als contra-testimonium
Een belangrijk punt in deze vergelijking is dat kwaad in de Bijbel nooit een directe eigenschap van God is, maar iets wat Hij tijdelijk toelaat en uiteindelijk zal oordelen. De islamitische attributie van eigenschappen als schade aanbrengen, vernederen of list gebruiken aan God, maakt het risico reëel dat het kwaad als een positief attribuut van God wordt opgevat. Binnen het Bijbelse kader zou dat een contra-testimonium zijn: een getuigenis dat ingaat tegen de aard van God zoals Hij Zichzelf bekendmaakt.
Christelijke theologie kent daarom geen namen voor God waarin morele ambiguïteit verheerlijkt wordt. Integendeel: namen als Heilig, Rechtvaardig, Getrouw, Liefde, Verlosser, Vader en Wijsheid domineren. Dit zijn geen poëtische voorkeuren, maar openbaringswoorden: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten” (Jesaja 6:3).
Conclusie: het karakter als criterium
Wat een religie over God zegt, is uiteindelijk wat zij over alles zegt. Want het godsbeeld bepaalt niet alleen de inhoud van het geloof, maar ook de grondslagen van waarheid, moraal en menselijke waardigheid. Wanneer godsnamen eigenschappen bevatten die fundamenteel botsen met universele morele intuïties, of met de openbaring van God in de Schrift, dan moet zo’n godsbeeld kritisch worden onderzocht. De God van de Bijbel is niet slechts almachtig, maar ook volmaakt goed, absoluut betrouwbaar en rechtvaardig. Zijn namen weerspiegelen Zijn wezen. Hij is geen listige bedrieger of vernederende macht, maar de God die waarheid, licht en liefde is — en die zich ten diepste heeft geopenbaard in Jezus Christus, het beeld van de onzichtbare God (Kolossenzen 1:15).
Daarom is het geen vrijblijvende zaak welk godsbeeld men aanhangt. Paulus schrijft: “Maar zelfs als wij, of een engel uit de hemel, u een ander evangelie zouden verkondigen dan wat wij u verkondigd hebben — die zij vervloekt” (Galaten 1:8). Wie een andere God verkondigt dan de HEERE die zich in de Bijbel openbaart, ondermijnt daarmee het fundament van waarheid, redding en aanbidding. In een wereld vol goden met veel gezichten blijft het Woord van God onverminderd helder: “Ik ben de HEERE, uw God […] Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben” (Exodus 20:2–3).

Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt nadat ze door de redactie gelezen zijn. Dit om ‘spam’ of anderszins ongewenste c.q. ongepaste reacties eruit te filteren. Daar kunnen soms enige uren overheen gaan.