Last Updated on 5 juni 2025 by M.G. Sulman
Waarom geloven christenen dat de Bijbel waar is? Niet slechts omdat hij oud is, indrukwekkend geschreven of cultureel invloedrijk, maar omdat hij spreekt met het gezag van God zelf. De gereformeerde traditie stelt dat de Schrift zichzelf als waar openbaart – niet op basis van externe bewijzen, maar omdat zij het Woord is van de Waarachtige. Deze gedachte, dat de Bijbel zichzelf legitimeert als openbaring (self-authenticating revelation), lijkt voor de moderne mens een cirkelredenering. Maar wie dieper kijkt, ontdekt: elke ultieme bron van kennis moet zichzelf dragen. In dit artikel onderzoeken we waarom het gezag van de Schrift niet gebouwd is op menselijke bevestiging, maar op goddelijke zelfopenbaring – een gezag dat herkend wordt door het werk van de Heilige Geest en verankerd ligt in het karakter van God zelf.

Inhoud
- 1 Inleiding: De Bijbel als laatste woord
- 2 Definitie en kern: wat bedoelen we met ‘zelfverificerende openbaring’?
- 3 Een epistemologische omkering: van onderbouwing naar erkenning
- 4 Het getuigenis van de Heilige Geest als inwendig bewijs
- 5 Antwoord op de beschuldiging van cirkelredenering
- 6 De praktische consequenties: geloof is geen gok
- 7 Quod scriptum est, scriptum est – en dat volstaat
- 8 Reacties
Inleiding: De Bijbel als laatste woord
Er zijn stemmen, zacht fluisterend of schallend luid, die vragen stellen bij de grond onder onze voeten. Hoe wéét je dat de Bijbel waar is? Waarom zou juist dit Boek, tussen de duizenden heilige teksten van de wereld, het laatste woord mogen hebben? Zulke vragen zijn niet louter academisch. Ze snijden tot op het bot van wat geloven betekent. In een tijd waarin alles geverifieerd moet worden via een QR-code, een peer review of een consensuspanel, klinkt het haast anachronistisch om te zeggen: De Schrift is waar omdat ze van God is, en ze draagt in zich het zegel van haar Auteur. Toch is dat precies wat de klassieke gereformeerde overtuiging stelt: de Bijbel is zelfverificerend – hij draagt zijn eigen autoriteit in zich mee, zonder te leunen op externe bewijsvoering. Hij is geen kandidaat voor waarheid, hij is waarheid (Joh. 17:17).
Dit uitgangspunt is op het eerste gezicht bevreemdend voor wie gewend is om waarheid van buitenaf te beoordelen – alsof de mens een tribunaal vormt waar God zich moet verantwoorden. Maar allengs, wanneer men zich verdiept in de aard van openbaring en in de verhouding tussen Schepper en schepsel, wordt duidelijk dat deze positie niet slechts verdedigbaar is, maar noodzakelijk. Als God werkelijk God is, moet Zijn spreken het axioma zijn waar alle andere uitspraken zich aan spiegelen. Elke poging om de Schrift onder het vergrootglas van menselijke rede of ervaring te leggen, keert de orde der dingen om – en plaatst de pot op de draaischijf van de klei.
De gedachte dat openbaring zichzelf mag verifiëren is daarom geen arrogante dogmatiek, maar een nederige erkenning: dat wij als mensen niet boven de Waarheid staan, maar erdoor beoordeeld worden. Zoals Augustinus al zei: Crede ut intelligas – geloof opdat je begrijpt. Niet andersom. We beginnen niet met menselijke criteria om God te toetsen, maar met Gods spreken dat ons hart toetst. Of, om het in goed Nederlands te zeggen: de Bijbel vraagt niet om jouw oordeel – hij oordeelt jou.
In de volgende hoofdstukken zullen we deze overtuiging uitpakken: theologisch, epistemologisch en praktisch. We onderzoeken hoe dit principe voorkomt in de gereformeerde belijdenisgeschriften, wat het betekent voor de omgang met sceptici, en waarom het niet leidt tot irrationalisme, maar tot eerbiedig denken. Want de vraag is niet: “Mag de Bijbel zichzelf bewijzen?”, maar: “Wie anders zou dat mogen doen?”
Definitie en kern: wat bedoelen we met ‘zelfverificerende openbaring’?
