Waarom de Verlichting faalde – en waarom alleen God het denken kan dragen

Last Updated on 25 mei 2025 by M.G. Sulman

De Verlichting geldt in veel westerse narratieven als het keerpunt waarop de mens eindelijk loskwam van religieus bijgeloof, traditie en autoriteit — en het volle licht van de rede binnentrad. Maar wat als dit beeld misleidend is? Wat als de verheffing van de mens tot maat van alle dingen geen vooruitgang was, maar juist het begin van een stille catastrofe? In deze reeks hoofdstukken ontrafelen we de diepere aannames van het verlichtingsdenken, tonen we hoe het vertrekpunt bij de mens leidt tot intellectuele zelfondermijning, en leggen we uit waarom denken alleen duurzaam is wanneer het geworteld is in God. Niet als stoplap of ‘God van de gaten’, maar als noodzakelijke voorwaarde voor waarheid, logica, moraal en betekenis. Uiteindelijk leidt elke zoektocht naar rede — bewust of onbewust — naar de Logos Zelf: het vleesgeworden Woord, in wie alle kennis, wijsheid en werkelijkheid verankerd zijn.

“Alle schatten van wijsheid en kennis zijn in Hem verborgen” (Kolossenzen 2:3) / Bron: Martin Sulman 

De vergissing van de Verlichting

Waarom het denken zonder God al bij de eerste steen wankelt

Het gouden beeld van de Verlichting

De Verlichting. Voor velen klinkt het als een soort intellectuele renaissance, een ode aan de menselijke rede, het begin van de ‘bevrijding’ uit religieus dogma. Men noemt haar weleens de bakermat van onze moderne vrijheid, wetenschap en beschaving. Een lumineuze periode waarin het licht van de rede eindelijk de duisternis van geloof en overlevering verdreef—althans, zo luidt het verhaal. Maar wat als dat beeld vooral een zorgvuldig gepolijst portret is? Wat als het fundament waarop de Verlichting gebouwd werd—de mens als uitgangspunt—zelf wankel is?

De kernfout ligt niet zozeer in het gebruiken van de rede, maar in het losweken van die rede van haar oorsprong: God Zelf. De Schrift stelt onomwonden: “De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid” (Spreuken 9:10). Zonder dit beginsel, aldus de Bijbel, blijft alle kennis half, alle wijsheid verminkt. Want hoe kan de rede zichzelf funderen? Hoe weet de mens zéker dat zijn denken betrouwbaar is, als hij zijn eigen maatstaf is? Deze vraag, fundamenteel epistemologisch van aard, is nooit overtuigend beantwoord binnen het verlichtingsdenken.

De filosofen van de Verlichting—van Descartes’ cogito tot Kant’s noumenon—waren briljant, jawel. Maar wie met een ladder in een leegte klimt, mag nog zo hoog reiken; zonder iets om tegen te leunen stort het bouwwerk uiteindelijk in. De ironie is dat hun autonomie (letterlijk: zelf-wetgeving) een babels project werd, niet omdat de stenen niet keurig gestapeld waren, maar omdat de grond waarop ze rustten niet bestond. Men dacht vrijheid te vinden in zelfbeschikking, maar verloor daarbij het anker van waarheid. Wat overbleef, was ratio zonder referentiepunt—intellect als een schip zonder kompas, drijvend op een zee van subjectiviteit.

Het is hier dat het christelijk geloof haar ondeelbare stem laat horen. Niet als de vijand van denken, maar als diens voorwaarde. God is niet de rivaal van de rede, Hij is haar oorsprong. Zoals de apostel Johannes schrijft: “In het begin was het Woord (Grieks: Logos), en het Woord was bij God, en het Woord was God” (Johannes 1:1). Dit Logos-begrip—dat in de klassieke filosofie reeds symbool stond voor orde, rede en kosmische rationaliteit—vindt in Christus haar vleesgeworden voltooiing. De Verlichting heeft dat vergeten. Ze verlichtte, maar niet met het licht van boven.

En dus blijft de vraag knagen: was het werkelijk vooruitgang, of slechts een changement de décor—een wisseling van goden? Misschien werd niet het licht gevonden, maar alleen de schaduw verplaatst.

“De vreze des HEEREN is het begin van de kennis.” (Spreuken 1:7) / Bron: Martin Sulman 

Mens als fundament: Een bouwval in wording

Waarom denken zonder God instort – zelfs als het logisch klinkt

De grote omkering

De Verlichting zette de wereld op z’n kop. Niet langer God, maar de mens stond centraal. Waar de middeleeuwse denkers hun denken onderwierpen aan de openbaring (denk aan Anselmus’ credo ut intelligam – ik geloof opdat ik begrijp), draaiden de verlichters dit radicaal om: eerst begrijpen, dan eventueel geloven. De mens werd het archimedespunt, het vertrekstation. En dat klonk… aantrekkelijk. Wie wil er niet zélf nadenken? Zélf kiezen? Zélf oordelen?

Maar wie zichzelf als fundament positioneert, zaagt ongemerkt de vloer onder zijn denken weg. Want op grond waarvan acht de mens zijn eigen denken betrouwbaar? Hoe weet hij dat zijn zintuigen hem niet bedriegen? Of dat zijn logica universeel geldig is? Hier stokt de rede. En terecht.

