Niet bezet, maar betwist: waarom de Westbank géén bezet gebied is

Last Updated on 26 juni 2025 by M.G. Sulman

Het woord ‘bezet’ vliegt je om de oren zodra het over Israël en de Westbank gaat. Alsof daarmee de kous af is. Maar wat als dat woord meer verhult dan onthult? Wat als de juridische, historische en morele werkelijkheid complexer is dan de headlines doen geloven? Dit artikel neemt je mee voorbij het gemak van de slogan, naar de onderlagen van recht, herinnering en betekenis. Want misschien zijn Judea en Samaria niet zozeer bezet… als wel bedekt. Met taal. Met aannames. Met vergeten feiten.

Judea en Samaria / Bron: Wikimedia Commons

Inhoud

De term ‘bezet gebied’—een politieke slogan of juridisch feit?

Bezet of betwist: een wereld van verschil

Laten we maar meteen met de deur in huis vallen: het begrip ‘bezet gebied’ klinkt gewichtig, alsof er een vonnis geveld is. Maar is het dat ook? Of is het, in het geval van de Westelijke Jordaanoever—oftewel Judea en Samaria—eerder een politieke keuze dan een juridische conclusie? De term ‘bezetting’ komt regelmatig terug in VN-rapporten, nieuwsartikelen en activistische manifesten. Nochtans is er, juridisch gezien, alle reden om die term minstens in twijfel te trekken.

Wat zegt het oorlogsrecht eigenlijk?

Volgens het internationaal humanitair recht is er sprake van een bezetting wanneer een staat militaire controle uitoefent over een gebied dat onder het gezag van een andere soevereine staat stond. Denk aan de Duitse bezetting van Nederland in 1940—klassiek voorbeeld. Maar hier komt het addertje onder het gras: vóór 1967 had de Westbank geen internationaal erkende soeverein. Jordanië bezette het gebied zelf in 1948 (en annexeerde het vervolgens illegaal, iets wat amper erkend werd, zelfs door de Arabische Liga). Israël nam het pas in 1967 in na een defensieve oorlog. Geen voorgaande staat, geen bezetting—tenminste, als we de regels van het spel volgen.

Bezet… sinds wanneer precies?

Een curieuze gedachte: Israël wordt vandaag de dag verweten gebieden te ‘bezetten’ die het zelf ooit in handen had, verloor, en weer herwon. Dat roept een filosofische vraag op: wie bezet wie, als je de geschiedenis integraal meeneemt? Is een volk dat terugkeert naar zijn eeuwenoude woongebied een bezetter, of een erfgenaam die eindelijk zijn sleutels terugvindt?

De Genève-conventie en haar grenzen

Artikel 49 van de Vierde Geneefse Conventie wordt vaak aangehaald als het ‘bewijs’ dat Israël illegaal handelt. Maar zelfs dat artikel is niet zo eenduidig als vaak wordt gepresenteerd. Het verbiedt “de bezettende macht” om “delen van haar eigen burgerbevolking naar het bezette gebied te deporteren of te verplaatsen.” Dat klinkt duidelijk—maar geldt alleen als er daadwerkelijk een bezet gebied is. En zelfs dan: ‘deporteren of verplaatsen’ impliceert dwang. Vrijwillige vestiging van burgers valt daar strikt genomen niet onder. Het is een klassiek geval van een tekst die meer zegt dan men leest, en minder dan men beweert.

Een juridische gordiaanse knoop

De juridische status van Judea en Samaria is dus allesbehalve helder. Zelfs gerenommeerde juristen spreken eerder van ‘betwist gebied’ dan van ‘bezet gebied’. En dat is veelzeggend. Want in het internationaal recht betekent terminologie iets—en wordt elke komma gewogen. Of zoals een Britse jurist het eens noemde: “het recht is niet wat hard klinkt, maar wat hardnekkig klopt.”

Geen land, geen staat, geen bezetting

Wat eraan voorafging: een kort geheugen is gevaarlijk

Laten we even terugspoelen. Naar 1948. Israël roept zijn onafhankelijkheid uit, wordt aangevallen door vijf Arabische legers, en de Westbank komt onder controle van… Jordanië. Niet Palestina, niet een autonome Arabische staat, maar het Hasjemitische Koninkrijk. Jordanië annexeert het gebied een jaar later—zonder veel internationale bijval trouwens. Alleen Groot-Brittannië en Pakistan knikten instemmend. De rest van de wereld haalde de schouders op. Waarom? Omdat het simpelweg in strijd was met het internationaal recht.