De term ontleed
De uitdrukking zelfverificerende openbaring (Engels: self-authenticating revelation) verwijst naar het idee dat de Bijbel zichzelf bevestigt als het ware Woord van God, zonder afhankelijk te zijn van externe bronnen of menselijk gezag voor haar geldigheid. Dat klinkt voor sommigen als een tautologie – iets bewijst zichzelf, dus het moet waar zijn. Maar dat zou een al te grove karikatuur zijn. Het punt is subtieler – en krachtiger. We spreken hier niet over een willekeurige tekst die zichzelf autoriseert, zoals een charlatan die zijn eigen diploma tekent. We hebben het over de sprekende God, Die in Zijn Woord Zichzelf openbaart en tegelijk het gezag van dat Woord bevestigt met Zijn Geest en de innerlijke overtuiging die daaruit voortkomt (1 Kor. 2:10-14).
In de gereformeerde traditie is deze opvatting niet slechts een theologische smaakrichting, maar een structureel fundament. Ze komt onder meer expliciet naar voren in de Westminster Confession of Faith (hoofdstuk 1, artikel 4):
“De gezaghebbendheid van de Heilige Schrift komt niet van het getuigenis van enige mens of kerk, maar geheel van God (die de waarheid is zelf), de Auteur daarvan…”
Het is dus niet de kerk die de Bijbel gezag verleent (contra Rome), noch de individuele lezer die hem ‘betekenis toekent’ (contra postmodernisme), maar God Zelf die spreekt en gehoor eist.
Geen subjectivisme, geen fideïsme
Men zou kunnen denken: “Maar dan is geloof toch puur subjectief? Een sprong in het donker?” Nee. Zelfverificerende openbaring is geen vlucht in de mystiek, maar een erkennen van objectieve autoriteit. Het fundament is niet ‘hoe ik me erbij voel’, maar wat de Schrift is. De mens gelooft niet in het Woord omdat hij het innerlijk als waar ervaart, maar hij ervaart het als waar omdat het van God is. De volgorde is cruciaal. Zoals het licht van de zon zichzelf zichtbaar maakt – zonder dat iemand het eerst moet verifiëren via een spectrometer – zo maakt het Woord zichzelf bekend aan wie oren heeft om te horen.
Toegegeven: dit is een andere benadering dan wat gangbaar is in veel hedendaagse apologetiek, die bewijzen opstapelt om geloof ‘aannemelijk’ te maken. Maar de Schrift vraagt geen aannemelijkheid, ze eist gehoorzaamheid. Niet omdat ze tiranniek is, maar omdat ze goddelijk is.
De taal van de Schrift zelf
De Bijbel spreekt nergens over externe bewijslast om haar gezag te vestigen. Ze veronderstelt haar autoriteit als vanzelfsprekend. Denk aan het veelvuldige “Zo zegt de HEERE” (bijv. Jes. 1:2), of de uitspraak van Paulus in 2 Timoteüs 3:16:
“Alle Schrift is door God ingegeven (θεόπνευστος) en nuttig tot lering…”
Hij zegt niet dat de Schrift “verdedigbaar” is, maar dat ze van God komt. Dat is de claim. En wie die claim probeert te beoordelen op basis van externe maatstaven, mist de pointe: de maatstaf is de Schrift zelf.
Een vergelijking om over na te denken
Stel je een koning voor die een brief stuurt naar zijn onderdanen. In de brief staat: “Ik ben de koning.” Sommige lezers zeggen: “Bewijs dat maar eerst!” Maar de koning zegt: “Mijn brief is het bewijs. Mijn zegel staat erop. Mijn stem klinkt erin. En wie mij kent, herkent mijn handschrift.” Zo is het ook met de Schrift. Zij draagt het zegel van haar Auteur. Of, in een mooi Duits leenwoord: Selbstausweis – zij identificeert zichzelf.
Een epistemologische omkering: van onderbouwing naar erkenning
De mythe van neutrale grond
Er leeft in veel hoofden een hardnekkige illusie: dat er zoiets bestaat als een neutrale, objectieve grond waarop we kunnen staan om claims te beoordelen – of het nu gaat om wetenschap, moraal of religie. Alsof de mens een rationele arbiter is die in volkomen onpartijdigheid beslist of Gods Woord wel of niet ‘opgaat’. Maar dit is een fictie. Een mooie, elegante illusie – zoals een vlinder die in de regen denkt te vliegen. De Schrift laat daar geen misverstand over bestaan: “de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die van de Geest van God zijn” (1 Kor. 2:14). Dat is geen gebrek aan IQ, maar een kwestie van wil en hart.