Anselmus van Canterbury (1033–1109), in Italië geboren filosoof, theoloog en benedictijner monnik, bekend om zijn diepgaande bijdragen aan de christelijke theologie en zijn beroemde werk Cur Deus Homo / Bron: Wikimedia Commons

Epistemologie zonder anker

In de moderne filosofie is dit het domein van de epistemologie—de studie naar hoe we weten wat we weten. Hier wordt pijnlijk duidelijk hoe kwetsbaar het menselijk kennen wordt zodra het zich losmaakt van iets dat groter is dan zichzelf. Als er geen God is — geen absolute, persoonlijke bron van waarheid — dan zijn onze waarheden uiteindelijk niet méér dan mentale constructies. Ze zijn gevormd door biologie, geschiedenis, sociale beïnvloeding of culturele verwachtingen. Waarheid wordt dan geen objectieve werkelijkheid die we ontdekken, maar een tijdelijke afspraak die we maken.

Dat klinkt misschien praktisch — “iedereen zijn eigen waarheid” is tegenwoordig een populaire leus — maar het ondermijnt de rede zelf. Want als waarheid slechts het product is van natuurlijke processen of sociale consensus, dan valt er principieel niets meer te toetsen. Dan is de stelling dat 2+2=4 waar zolang een groep mensen dat accepteert, maar kan die opvatting morgen veranderen. Zelfs logica zou in zo’n systeem niets méér zijn dan een evolutionair handig patroon — functioneel misschien, maar niet noodzakelijk waar.

Dit raakt ook de moraal, want zodra waarheid subjectief wordt, wordt moraal dat óók. Als we waarheid niet objectief kunnen funderen, kunnen we ook het morele oordeel over bijvoorbeeld slavernij niet principieel maken. Dan was het ‘waar’ voor de 18e-eeuwer dat slavernij aanvaardbaar was, en is het ‘waar’ voor ons dat het moreel verwerpelijk is — maar dan zijn beide oordelen contextueel en onvergelijkbaar. Alleen als er een objectieve morele wet bestaat — verankerd in Gods karakter en geopenbaard in Zijn Woord — kunnen we slavernij terecht veroordelen als absoluut kwaad.

Zonder God is waarheid vloeibaar, en moraal stuurloos. Maar als God spreekt, is er vaste grond onder het denken én handelen.

Francis Schaeffer noemde dit “het verlies van het vaste punt”. En inderdaad: als er geen anker buiten de mens is, dan drijven alle oordelen mee met de stroom van tijd en voorkeur. Gisteren was biologie de basis voor het onderscheid tussen man en vrouw; vandaag heet dat transfoob. Morgen kan het weer anders zijn. De rede verliest haar geloofwaardigheid zodra zij zichzelf tot maatstaf maakt. Want wie zijn eigen meetlat tekent, en die vervolgens op zichzelf toepast, eindigt in een cirkel. En cirkels, hoe elegant ook, geven geen richting.

Schaeffer in Urbana, Illinois, 1981 / Bron: Wikimedia Commons

De illusie van neutraliteit

Een van de meest hardnekkige illusies van het verlichtingsdenken is het idee dat menselijk denken neutraal zou zijn. Alsof we de werkelijkheid kunnen waarnemen als zuiver objectieve toeschouwers — zonder vooroordelen, zonder morele beïnvloeding, als een soort ‘vlieg op de muur’. Maar de Bijbel is daar radicaal eerlijk over: “Het bedenken van het vlees is vijandschap tegen God” (Romeinen 8:7). Dat betekent: ons denken is niet puur, maar gekleurd. Niet onbevangen, maar geneigd tot opstand. De mens is geen neutrale waarnemer, maar een schepsel met een geestelijk kompas — dat van nature uit de richting loopt.

Dat zie je vandaag zelfs buiten het geloof om terug. Wetenschappers, rechters, journalisten, politici — allemaal nemen ze beslissingen die gebaseerd zijn op meer dan feiten alleen. Achter elke analyse schuilt een wereldbeeld, een reeks overtuigingen over wat echt is, wat goed is, wat telt. Denk aan de vraag of het leven van een ongeboren kind beschermd moet worden: daar ligt niet alleen biologie aan ten grondslag, maar een diepere visie op wat een mens is, of waardigheid aangeboren of toegekend is, en wie gezag mag uitoefenen over leven en dood.

Cornelius Van Til vatte dit samen met de stelling: “To be intelligible, human experience must presuppose the truth of Christian theism.” Wat hij bedoelde, is dit: wanneer iemand redeneert, logisch nadenkt, oordeelt of conclusies trekt, dan gaat hij onbewust uit van principes die alleen in het christelijk wereldbeeld een stevig fundament hebben. Waarom zouden we bijvoorbeeld verwachten dat het universum rationeel en begrijpelijk is? Of dat logica universeel geldig blijft, van Amsterdam tot Azië, van gisteren tot vandaag? Of dat onze gedachten niet alleen ontstaan, maar ook iets weerspiegelen van een werkelijkheid buiten onszelf?

Binnen het naturalisme — het idee dat alles terug te voeren is op blinde materie en toevallige processen — zijn die verwachtingen onverklaarbaar. Maar binnen het christelijk geloof is het volkomen logisch: een rationele Schepper heeft een ordelijke wereld gemaakt, en de mens geschapen naar Zijn beeld, met rede, geweten en vermogen tot waarheid. Daarom werkt denken. Daarom kunnen we spreken over logica, waarheid, moraal — omdat ze hun oorsprong hebben in Iemand die waarachtig en betrouwbaar is.