Van bezet naar bevrijd

Toen Israël in 1967, tijdens de Zesdaagse Oorlog, Judea en Samaria innam, nam het dus géén bestaand land in bezit. Geen erkende staat. Geen soeverein. Het heroverde een gebied dat in de woorden van oud-premier Menachem Begin “eigenlijk altijd van ons was, maar waar we tijdelijk van verdreven waren.” En laten we wel wezen: in 1948 werden álle Joden uit die regio verjaagd. Synagogen werden verwoest, grafstenen gebruikt voor latrines. Dat wordt zelden verteld—en nog minder herinnerd.

Er was geen palestijnse staat

Hier komen we bij de kern: er heeft nooit een onafhankelijke Palestijnse staat bestaan. Niet voor 1948, niet in de eeuwen daarvoor. Geen munt, geen parlement, geen landsgrens. Wel claims, ja. Verlangens. En frustratie. Maar geen staatsstructuur zoals het internationaal recht vereist voor het vaststellen van soevereiniteit. Dus wie precies is dan ‘bezet’?

Juristen zijn het er ook niet over eens

Zelfs onder juristen is er geen consensus. Sommigen, vaak gelieerd aan mensenrechtenorganisaties of VN-comités, gebruiken het woord ‘bezet’ als vanzelfsprekend. Maar vele anderen, waaronder topjuristen als Eugene Rostow (voormalig onderminister van Buitenlandse Zaken van de VS) en Julius Stone (Australisch rechtsgeleerde), wijzen erop dat Israël volgens het internationaal recht het recht had het gebied te behouden—zeker na een defensieve oorlog. Een klassieke regel uit het oorlogsrecht: als jij wordt aangevallen en je verovert grondgebied van de aanvaller, is dat géén agressie. Het is verdediging.

Noem het wat het is: betwist

De term ‘bezet gebied’ suggereert een dader en een slachtoffer, een macht en een onderdrukte. Maar de realiteit is—zoals zo vaak—complexer. Het gaat hier om een betwist gebied, waar twee partijen aanspraak op maken. En waar het recht, als het eerlijk wordt toegepast, géén kant kiest op basis van sentiment, maar op basis van feiten. Het is geen eenvoudige puzzel. Maar wel een puzzel die niet past in het sjabloon van ‘bezetting’.

Resoluties zijn geen wet—de misverstanden rond VN-verordeningen

De charme van resolutie 242 (en haar ontnuchterende lezing)

Vraag een willekeurige activist, diplomaat of talkshowgast waarom Israël zich moet terugtrekken uit de Westbank, en de kans is groot dat je VN-Veiligheidsraadresolutie 242 te horen krijgt. “Withdrawal from occupied territories…” klinkt het dan plechtig. Maar wie even verder leest, merkt iets eigenaardigs: de resolutie spreekt van “withdrawal from territories,” niet van the territories. Die ontbrekende drie letters zijn geen typefout—ze zijn het resultaat van maandenlang diplomatiek gesteggel. De tekst is bewust vaag gehouden, juist omdat men het er níet over eens was dat Israël uit alle gebieden moest verdwijnen.

Resoluties zijn geen wetboeken

Nog zo’n misverstand: VN-resoluties zijn geen bindend internationaal recht, tenzij ze worden aangenomen onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest (dat gaat over handhaving van de vrede). Resolutie 242 valt daar niet onder. Het is een politieke richtlijn, geen juridische gebodsregel. Een oproep, geen vonnis. Dat maakt het niet waardeloos, maar wel: niet bindend. Veel resoluties eindigen in archieflades—netjes geformuleerd, keurig afgestoft, maar tandeloos als het erop aankomt.

Dubbelzinnigheid als diplomatiek wapen

De Britten, die 242 destijds opstelden, kozen bewust voor die dubbelzinnigheid. Lord Caradon, een van de opstellers, zei later: “We didn’t say ‘the territories’, because we didn’t mean ‘all the territories’.” En toch blijven critici het interpreteren alsof Israël verplicht is om zich volledig terug te trekken tot de pre-1967-lijnen. Laten we wel wezen: dat is geen lezen, dat is projectie. Wishful thinking in een diplomatiek jasje.