Wie werkelijk erkent dat God God is, erkent ook dat Hij het eerste en laatste woord heeft – zelfs over wat telt als bewijs. Een schepsel dat zijn Schepper toetst, begeeft zich per definitie buiten zijn bevoegdheid. Het is als een kleuter die de echtheid van zijn geboortebewijs betwijfelt omdat hij zelf niet bij de geboorte aanwezig was. De zogenaamde ‘neutrale’ grond is vaak niets anders dan vermomd ongeloof.
Van Til en de epistemische afhankelijkheid
Cornelius Van Til, de vader van de presuppositionele apologetiek, wees erop dat alle menselijke kennis fundamenteel afhankelijk is van Gods openbaring. Er is, met andere woorden, geen kennis mogelijk zonder God. De vraag is niet óf we op een gezag vertrouwen, maar wélk gezag. En wie de Schrift afwijst als hoogste autoriteit, vervangt haar automatisch door iets anders: de rede, de ervaring, de consensus, het Zeitgeist, noem maar op.
Van Til stelde dat het concept van autonome menselijke rede een rebellie is in filosofisch gewaad. De mens die God wil beoordelen, is als de zoon die zijn vader op de gang laat wachten terwijl hij besluit of vaderschap überhaupt bestaat. Maar, zo schrijft Van Til:
“I propose to argue that unless God is back of everything, you cannot find meaning in anything. I cannot even argue for belief in Him, without already having taken Him for granted.”1AustinD90. (2013, 2 juli). Thoughts on Reading Van Til. Austin’s Blog. https://austind90.wordpress.com/2013/07/02/thoughts-on-reading-van-til/
Augustinus en de orde van het kennen
Lang vóór Van Til zei Augustinus al: Credo ut intelligam – “Ik geloof, opdat ik begrijpen kan.” Deze uitspraak is geen capitulatie van het denken, maar juist een bevestiging dat waarachtig inzicht pas ontstaat binnen het raamwerk van vertrouwen op Gods openbaring. Zonder geloof is de mens niet neutraal, maar verblind (Rom. 1:21). En dus draait ware epistemologie niet om het opbouwen van een bewijsconstructie waarmee men de Schrift ‘mag’ geloven, maar om het erkennen van wat altijd al waar was – voordat wij ook maar ademhaalden.

Het noëtisch effect van zonde
De reden waarom mensen de waarheid niet erkennen, is niet primair intellectueel van aard. Het is moreel. Het hart wil het niet, en daarom vindt het hoofd redenen om het niet te hoeven geloven. Paulus noemt dit in Romeinen 1:18 met vlijmscherpe eenvoud: “Zij houden de waarheid in ongerechtigheid ten onder.” In klassieke termen heet dit het noëtisch effect van de zonde – de verduistering van het denken als gevolg van een wil die zich afkeert van God. Het is niet dat de mens niet wéét dat God bestaat. Hij wíl het niet weten. En dus zoekt hij – met zichtbaar succes – allerlei briljante uitwegen om zichzelf voor de gek te houden.
De zelfverificerende aard van de openbaring keert deze menselijke reflex radicaal om. Ze zegt: “Gods Woord is niet in eerste instantie te bewijzen. Het is te erkennen.” Het is als een koningszegel dat op je voorhoofd drukt – je kunt het ontkennen, maar niet ontvluchten.
Het getuigenis van de Heilige Geest als inwendig bewijs
De Geest als zegel van goddelijke autoriteit
In het hart van Calvijns theologie ligt het testimonium Spiritus Sancti internum—het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest. Volgens Calvijn is het niet de kerk of menselijke rede die de Schrift haar gezag verleent, maar de Heilige Geest zelf die in het hart van de gelovige bevestigt dat de Bijbel het Woord van God is. In zijn Institutes stelt hij:
“De getuigenis van de Geest is voortreffelijker dan alle rede. Want zoals God alleen een geschikte getuige van zichzelf is in zijn Woord, zo zal het Woord geen ingang vinden in de harten van mensen voordat het door het innerlijke getuigenis van de Geest is verzegeld.”2Wenkel, D. (2011). The Logic and Exegesis behind Calvin’s Doctrine of the Internal Witness of the Holy Spirit to the Authority of Scripture. Puritan Reformed Journal, 3(2), 98–99.