Cornelius Van Til (1895-1987) / Bron: Wikimedia Commons

De fatale vrucht: moreel subjectivisme

Zodra de menselijke rede zichzelf tot hoogste autoriteit verklaart, begint de moraal te verschuiven. Want dan is er geen externe maatstaf meer om goed en kwaad objectief te beoordelen. Wat overblijft, is subjectiviteit: morele oordelen worden dan gebaseerd op wat ‘voelt als juist’, wat populair is, wat past bij de tijdsgeest, of — niet zelden — op wat machthebbers erover zeggen. Wat gisteren als deugdzaam gold, kan morgen worden veroordeeld als schadelijk of zelfs strafbaar.

Je ziet dit vandaag op allerlei terreinen. Abortus wordt door sommigen verdedigd als een ‘keuzevrijheid’, terwijl anderen het zien als moord. Het dragen van een regenboogvlag geldt voor de een als liefdevol en inclusief, voor een ander als ideologisch geweld tegen natuur en geloof. Vrijheid van meningsuiting, ooit een heilige pilaar van het verlichtingsproject, wordt nu onder druk gezet door cancelcultuur, ‘veiligheidszones’ en digitale censuur. Wat gisteren vrijheid heette, wordt vandaag gelabeld als ‘haatspraak’.

De vrucht van de Verlichting blijkt geen gouden appel van universele moraal, maar een bittere vrucht van subjectivisme en verdeeldheid. Zonder absolute Waarheid, verankerd in de heiligheid van God, rest ons slechts het relatieve oordeel van de meerderheid — of erger: van de machtigste.

Want laten we eerlijk zijn: als God zwijgt, wie spreekt dan met gezag? Er blijft slechts de mens over, en in het bijzonder die mens met de grootste microfoon. Dan gaat moraal niet langer over rechtvaardigheid, maar over wat strategisch werkt. Debat wordt vervangen door intimidatie, rationeel denken door ideologische groepsdruk. De dialoog maakt plaats voor slogans. Geen Logos, maar volume regeert.

Een huis zonder fundering

Jezus sprak over een dwaas man die zijn huis bouwde op zand (Mattheüs 7:26–27). Alles zag er solide uit, totdat de regen kwam, en de wind, en het water steeg. Toen viel het huis. En zijn val was groot. Zo is het ook met het verlichtingsdenken. Zonder God als fundament, blijft zelfs het meest indrukwekkende intellectuele bouwwerk een kaartenhuis. Eén storm, en het zakt in elkaar.

De moderne mens meent autonoom te zijn—maar zijn autonomie is een illusie. Want in werkelijkheid is hij óf dienaar van de waarheid, óf slaaf van de leugen. Daartussenin is er niets.

“Een ieder die Mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijk zijn aan een dwaze man die zijn huis bouwde op het zand.” – Mattheüs 7:26 / Bron: Martin Sulman m.b.v. AI Drawing Image Generator

De grote misrekening

Waarom zelfs de grootste denkers faalden – en wat dat blootlegt

Genie is geen garantie

Het is een ongemakkelijke waarheid: sommige van de briljantste denkers uit de geschiedenis liepen vast — niet door gebrek aan intelligentie, maar omdat ze vertrokken vanaf een vals startpunt. René Descartes, Immanuel Kant, David Hume — in de academische wereld klinken hun namen met respect. En terecht: hun denkkracht was indrukwekkend. Maar hun denken begon niet bij God, en dat werd hun grens.

Descartes startte zijn filosofisch project met wat hij methodische twijfel noemde: hij wilde alles ter discussie stellen wat niet absoluut zeker was, om zo een fundament te vinden dat onbetwijfelbaar is. Daaruit volgde zijn beroemde conclusie: cogito, ergo sum — “ik denk, dus ik ben.” Maar daarmee zette hij de mens, en niet God, in het centrum van de zekerheidsvraag. Maar waarom zou het denken zelf betrouwbaar zijn? Waarom zouden logica en bewustzijn ons toegang geven tot waarheid, als er geen hogere instantie is die ons denken draagt en begrenst? Descartes meende neutraal te beginnen, maar vertrouwde op de kracht van zijn eigen rede. Zijn startpunt was niet de vreze des HEEREN (Spreuken 9:10), maar de autonomie van het denkende ik.

Kant ging een andere weg. Hij wilde morele verplichting funderen, zónder terug te vallen op openbaring. Zijn categorische imperatief klinkt nobel: behandel de mens altijd als doel, nooit slechts als middel. Maar waarom eigenlijk? Als de mens slechts een biologisch fenomeen is — gevormd door toeval, gestuurd door driften — waarom zou hij zich dan aan morele wetten onderwerpen die nergens zijn verankerd? Kant probeerde ethiek los te koppelen van God, maar bleef morele begrippen gebruiken die alleen in een christelijk raamwerk zinvol zijn — zoals absolute plichten en de inherente waardigheid van de mens. Het is alsof hij de stroom bleef gebruiken nadat hij de stekker eruit trok.

En Hume? Die trok de vloer onder het hele bouwwerk vandaan. Hij stelde een radicale vraag: hoe weten we eigenlijk dat A daadwerkelijk B veroorzaakt? Als een biljartbal een andere raakt en die begint te rollen, zien we wel beweging, maar niet het oorzakelijke verband zelf. Volgens Hume is wat wij ‘oorzaak en gevolg’ noemen niets meer dan een gewoonte in ons denken — we verwachten dat bepaalde dingen op elkaar volgen, omdat we dat vaak zo gezien hebben. Maar strikt genomen is dat geen bewijs.