Hugh Foot, later bekend als Lord Caradon – de Britse diplomaat die resolutie 242 mede opstelde en benadrukte dat Israël niet verplicht was zich uit alle gebieden terug te trekken. / Bron: Wikimedia Commons

Context is alles

Resolutie 242 koppelt terugtrekking bovendien aan het recht op veilige en erkende grenzen voor álle staten in de regio. Niet alleen Israël moet iets doen—ook de Arabische staten. Maar daar wordt zelden op gewezen. Het is de olifant in de kamer: dat de terugtrekking pas aan de orde is na het erkennen van Israëls bestaansrecht en veiligheid. En ja, dat is een eis die sommige partijen tot op de dag van vandaag weigeren in te willigen.

Het selectieve geheugen van het internationaal toneel

De VN is geen neutrale arbiter. Dat is geen complottheorie, doch een nuchtere constatering. In de Algemene Vergadering heeft de zogeheten islamitisch-Arabische stemgroep structureel een meerderheid. Jaar in, jaar uit worden tientallen resoluties aangenomen tegen Israël—vaak met retoriek die je in andere conflicten zelden hoort. Vergelijk dat eens met de aanpak van oorlogen in Syrië, Jemen of Soedan. De verontwaardiging is selectief. En recht dat selectief wordt toegepast, verliest zijn rechtmatigheid.

Vergeten fundamenten

Het mandaat van de volkenbond: een verdragsrechtelijk startpunt

Lang vóór Israël bestond, erkende het internationale systeem — bij monde van de Volkenbond — het recht van het Joodse volk op vestiging in Palestina. Het Mandaat voor Palestina (1922) droeg het Verenigd Koninkrijk op om “de vestiging van het Joodse volk in Palestina te bevorderen,” met behoud van burgerrechten voor andere bevolkingsgroepen. Let wel: het gebied omvatte ook Judea en Samaria.

En dit was niet zomaar een wens. Het Mandaat was een internationaal juridisch instrument, voortgekomen uit het San Remo-akkoord (1920) en bindend naar internationaal recht. Na het opheffen van de Volkenbond werden de mandaten niet opgeheven — ze werden onder artikel 80 van het VN-Handvest in principe voortgezet (de “Palestine clause”).

📌 Belangrijk gevolg: Het Joodse recht op vestiging in het gehele mandaatgebied is niet vervallen. Ook niet in de Westbank. Dit betekent dat de aanwezigheid van Joden in Judea en Samaria op basis van dit mandaat legitiem is — en niet ‘illegaal’, zoals vaak wordt beweerd.

Brits regeringsdocument uit december 1922 – het Mandaat voor Palestina, waarin de Joodse vestiging in het gehele mandaatgebied expliciet werd ondersteund. Een vergeten fundament. / Bron: Wikimedia Commons

Geen staat, geen soevereiniteit, geen bezetting

Wie stelt dat de Westbank “bezet gebied” is, moet impliciet aannemen dat het ooit aan een soevereine staat toebehoorde. Maar welk land zou dat zijn? Niet Jordanië: de annexatie van 1950 werd amper internationaal erkend. Niet ‘Palestina’: want er bestond geen onafhankelijke Palestijnse staat — in geen enkel tijdvak van de moderne geschiedenis.

En wie nu wijst op de Palestijnse Autoriteit, vergeet dat deze pas in 1988 symbolisch een staat uitriep — vanuit Algiers. Geen grenzen, geen hoofdstad, geen legermacht, geen controle over luchtruim of buitenlands beleid. Geen staat, punt.

📌 Conclusie: Zonder bestaande soevereiniteit over het gebied vóór 1967, is er volgens het internationaal recht geen sprake van bezetting — hooguit van betwisting.

Het oslo-akkoord en de indeling in gebieden

In de jaren ‘90 ondertekenden Israël en de PLO een reeks akkoorden die leidden tot de Oslo-afspraken, met als gevolg de oprichting van de Palestijnse Autoriteit (PA). Die akkoorden deelden de Westbank op in drie zones:

  • Gebied A: volledig onder bestuur van de PA (civiel en veiligheid)

  • Gebied B: civiel bestuur bij de PA, veiligheid bij Israël

  • Gebied C: volledig onder Israëlisch bestuur, inclusief meeste nederzettingen

Deze indeling werd door beide partijen aanvaard en was bedoeld als een tijdelijke regeling in afwachting van verdere onderhandelingen. Israël oefent dus in Gebied C zijn bevoegdheid uit op basis van een ondertekend akkoord.