Deze benadering onderstreept dat ware zekerheid over de goddelijke oorsprong van de Schrift niet voortkomt uit externe bewijzen, maar uit de innerlijke overtuiging die de Heilige Geest in de gelovige werkt.
De Schrift als zelfgetuigend licht
Calvijn vergelijkt de duidelijkheid van de Schrift met het onderscheid tussen zwart en wit of zoet en bitter:
“De Schrift vertoont even duidelijke bewijzen van haar eigen waarheid als zwarte en witte dingen van hun kleur, of zoete en bittere dingen van hun smaak.”3Storms, S. (2020, februari 11). 10 Things You Should Know About the Theology of John Calvin. Enjoying God Ministries. https://www.samstorms.org/enjoying-god-blog/post/10-things-you-should-know-about-the-theology-of-john-calvin
Toch erkent hij dat, ondanks deze inherente duidelijkheid, de mens vanwege zijn zondige natuur niet vanzelf de goddelijke oorsprong van de Schrift erkent. Daarom is het de Heilige Geest die deze waarheid in het hart van de gelovige bevestigt.
Het Woord en de Geest: een onafscheidelijke eenheid
Calvijn benadrukt dat het Woord van God en de Geest onafscheidelijk zijn in het werk van openbaring en overtuiging. Hij stelt dat de Schrift haar volle autoriteit pas verkrijgt wanneer zij wordt bevestigd door het innerlijke getuigenis van de Geest:
“De Schrift zal uiteindelijk voldoende zijn voor een zaligmakende kennis van God alleen wanneer haar zekerheid is gegrond op de innerlijke overtuiging van de Heilige Geest.”4Storms, S. (2020, februari 11). 10 Things You Should Know About the Theology of John Calvin. Enjoying God Ministries. https://www.samstorms.org/enjoying-god-blog/post/10-things-you-should-know-about-the-theology-of-john-calvin
Deze overtuiging is geen product van menselijke inspanning, maar een genadige gave van God die de gelovige in staat stelt de Schrift als Zijn Woord te erkennen en te gehoorzamen.
De stem van de Herder herkennen
In Johannes 10:27 zegt Jezus:
“Mijn schapen horen mijn stem, en Ik ken ze, en zij volgen Mij.”
Deze metafoor illustreert hoe de gelovigen, door het werk van de Heilige Geest, de stem van Christus in de Schrift herkennen en daarop reageren met geloof en gehoorzaamheid.
Antwoord op de beschuldiging van cirkelredenering
Is zelfverificatie niet gewoon een logische kortsluiting?
Critici werpen vaak op dat het beroep op de zelfverificerende aard van de Bijbel neerkomt op een cirkelredenering: “De Bijbel is waar omdat de Bijbel zegt dat hij waar is.” In een eerste, oppervlakkige lezing lijkt dit ook zo te zijn. Maar dat is slechts schijn. Want wat hier over het hoofd wordt gezien, is dat alle wereldbeelden uiteindelijk circulair zijn wanneer zij hun hoogste autoriteit verdedigen. De vraag is dus niet óf je een cirkel maakt, maar wélke soort cirkel je maakt – en of die cirkel ook functioneert als fundament van kennis.
Zoals Greg L. Bahnsen scherp opmerkt in Always Ready:
“The Christian should not be embarrassed when his apologetic presupposes the truth of God’s word, for all worldviews have their foundations, and circularity at the level of ultimate authority is unavoidable.”
Met andere woorden: de rationele mens die zijn eigen zintuigen of logica als hoogste norm aanneemt, draait net zo goed in een kringetje. Hij gelooft in zijn vermogen om waarheid te beoordelen, omdat zijn vermogen hem dat vertelt. De cirkel is onvermijdelijk, maar de inhoud ervan maakt het verschil tussen zand en rots.
Uiteindelijke autoriteit vereist zelfverwijzing
Wanneer je spreekt over een ultieme autoriteit – of dat nu de Bijbel is, de rede, de ervaring of iets anders – dan kan die autoriteit per definitie niet worden getoetst aan iets daarboven. Er is niets daarboven. Dat betekent dat elke claim over een ultieme bron van waarheid zich moet beroepen op zichzelf. Dat is geen denkfout, maar een noodzakelijke eigenschap van finaliteit. Of, in filosofisch jargon: een axioma wordt niet bewezen, het wordt verondersteld – en vanuit dat axioma wordt de rest van de werkelijkheid begrepen.