Als hij gelijk heeft, dan rust de hele natuurwetenschap op drijfzand. Want waarom zouden zwaartekracht, chemische reacties of biologische processen zich morgen precies zo gedragen als vandaag? Hume kon daar geen objectieve grond voor geven — behalve: “het is tot nu toe zo gegaan.” Maar dat is geen logische zekerheid, slechts een psychologische verwachting. En daarmee valt de voorspelbaarheid van de wereld — en dus de mogelijkheid van wetenschap — uiteindelijk weg.

Alle drie zochten licht, maar weigerden omhoog te kijken. Hun denken, hoe schitterend ook in vorm, bleef gesloten onder het gewelf van hun eigen autonomie. Ze bewezen niet de kracht van de rede, maar de grenzen ervan. Geen van hen vond wat ze zochten, omdat ze het begin niet erkenden: In het begin was het Woord (Johannes 1:1).

Portret van René Descartes (1648). Olieverf op doek. Naar Frans Hals. Parijs, Louvre. / Bron: Wikimedia Commons

De grens van de menselijke rede

Er is een grens aan de menselijke rede, en wie haar negeert, raakt vroeg of laat verstrikt in zijn eigen constructies. Niet omdat rede waardeloos zou zijn — integendeel — maar omdat ze geen zelfstandig, zelfverlicht principe is. Rede kan ordenen, analyseren, afleiden… maar ze kan zichzelf niet gronden. Of, met de geest van Augustinus: de mens vindt pas rust en helderheid wanneer hij zich richt op zijn Schepper, want het hart — en dus ook het denken — is rusteloos tot het rust vindt in Hem (Confessiones 1.1). De rede is dienstbaar aan het geloof, niet haar oorsprong. En wie dat omdraait, vraagt het schepsel om schepper te zijn.

Zonder God als bron en maatstaf wordt het menselijke denken stuurloos. Dat blijkt niet alleen in de filosofie, maar ook in de werkelijkheid van alledag: ethiek, rechtspraak, onderwijs, politiek — al deze domeinen verliezen hun samenhang zodra ze loskomen van een transcendente morele orde (zie kader). En dan wordt ook zichtbaar dat zelfs de grootste denkers geen goden zijn. Hun denken is indrukwekkend, zeker — doch beperkt, gebroken, gebrekkig.


Een morele orde buiten onszelf

Een transcendente morele orde verwijst naar een moreel kompas dat niet uit de mens zelf voortkomt, maar boven hem staat. Niet bedacht, maar gegeven. In het christelijk denken is dit morele kader geworteld in Gods eigen karakter — in Zijn rechtvaardigheid, heiligheid en waarheid. Zoals Psalm 119:142 zegt: “Uw wet is waarheid.” God is dus niet slechts de gever van geboden, maar de maatstaf zelf.

Zodra samenlevingsdomeinen als ethiek (wat is goed?), rechtspraak (wat is rechtvaardig?), onderwijs (wat is waar?), en politiek (wat is gezag?) losraken van die goddelijke grondslag, verliezen ze hun samenhang. Elk domein gaat dan zijn eigen definitie van waarheid, goedheid of recht formuleren. Het resultaat? Fragmentatie. Botsende kaders. Verwarring.

Wat gebeurt er als we Gods orde loslaten?

  • Ethiek wordt subjectief: wat voor jou goed voelt, hoeft dat voor mij niet te zijn. Morele overtuigingen worden privébezit in plaats van publieke waarheid.

  • Rechtspraak wordt willekeurig: wat vandaag strafbaar is, kan morgen worden gevierd — afhankelijk van wie de macht heeft.

  • Onderwijs verliest richting: feiten worden nog wel onderwezen, maar waarheid en betekenis verdwijnen. Waarom iets belangrijk is, blijft onbeantwoord.

  • Politiek wordt machtsstrijd: zonder hoger recht geldt slechts meerderheid en invloed. Beleid wordt gestuurd door stemmen, niet door principes.

Zonder Gods morele orde draait ieder systeem om zichzelf. Dan is er geen gemeenschappelijke waarheid meer om op terug te vallen — alleen strijd om ruimte, invloed of overleving. En waar waarheid niet verbindt, blijft slechts polarisatie over.


De ontmaskering van autonomie

De Verlichting schilderde de mens als autonoom: vrij, zelfsturend, onafhankelijk. Hij zou zijn eigen rede volgen, zijn eigen moraal bepalen, zijn eigen wereld opbouwen. Maar wie die belofte nuchter analyseert, ziet al snel dat het een illusie is — een intellectuele fata morgana. Want in werkelijkheid is de mens nooit werkelijk autonoom geweest.

Ons denken is vanaf het begin gevormd: door opvoeding, cultuur, taal, geschiedenis — en vooral door diepgewortelde vooronderstellingen, ook wel presupposities genoemd. Niemand begint met een leeg vel papier. Iedere denker neemt uitgangspunten mee: over waarheid, logica, moraal, de betrouwbaarheid van zintuigen, de waarde van menselijke waardigheid. Maar die uitgangspunten zijn zelf niet neutraal — ze zijn gekleurd door het wereldbeeld waarin men leeft. Neutraliteit is dan ook geen feit, maar een mythe.

Cornelius Van Til maakte dit kraakhelder. Volgens hem gebruikt de niet-gelovige denker voortdurend begrippen die alleen binnen het christelijk wereldbeeld werkelijk houdbaar zijn. Denk aan ‘logica’, ‘waarheid’, ‘morele plicht’, of ‘menselijke waardigheid’. Een naturalist (iemand die alleen de materiële wereld erkent) kan zulke begrippen niet verantwoorden zonder er betekenis aan te geven die hij uit een ander wereldbeeld leent. Hij plukt vruchten van een boom — de christelijke levensvisie — waarvan hij ondertussen de wortel ontkent. Hij gebruikt concepten die alleen logisch zijn als er een God is die waarheid, rede en moraal verankert in Zijn eigen wezen.