📌 Wat dit betekent: Israël handelt hier niet als een bezetter, maar als een partij die legitiem gezag uitoefent in een gebied waarvan de uiteindelijke status nog moet worden bepaald in overleg — conform Oslo.

Het gebied ‘Area C’ in blauw en rood, gecontroleerd door Israël onder de Oslo-akkoorden / Bron: Wikimedia Commons

Resolutie 181 (1947): afwijzen is verliezen

In 1947 stelde de VN een verdelingsplan voor: een Joodse staat én een Arabische staat. Israël zei ja. De Arabische wereld zei nee. De Joden bouwden een staat, werden aangevallen, en verdedigden zich. Wie een vreedzame oplossing afwijst en dan een oorlog begint — en verliest — kan niet zomaar jaren later eisen dat de kaarten teruggelegd worden alsof er niets gebeurd is.

📌 Samenvattend: De afwijzing van resolutie 181 door de Arabische staten ondermijnt de claim op het grondgebied dat ze niet wilden delen. Er werd geen Arabische staat opgericht omdat men koos voor oorlog. De juridische consequentie? Israël verwierf het betwiste gebied na defensieve actie — geen illegale verovering, maar een uitkomst van internationale afwijzing.

Editie van 16 mei 1948 van de Joodse krant The Palestine Post, die kort daarna werd omgedoopt tot The Jerusalem Post / Bron: Wikimedia Commons

Conclusie: geen bezetting, maar uitgestelde oplossing

Deze vier vergeten fundamenten — het Mandaat, de afwijzing van verdeling, het ontbreken van soevereiniteit, en de Oslo-akkoorden — maken duidelijk: het label ‘bezet gebied’ is een politieke leus, geen juridische constatering. Er is geen sprake van illegaal verworven land, maar van een conflict dat juridisch nog niet is opgelost. Een conflict waarin beide partijen aanspraken maken, en waarin het internationaal recht Israël niet automatisch in de beklaagdenbank plaatst.

Of zoals jurist Eugene Rostow het ooit zei: “Yet the Jews have the same right to settle there [West Bank] as they have to settle in Haifa.”1Christian Friends of Israeli Communities. (z.j.). Are the settlements legal? CFOIC Heartland. Geraadpleegd op 26 juni 2025, van https://cfoic.com/learn-more/articles-of-interest/are-the-settlements-legal/

Judea en Samaria—namen met een geheugen

Als stenen konden spreken

Judea en Samaria zijn geen lege geografische hulzen. Ze zijn beladen namen, gevuld met herinnering. Wie over deze heuvels wandelt, loopt over geschiedenis. Niet alleen omdat er eeuwenoude ruïnes liggen, maar omdat de Joodse identiteit hier als het ware in de bodem is gekrast. Dit is het land van Hebron, van Silo, van Bethel. De plek waar Abraham wandelde, waar de tabernakel stond, waar profeten spraken. Het is het hartland van Israël—niet zomaar een aanhangsel van Tel Aviv.

Abraham, de stamvader van het Joodse volk / Bron: Martin Sulman

De Bijbel als geschiedenisboek? ja, maar…

Sommigen halen hun neus op voor de Bijbel als bron. “Dat is religie, geen geschiedenis,” klinkt het dan. Maar dat is te kort door de bocht. De Bijbel is niet enkel een geloofsboek—het is ook een cultureel-historisch document dat duizenden jaren Joodse aanwezigheid weerspiegelt. En, voor wie het liever archeologisch houdt: opgraving na opgraving bevestigt het bestaan van Joodse steden, nederzettingen en wegen in precies deze regio’s. Je hoeft geen psalm te geloven om een pottenbakkerij uit de tijd van Koning David serieus te nemen.

Het vergeten narratief: verdreven, verjaagd, verbannen

Wat zelden wordt genoemd, is dat de Joodse aanwezigheid in Judea en Samaria pas écht werd onderbroken in de twintigste eeuw. In 1929 werden Joden in Hebron afgeslacht tijdens een pogrom; in 1948 werden de overgebleven gemeenschappen met geweld verdreven toen Jordanië het gebied innam. Pas in 1967 keerden Joden terug naar plekken waar hun voorouders eeuwenlang hadden gewoond. Noem dat geen kolonisatie. Noem het… thuiskomst.