Calvijn verwoordt dit impliciet in zijn Institutie wanneer hij stelt dat de Schrift “door zichzelf bekrachtigd is” en dat “haar gezag vaster is dan dat van elk menselijk oordeel” ([bron: ccel.org]). Hij bedoelt daarmee dat de Schrift niet wacht op goedkeuring, maar zélf het maatgevende Woord is. Ze is niet de verdachte in het beklaagdenbankje, maar de rechter op de troon.
Een illustratie voor de gewone sterveling
Stel je een lamp voor die de enige bron van licht in een donkere kamer is. Je kunt niet bewijzen dat de lamp werkt zonder haar aan te doen. Zodra je dat doet, zie je alles – ook de lamp zelf. Zo werkt het met de Schrift. Zij verlicht alles, inclusief ons denken over haarzelf. Zolang je buiten het licht probeert te analyseren of het licht wel echt is, blijf je in het duister tasten. Het licht moet verondersteld worden om überhaupt te kunnen zien. Zoals Psalm 36:10 zegt:
“In Uw licht zien wij het licht.”
De Schrift is geen gewone tekst
Als de Bijbel slechts een verzameling religieuze gedachten was, dan zou het volkomen terecht zijn om hem te onderwerpen aan externe toetsing. Maar dat is niet wat de Schrift claimt te zijn. Ze presenteert zichzelf als het levende Woord van de levende God (Hebr. 4:12). En dat maakt haar categorisch anders. Het is geen boek onder boeken. Het is, om met Bavinck te spreken, “de sprekende God in geschreven vorm” ([G. C. Berkouwer, De Heilige Schrift, dl. 1, p. 200], samenvattend).
Wanneer de Bijbel dus zegt dat hij van God komt, is dat geen reclametekst. Het is de stem van de Auteur zelf. Wie dan eist dat er ‘objectief bewijs’ geleverd wordt los van de Schrift, vraagt in feite dat de Schepper zich onderwerpt aan het schepsel. En dát is pas werkelijk irrationeel.
De praktische consequenties: geloof is geen gok
Geen sprong, maar een vertrouwend weten
Geloof is geen gok, geen geestelijk roulettewiel. Het is, zoals Calvijn het beschrijft, “een vast en zeker weten dat God ons goed wil doen” – een diepe, rustgevende overtuiging die gegrond is in Gods belofte, geopenbaard in Christus.5Calvijn, Institutie 3.2.7
Deze zekerheid is geen mentale prestatie of emotionele bevlieging, maar een vrucht van genade. Het geloof stelt zich niet boven het Woord, maar ontvangt het. Het grijpt niet, het buigt. Het weet zich aangesproken, en erkent.
Verzegeld door de Geest: bijbelse zekerheid
De zekerheid van dit geloof rust op een belofte die door God Zelf wordt bekrachtigd. In Efeze 1:13 staat:
“In Hem bent u, toen u het woord van de waarheid hoorde, het evangelie van uw redding – in Hem bent u, door uw geloof, gemerkt met het stempel van de heilige Geest die ons beloofd is.” (NBV21)
“…zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.” (SV)
De metafoor van de verzegeling maakt duidelijk dat het hier niet gaat om een onzeker hopen, maar om een goddelijke bevestiging van echtheid en eigendom. De gelovige is verzegeld – als een brief met koninklijk lak, als een kind met het merkteken van de Vader. Deze verzegeling is Gods eigen werk.
Ongelovigen zijn moreel verantwoordelijk
Als de Schrift met goddelijk gezag tot mensen komt en de Geest haar bevestigt in het hart, dan is het weigeren te geloven niet slechts een gebrek aan inzicht, maar een moreel standpunt. Zoals Paulus schrijft in 2 Thessalonicenzen 2:12:
“…opdat zij allen veroordeeld worden die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen gehad hebben in de ongerechtigheid.”
Het probleem is dus niet dat het licht faalt, maar dat het hart duister wil blijven. Jezus zegt het onverbloemd: “de mensen hebben de duisternis liefgehad boven het licht” (Joh. 3:19). Het afwijzen van de Schrift is geen neutraal proces, maar een keuze met diepe wortels in het verlangen van het hart.
Zekerheid als gave, niet als prestatie
Voor de gelovige is dit tegelijk een troostrijke gedachte. Want als geloof niet uit hemzelf voortkomt, maar uit Gods roepen en verzegelen, dan hangt de zekerheid niet aan de slinger van zijn gevoel. Ze rust in de trouw van God. Zoals Paulus schrijft in Romeinen 8:16:
“De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn.”