Dat is geen echte autonomie. Dat is geleende logica. Intellectueel krediet zonder bronvermelding. En uiteindelijk: zelfbedrog.

De splinter in het systeem

Wat op het eerste gezicht logisch en samenhangend lijkt in seculier denken, valt bij nadere analyse vaak uiteen. Veel systemen van moderne filosofie en wetenschap bouwen voort op veronderstellingen die ze zelf niet kunnen verantwoorden. Denk aan het vertrouwen in de consistentie van de natuurwetten, het bestaan van objectieve waarheid, of de waarde van menselijke rede. Deze aannames worden stilzwijgend gebruikt, maar ze rusten nergens op binnen een zuiver naturalistisch of atheïstisch wereldbeeld. Ze worden aangenomen, niet gefundeerd.

Daar stokt de rede. Want als je je eigen fundament niet kunt verantwoorden, houdt het systeem uiteindelijk op te functioneren. Het blijft intern in beweging, maar komt nooit tot rust. Geen enkel menselijk systeem kan het geheel van de werkelijkheid — logica, moraal, orde, betekenis, schoonheid, doel — dragen vanuit zichzelf. Er mist een dragende structuur.

Die is er alleen als we beginnen bij het Woord van God. Alleen daar is waarheid niet afhankelijk van tijd, cultuur of gevoel, maar geopenbaard door de Ene die is en blijft. Alleen daar is logica geen toevallig evolutionair bijproduct, maar een weerspiegeling van Gods rationele aard. Alleen daar is kennis geen gok, maar genade. Zoals Kolossenzen 2:3 zegt: “In Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis verborgen.” Dat is niet slechts een vrome uitspraak — het is de filosofische kern van een werkelijk houdbaar wereldbeeld.

Bijbel lezen / Bron: Pixabay

Het moderne erfenisprobleem

We leven nog in de schaduw van een mislukt project

Een onzichtbare invloed

Wie vandaag de dag door de samenleving wandelt—op straat, in het parlement, op universiteiten—beweegt zich onbewust binnen de coördinaten van de Verlichting. Ze is geen reliek van het verleden, maar een onderstroom. De mens als maat van alle dingen; waarheid als subjectieve ervaring; moraal als flexibel geheel. Je hoort het overal terug, soms expliciet, vaker als vanzelfsprekend uitgangspunt. Men beseft vaak niet dat wat nu “normaal” heet, ooit begon als radicale omkering van Bijbelse noties.

De westerse cultuur is, in de woorden van Charles Taylor, een “geseculariseerde nabeving”—een cultuur die leeft in een immanent frame (immanente kader), een wereld zonder het transcendente. Alles moet nu verklaard worden vanuit de mens, door de mens, voor de mens. God mag misschien nog in het privédomein worden toegelaten, maar niet als vertrekpunt voor kennis of zingeving. Hij wordt getolereerd als optie, maar verworpen als norm.1 Taylor, C. (2007). A secular age. Cambridge, MA: Belknap Press of Harvard University Press, p. 638.

Charles Taylor in 2019 / Bron: Wikimedia Commons

Van rede naar relativisme

Ironisch genoeg leidde de lofzang op de rede allerminst tot een robuuste, gedeelde waarheid. Wat begon als een zoektocht naar objectieve kennis – denk aan de idealen van de Verlichting – eindigde in postmoderne twijfel, waarin zelfs de waarheid zelf ter discussie staat. Als ieder individu zijn eigen “waarheid” mag construeren, wie of wat fungeert dan nog als norm? We zien het overal: wetenschap wordt gewantrouwd zodra uitkomsten niet passen bij het gevoel, biologie moet wijken voor beleving, en morele grenzen vervagen onder het mom van inclusiviteit. Waar iedereen gelijk heeft, heeft uiteindelijk niemand meer gelijk. De vraag “wat is waar?” is vervangen door “wat voelt goed?” – en daarmee verliest waarheid haar kracht als baken.

Het pad van de autonomie leidde uiteindelijk niet naar helderheid, maar naar fragmentatie. Waar de mens zich ooit richtte op een objectieve waarheid buiten zichzelf, bepaalt nu elk individu zijn eigen realiteit. In plaats van een gedeeld moreel kompas zien we een wildgroei aan persoonlijke “waarheden”: de ene gelooft dat gender losstaat van biologie, de ander dat feiten ondergeschikt zijn aan gevoel, en weer een ander dat morele grenzen onderhandelbaar zijn zolang de intentie maar “goed” is. Overtuiging is vervangen door beleving, waarheid door voorkeur, rede door sentiment. Dat is geen morele evolutie, maar een terugkeer naar Babel: een samenleving vol botsende stemmen, zonder gemeenschappelijke taal, zonder anker. Een kakofonie dus – luidruchtig, maar richtingloos.

Pieter Bruegel de Oude, de toren van Babel / Bron: Wikimedia Commons

Moraal zonder morele wetgever

Zonder God is er geen objectieve moraal. En toch gedragen mensen zich als morele wezens: we voelen verontwaardiging bij onrecht, we eisen rechtvaardigheid, we veroordelen misbruik en onderdrukking. Maar op basis waarvan doen we dat, als er geen hoger moreel gezag bestaat? Wie bepaalt of iets echt verkeerd is, in plaats van gewoon onprettig of sociaal ongewenst? Als er geen absolute norm is, blijft alleen de voorkeur over – en wat vandaag als “goed” voelt, kan morgen veranderen.