Toponymie liegt niet

Het gebruik van namen is veelzeggend. ‘Westelijke Jordaanoever’ is een moderne, politieke aanduiding—een geografische omschrijving die klinkt alsof het hier om een rivierdelta in niemandsland gaat. Maar ‘Judea’ en ‘Samaria’ zijn oud, geladen, preciezer. Ze vertellen een verhaal. Het feit dat die namen tot in de Romeinse tijd gebruikt werden, tot keizer Hadrianus ze verbande als straf na de Bar Kochba-opstand, zegt al genoeg: dit was Joods land, tot het Jood-zijn er expliciet werd weggegumd.

Munt van Bar Kochba: de Tempel met daarboven een ster / Bron: Wikimedia Commons

Geschiedenis als kompas, niet als ketting

Natuurlijk: geschiedenis alléén is geen argument voor eigendom. Maar het is wél een argument voor verbondenheid. Voor legitimiteit. En voor het erkennen dat dit conflict niet gaat over een willekeurig stukje grond, maar over wortels, identiteit, en een band die ouder is dan welk modern verdrag ook. Geen plek ter wereld wordt zo zwaar betwist om wie er ooit gewoond heeft. En geen plek ter wereld heeft zóveel tastbare herinnering in de grond zitten.

Bouwen of bezetten? over nederzettingen en internationaal recht

De bouw als politieke bliksemafleider

Zodra Israël een nieuwe wijk aankondigt in Judea of Samaria, slaat de diplomatieke vlam in de pan. Krantenkoppen spreken van ‘illegale nederzettingen’, ‘provocaties’, ‘obstakels voor vrede’. Maar achter die termen schuilt een diep misverstand—of misschien beter gezegd: een halve waarheid die als heel verhaal wordt verkocht. De vraag is niet of je die bouw sympathiek vindt, maar of die werkelijk illegaal is volgens het internationaal recht. En het antwoord? Dat is lang niet zo eenduidig als men doet voorkomen.

Artikel 49: het favoriete stokpaardje

Critici verwijzen steevast naar artikel 49 van de Vierde Geneefse Conventie. Dat artikel verbiedt een bezettende macht om “delen van haar eigen bevolking naar het bezette gebied te deporteren of te verplaatsen.” Maar we hebben eerder al vastgesteld: Israël wordt door velen níet als bezettende macht erkend in deze context, juist omdat er geen voorgaande soevereine staat was. Bovendien: het artikel heeft het over deporteren en verplaatsen—acties met dwang. Niemand wordt in Israël op een bus gezet richting Judea met de mededeling: “Daar gaat u wonen.” Mensen gaan vrijwillig. Vaak gedreven door ideologie, soms door woningnood, soms gewoon omdat het betaalbaarder is.

Een terugkeer, geen invasie

Veel van de zogenaamde ‘nederzettingen’ bevinden zich op locaties waar Joden vóór 1948 al woonden. Plaatsen als Gush Etzion, Hebron en Neve Yaakov zijn geen uitvindingen van het zionisme na 1967—ze zijn pogingen tot herstel. Het idee dat Joodse aanwezigheid daar per definitie een schending van het recht zou zijn, voelt absurd als je bedenkt dat het juist de Joodse inwoners waren die ooit met geweld werden verjaagd. Dus: wie bezet hier eigenlijk wie?

Hebron in 1839, naar een tekening van David Roberts, in ‘The Holy Land, Syria, Idumea, Arabia, Egypt, and Nubia’ / Bron: Wikimedia Commons

Westbank ≠ koloniaal project

Het woord ‘kolonisatie’ valt ook vaak, alsof Israël zich als een Europese grootmacht meester maakt van vreemd grondgebied. Maar dat narratief slaat nergens op. Joden zijn geen buitenlandse macht in Judea. Ze zijn daar geboren, opgegroeid, gestorven—door de eeuwen heen. Het gaat niet om importeren van vreemden, maar om het terugkeren van families naar plaatsen die hun overgrootouders moesten verlaten. Dat is geen kolonialisme, dat is herstel. Een Heimkehr, zo je wilt.