Dit getuigenis is de inwendige bekrachtiging van wat het Woord verklaart. Geen fluistering in het luchtledige, maar de krachtige echo van wat reeds geschreven staat.
Quod scriptum est, scriptum est – en dat volstaat
Het geschreven Woord is niet voorlopig
In de wereld van meningen, modellen en herzienbare waarheden klinkt het stellig en ouderwets tegelijk: Wat geschreven is, is geschreven. Toch is dat precies de positie die de Schrift inneemt over zichzelf. Ze spreekt niet als suggestie, maar als oordeelsstem. Niet als optie, maar als openbaring. Haar gezag is niet afgeleid, af te wegen of optioneel, maar principieel en absoluut. Wat de Schrift zegt, zegt God. En wie zich afwendt van het Woord, wendt zich af van de Spreker.
Deze finaliteit maakt de Schrift uniek. Geen enkel ander geschrift – religieus of seculier – claimt met dezelfde vanzelfsprekendheid haar eigen autoriteit. De Bijbel spreekt niet over God op basis van ervaring of traditie, maar van Godswege. Zij komt niet als getuige, maar als rechter. Ze is geen boek onder boeken, maar het Boek bij uitstek.
Niet opgelegd, maar door de Geest erkend
Toch erkent de gereformeerde traditie met Calvijn dat deze majesteit van de Schrift ons pas werkelijk raakt wanneer de Heilige Geest het Woord in ons hart bekrachtigt. De Schrift draagt haar gezag in zich, zoals licht vanzelf schijnt en zout vanzelf zout is. Maar de mens, verduisterd door zonde, ziet en proeft niet vanzelf. Pas wanneer de Geest de ogen opent, zien wij de Schrift zoals zij is: heilig, levend, scherp, vol van gezag.
Calvijn stelt niet dat wij de Schrift gezag geven, noch dat we het gezag eraan toekennen omdat we overtuigd raken van haar logica of schoonheid. Nee, hij onderstreept dat de Schrift op zichzelf eerbied afdwingt, maar dat pas door het werk van de Geest deze eerbied tot overtuiging wordt – een innerlijke bekrachtiging, niet slechts een rationeel inzicht. Dit is niet irrationeel, maar supra-rationeel: de Geest getuigt met ons hart dat dit Woord van God is. En als dat gebeurt, dan zeggen we niet langer: “Het zou waar kunnen zijn,” maar: “Het kan niet anders dán waar zijn.”
Geen hoger hof van beroep
Het gezag van de Schrift is eindbeslissend. Niet omdat wij het zeggen, maar omdat God daarin spreekt. Er is geen ‘neutrale toetssteen’ die boven de Schrift uittorent, geen rationeel comité dat het Woord valideert. Juist daarom moeten we oppassen voor een subtiele arrogantie in moderne apologetiek: alsof we de Bijbel verdedigbaar moeten maken om haar geloofwaardig te laten zijn. De waarheid is eerder omgekeerd: alles wat waar is, is waar omdat het past binnen het raamwerk van de Schrift.
Wie de Schrift erkent als hoogste autoriteit, erkent dus ook haar zelfverificerende karakter. We vragen niet of het Woord van God klopt – we luisteren, en erkennen het als de stem van onze Herder. In die erkenning ligt geen verlies van denken, maar de bevrijding ervan.
En dat volstaat
In een cultuur die allergisch is voor absolute claims, blijft de uitspraak quod scriptum est, scriptum est klinken als een botsing met het relativisme. Maar het is een heilzame botsing. Want het geschrevene staat niet als willekeurige traditie, maar als goddelijk getuigenis. En dat getuigenis, eenmaal ontvangen en verzegeld door de Geest, verandert alles. Het sluit discussies niet af met hardheid, maar opent harten met zekerheid. En wie het Woord kent als Gods Woord, weet: meer is er niet nodig. Het staat geschreven. En dat volstaat.
Reacties
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Misschien wil je je gedachten delen over de zelfverificerende aard van de Schrift, of een vraag stellen over Calvijns visie op het getuigenis van de Heilige Geest. Je mag het scherp stellen, of juist persoonlijk maken – zolang het maar respectvol is. Reacties worden niet automatisch geplaatst: de redactie leest ze eerst even door, om spam en misplaatste inhoud eruit te filteren. Dank voor je begrip – en je bijdrage!