C.S. Lewis vatte deze spanning treffend samen: “We make men without chests and expect of them virtue and enterprise. We laugh at honour and are shocked to find traitors in our midst.”2Lewis, C. S. (1944). The Abolition of Man. London: Geoffrey Bles, p. 35.
(Publiek domein beschikbaar via: https://archive.org/details/in.ernet.dli.2015.187479)
De moderne mens sloopt het morele fundament – en klaagt vervolgens over het morele verval. We hebben God uit het publieke denken gebannen en vragen ons nu verbaasd af waarom we geen vaste morele richting meer vinden.

De gevolgen zien we in actuele debatten: abortus wordt een kwestie van keuzevrijheid, gender wordt losgekoppeld van biologische werkelijkheid, en technologische innovaties worden moreel beoordeeld op basis van publieke opinie of economische winst. Zonder een morele Wetgever is ethiek gereduceerd tot een gevecht tussen botsende belangen. En wie het hardst schreeuwt, wint.

C.S. Lewis in 1947 / Bron: Wikimedia Commons

Het secularisme als geloofssysteem

Wat in veel westerse samenlevingen als neutrale uitgangspositie geldt – het seculiere wereldbeeld – is in werkelijkheid een overtuigingssysteem met duidelijke geloofsvooronderstellingen. Het veronderstelt dat de werkelijkheid volledig te begrijpen is zonder God, dat de mens zijn eigen betekenis kan construeren, en dat morele normen voortkomen uit individuele of collectieve afspraken, niet uit een absolute bron. Deze visie is niet neutraal, maar fundamenteel normatief: ze schrijft voor wat als “redelijk”, “aanvaardbaar” of “wetenschappelijk” geldt, en sluit religieuze of transcendente verklaringen vaak systematisch uit.

Dit wordt zichtbaar in allerlei maatschappelijke sectoren. In het onderwijs leren kinderen dat morele waarden veranderlijk zijn en dat zij hun eigen identiteit kunnen ‘vormgeven’ los van biologische of morele grenzen. In de geneeskunde wordt de waarde van leven afgewogen tegen “kwaliteit van leven”, wat leidt tot het normaliseren van abortus bij ongewenste zwangerschappen of euthanasie bij psychisch lijden. In de media geldt religie als privékwestie en wordt geloof vaak neergezet als irrationeel of schadelijk, terwijl seculiere overtuigingen zelden kritisch bevraagd worden.

Ook in het publieke debat blijkt de zogenaamde neutraliteit eenzijdig. Wie stelt dat waarheid objectief is, of dat morele wetten zijn verankerd in Gods karakter, wordt al snel weggezet als intolerant of dogmatisch. Denk aan christenen die zich uitspreken over huwelijk, seksualiteit of het ongeboren leven: hun bijdragen worden regelmatig gecensureerd op sociale media, genegeerd in beleidsvorming of juridisch aangevochten. Tegelijkertijd worden seculiere opvattingen over genderidentiteit, zelfbeschikking of inclusiviteit gepresenteerd als vanzelfsprekend en niet onderhandelbaar.

De gevolgen van deze morele verschuiving worden steeds zichtbaarder. Veel jongeren ervaren een identiteitscrisis: wie ben ik, als niets vaststaat? Zingeving raakt onder druk in een wereld zonder hoger doel. Psychische klachten, zoals depressie, angststoornissen en existentiële eenzaamheid, nemen sterk toe, vooral onder adolescenten. Discussies over goed en kwaad verzanden in botsende meningen, omdat er geen gedeelde morele basis meer is. Morele verontwaardiging is er wel, maar zonder gemeenschappelijk fundament blijft het bij subjectieve gevoelens.

De apostel Paulus beschreef deze dynamiek treffend in zijn brief aan de Romeinen: “Zij hebben de waarheid van God vervangen door de leugen, en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper” (Romeinen 1:25). Dat is geen neutrale ontwikkeling, maar een bewuste omkering van orde – de mens in het centrum, God uit beeld. Secularisme is geen afwezigheid van geloof; het is geloof zonder God.

Depressie
Depressie / Bron: Johan Larson/Shutterstock.com

Een stille echo van Eden

Het fundamentele probleem is niet nieuw. Al in het paradijs klonk de verleiding: “Gij zult als God zijn” (Genesis 3:5). Wat toen begon als opstand tegen Gods gezag, herhaalt zich nu in andere woorden. De Verlichting gaf er filosofische vorm aan: de mens als maat van alle dingen. Vandaag klinkt het in slogans als “volg je hart”, “jij bepaalt wie je bent” of “jij bent goed zoals je bent”. Het idee is steeds hetzelfde: zelf bepalen wat goed is, zonder afhankelijk te zijn van een hogere autoriteit.