Internationaal recht is geen megafoon

Er zijn juristen die betogen dat nederzettingen in strijd zijn met internationaal recht. Er zijn er ook die precies het tegenovergestelde stellen. Wat zegt dat? Dat we te maken hebben met een juridisch grijs gebied, niet met een zwart-witverhaal. Als internationale consensus werkelijk zo eenduidig was, waarom durft geen enkel internationaal hof zich hier hardop over uit te spreken? Misschien omdat zelfs de rechtspraak weet: dit is geen simpele zaak. Dit is het domein van interpretatie, context en nuance.

De woordenschat van het conflict

Woorden zijn geen neutrale bruggetjes

Taal is niet zomaar een middel tot communicatie in dit conflict—het ís het conflict. Wie de Westbank ‘bezette gebieden’ noemt, kiest niet alleen een woord, maar ook een kamp. Het is semantische geopolitiek. En dat is niet overdreven. Want woorden als ‘bezet’, ‘nederzetting’, ‘apartheid’ en ‘onwettig’ dragen een morele lading die verder reikt dan juridische precisie. Ze framen. Ze kleuren. Ze veroordelen. En vaak doen ze dat nog vóór er überhaupt een argument is geleverd.

Bezet klinkt als misdrijf

‘Bezet gebied’ klinkt als iets crimineels. Alsof er tanks zijn binnengevallen, burgers zijn onderdrukt, straten zijn leeggeroofd. Maar als je ‘betwist gebied’ zegt—wat feitelijk correcter is—klinkt het meteen minder schuldig. Neutraler. Juist daarom is het eerste woord populairder. Niet omdat het juister is, maar omdat het beter werkt in een moreel verhaal. Het zet Israël in de beklaagdenbank en laat de ander automatisch slachtoffer zijn. Poëtisch, maar juridisch broos.

De nederzetting of de buitenwijk?

Wat is een nederzetting eigenlijk? In de praktijk kan het een geïmproviseerd caravanpark zijn, maar net zo goed een goed georganiseerde stad met scholen, ziekenhuizen en supermarkten. Ariel is bijvoorbeeld een nederzetting van 20.000 mensen, met een universiteit. Maar omdat het in ‘de Westbank’ ligt, blijft het stempel ‘nederzetting’ hangen—alsof het een tijdelijke post is met prikkeldraad en wachttorens. Wat als we zulke plekken zouden noemen wat ze in essentie zijn: woonplaatsen? Suburbia, maar dan met een Israëlisch accent.

Framing is macht

Je ziet het in de media: “Israëlische agressie”, “Palestijnse woede”. De een wordt neergezet als dader met voorbedachte rade, de ander als emotioneel reactiewezen. En dat is niet onschuldig. Want wie bepaalt het vocabulaire, bepaalt ook de sympathie. Denk aan termen als ‘vredesproces’ (alsof vrede een kwestie is van ondertekenen), of ‘ontruimen’ (wat klinkt als schoonmaken in plaats van gezinnen verdrijven). Hier is taal geen brug, maar een frontlinie.

Tijd voor een nieuw lexicon

Als we werkelijk een eerlijk gesprek willen voeren over de status van Judea en Samaria, dan begint dat niet met kaarten of resoluties—maar met woorden. Met het lef om begrippen los te laten die bedoeld zijn om te oordelen in plaats van te begrijpen. Misschien moeten we af van het woord ‘nederzetting’. Of ‘bezet’. Of zelfs ‘Palestijnse gebieden’, zolang dat impliceert dat ze ooit een erkende staat waren. Laat het recht spreken, niet de retoriek. En laat nuance toe, ook als die niet lekker bekt.

Slotbeschouwing – geen bezetting, wel verwarring

De Westbank is geen klassiek bezet gebied, maar een juridisch betwist land zonder vorige soeverein. Wie het toch als ‘bezet’ bestempelt, kiest voor een frame dat de werkelijkheid tekortdoet. De feiten zijn weerbarstig: Israël heroverde het gebied na een defensieve oorlog, op grond zonder erkende eigenaar. De Joodse aanwezigheid is geen kolonisatie, maar een terugkeer.

Taal is hier geen spiegel, maar een strijdmiddel. Daarom is het hoog tijd om de retoriek los te laten en de zaak eerlijk te bekijken. Niet met slogans, maar met onderscheidingsvermogen. Want wie recht wil doen, moet verder kijken dan het woord ‘bezet’.