Het gevolg is zichtbaar in de diepe onzekerheid van de moderne mens. Hij heeft meer informatie dan ooit, maar weet niet wat hij moet geloven. Hij heeft vrijheid, maar voelt zich stuurloos. Jongeren worstelen met hun identiteit, burn-outs en depressies nemen toe, en zingeving wordt vervangen door tijdelijke afleiding—sociale media, entertainment, consumptie. Velen zeggen dat ze geen God nodig hebben, maar leven met een leegte die met niets gevuld kan worden. De carrière geeft geen rust, relaties bieden geen houvast, zelfontplooiing raakt uitgeput. Ze proberen het met zelfzorg, mindfulness of therapie, maar het blijft pijnlijk stil vanbinnen. Zoals Augustinus al erkende: “Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.”3Augustinus van Hippo, Belijdenissen, Boek I, hoofdstuk 1. (“Fecisti nos ad te, et inquietum est cor nostrum donec requiescat in te.”) De moderne mens kampt met diezelfde onrust, alleen heeft hij de Naam vergeten tot wie hij zou moeten roepen. Hij zoekt vrede, maar ontwijkt de Vredevorst. En zolang hij dat doet, blijft het hart jagen – rusteloos, verlangend, maar zonder bestemming.

Hij weet te veel om nog in kinderlijke eenvoud te leven – hij is door en door geïnformeerd, opgegroeid met Google, gevormd door algoritmes. Maar hij weet te weinig om tot rust te komen. Want kennis is overvloedig, maar wijsheid ontbreekt. Elke dag hoort hij tientallen meningen via nieuws, podcasts, social media – stemmen die spreken, schreeuwen, trekken. Maar tussen al dat lawaai hoort hij geen vaste waarheid.

Hij beschikt over technologie waarmee hij de wereld kan overzien, beïnvloeden, zelfs herscheppen – maar hij weet niet wat hij ermee moet. Er is geen moreel kompas, alleen keuzemogelijkheden. En toch houdt hij vol: “Ik heb niemand nodig. Ik bepaal zelf.”

Maar diep vanbinnen blijft het knagen. Een leegte die zelfs de best ontworpen app of de duurste coach niet kan vullen. Het is een stille echo van Eden. Zijn hart weet beter. Want de mens is niet gemaakt om autonoom te zijn, maar om in relatie te leven met zijn Maker. Zoals Blaise Pascal schreef: “Ieder mens heeft een leegte in zijn hart en die leegte heeft de vorm van God”.4Pascal, B. (1670). Pensées. Fragment 148.

Schilderij van Blaise Pascal dat in 1691 gemaakt is door François II Quesnel voor Gérard Edelinck / Bron: Wikimedia Commons

Begin met God: De enige solide grond

Rede, moraal en waarheid kunnen alleen rusten op de Rots

Geen terugkeer, maar herstel

We kunnen niet terug naar vóór de Verlichting. En dat hoeft ook niet. Wat nodig is, is geen nostalgisch herstel van de Middeleeuwen, maar een herontdekking van het ware fundament. Geen romantisering van het verleden, maar een radicaal eerlijk erkennen van het heden — en een heroriëntatie op het absolute begin: God. Niet als ‘hulphypothese’ voor onverklaarbare zaken, maar als de noodzakelijke voorwaarde voor alle denken, kennen en leven.

Want alleen als we bij God beginnen, valt alles op zijn plaats. Rede krijgt dan een vaste grond: denken is zinvol, omdat we zijn geschapen als wezens met verstand. Moraal wordt bindend, omdat er een objectieve maatstaf buiten onszelf bestaat. Waarheid wordt meer dan mening of gevoel, omdat zij verankerd is in Gods eigen natuur.

Met andere woorden: als we God erkennen als Schepper, en de mens als drager van Zijn beeld (Genesis 1:27), dan zijn ons verstand, ons geweten en onze waardigheid geen toevalstreffers van evolutie of cultuur – maar doelbewuste gaven. Ze zijn geworteld in Gods ontwerp. Ze hebben richting, functie en betekenis. Alleen dan kunnen we met gezag spreken over goed en kwaad, over recht en onrecht, over waarheid en leugen – omdat ze verwijzen naar Iemand die boven ons staat.

De Logos: fundament én gids

Het Johannes-evangelie begint niet met een verhaal, maar met een theologisch explosief statement: “In het begin was het Woord (Logos), en het Woord was bij God, en het Woord was God” (Johannes 1:1). Hier vinden we het centrum van alle denken: de eeuwige Logos – rationeel, persoonlijk, scheppend – die de wereld tot bestaan sprak én haar begrijpend maakt.

De Logos is geen abstract beginsel of filosofisch concept. Hij werd vlees en bloed in de persoon van Jezus Christus (Johannes 1:14). In Hem ontmoeten we zowel het fundament van alle redelijkheid als de Verlosser van onze verduisterde rede. Want sinds de zondeval is niet alleen onze wil gebroken, maar ook ons denken. De Schrift leert dat het verstand van de mens verduisterd is (Efeze 4:18), vijandig tegenover God (Romeinen 8:7), en zonder bekering niet in staat om de waarheid ten volle te kennen (1 Korinthe 2:14). Dit is het noëtisch effect van de zonde: ook het menselijke intellect is gevallen en behoeft verlossing.

Zonder Christus blijft ons denken opgesloten in zichzelf — het kan logisch redeneren, modellen bouwen, analyses maken, maar het mist toegang tot de waarheid zoals God die geopenbaard heeft. Het blijft cirkelen binnen menselijke veronderstellingen en zelfgekozen kaders. Zo kan men morele theorieën ontwikkelen zonder moreel gezag, spreken over recht zonder absolute gerechtigheid, en zoeken naar zin zonder een hoger doel.

Het denken wordt dan een gesloten circuit: intelligent, maar begrensd; indrukwekkend, maar richtingloos. Zonder openbaring blijft het verstand beperkt tot wat de mens zelf kan waarnemen, meten en afleiden — en dat is ontoereikend om tot ware kennis van God, de mens en het leven te komen. Autonome rede lijkt neutraal, maar is uiteindelijk blind voor wat zij niet wil erkennen: dat wijsheid begint met de vreze des HEEREN (Spreuken 9:10).

In Christus echter wordt de rede verlost, verlicht en hersteld. Hij opent onze ogen, niet slechts voor moreel gedrag, maar voor waarachtig inzicht. Denken wordt dan geen project van zelfverheffing, maar een daad van aanbidding. Zoals Cornelius Van Til het verwoordde: we zijn geroepen om Gods gedachten na te denken.5Van Til, C. (1955). The defense of the faith. Philadelphia, PA: Presbyterian and Reformed Publishing Co., p. 33. (“We must think God’s thoughts after Him.”) Niet enkel denken over God, maar denken in afhankelijkheid van God, door de Geest, en gericht op Christus (2 Korinthe 10:5; Romeinen 11:36). Pas dan wordt rede werkelijk een weg naar waarheid – én naar leven.

De Bijbel: meer dan openbaring – het kader zelf

Veel mensen – ook christenen – zien de Bijbel als een verzameling waarheden binnen een groter kader van menselijke kennis. Maar dat is een misvatting. De Schrift is niet zomaar een informatiebron; zij is het kader waardoor we überhaupt kunnen onderscheiden wat waarheid is. De Bijbel is de bril, niet slechts een object dat we waarnemen.

Psalm 36:10 zegt: “In Uw licht zien wij het licht.” Dat is geen poëtisch beeld zonder inhoud. Het is een epistemologische sleutel. Alleen vanuit Gods zelfopenbaring kunnen we licht onderscheiden van duisternis, zin van wanorde, waarheid van illusie.

Dream Perfection - bijbel lezen
De Bijbel als kader / Dream Perfection/Shutterstock.com

Rede als dienstmaagd

De rede is geen vijand van het geloof. Maar ze is ook niet de baas. In de christelijke traditie functioneert rede als dienares van het geloof – een klassieke gedachte die we terugvinden bij Augustinus, Anselmus en Calvijn. Het verstand is er niet om Gods openbaring te vervangen, maar om haar te ontvangen, te begrijpen en toe te passen. De rede helpt ons om Schriftuurlijke waarheid te onderscheiden van dwaling, om morele keuzes te doordenken en om orde aan te brengen in ons dagelijks handelen. Ze heeft dus een hoge roeping – maar alleen binnen de grenzen die God zelf heeft gesteld.

Zodra de rede zichzelf tot hoogste gezag verklaart, raakt ze los van haar fundament. Ze kan dan nog wel analyseren en redeneren, maar mist richting en correctie. Denk bijvoorbeeld aan wetenschap die de aarde miljarden jaren oud noemt, of beweert dat de mens afstamt van een visachtig wezen — niet omdat dat onomstotelijk bewezen is, maar omdat er geen ruimte wordt gelaten voor een scheppende God. Of aan bio-ethiek die embryo’s selecteert, genetisch bewerkt of afbreekt op basis van maakbaarheid, zonder te vragen of het moreel verantwoord is. Dan wordt de rede niet langer een hulpmiddel, maar een systeem dat z’n eigen grenzen ontkent.

Maar als het verstand buigt onder Gods Woord, krijgt het zijn juiste plek terug. Dan komt denken tot bloei: wetenschap wordt zoeken naar Gods orde in de schepping, moraal wordt geworteld in Gods karakter, en mens-zijn krijgt betekenis als geschapen naar Zijn beeld. Rede is dan niet minder waardevol, maar juist tot haar bestemming gekomen.

De glorie van afhankelijkheid

De moderniteit heeft afhankelijkheid verdacht gemaakt. Zelfstandig zijn is het ideaal: zelfredzaamheid, autonomie, controle. Afhankelijkheid wordt gezien als zwakheid, een kinderlijk stadium dat we achter ons moeten laten. Maar dat beeld botst met de realiteit. De mens is afhankelijk, op elk niveau: hij kan geen minuten zonder zuurstof, geen dagen zonder voedsel of slaap, geen leven zonder zorg, gemeenschap en betekenis. Zelfs onze identiteit wordt gevormd in relatie tot anderen en omstandigheden die we niet zelf kiezen. En bovenal: we zijn afhankelijk van onze Schepper – Degene die ons leven geeft, begrenst en draagt.

Dat erkennen is geen zwakte, maar helder inzicht. Het bevrijdt van de druk om alles zelf te moeten dragen of verklaren. Pas wie zichzelf ziet als schepsel, kan rust vinden bij zijn Schepper. Dan hoeft niet alles van jou af te hangen. Dan mag je leunen op Iemand die groter is dan jij – en betrouwbaar.

Zoals Psalm 18:3 belijdt: “De HEERE is mijn rots en mijn burcht, mijn bevrijder; mijn God is mijn rots, op Wie ik vertrouw.” Dat is geen vrome gedachte voor moeilijke dagen, maar een fundamentele waarheid: er is een dragende werkelijkheid – en jij hoeft dat zelf niet te zijn.

De val van de Verlichting

Waarom autonomie geen fundament is

De Verlichting beloofde een nieuwe wereld. Een wereld waarin de mens — bevrijd van kerk, traditie en openbaring — zelfstandig de waarheid zou ontdekken met behulp van zijn rede. Geen dogma’s meer, geen goddelijke autoriteit. Alleen het menselijk verstand als kompas. Maar juist dat uitgangspunt bleek fundamenteel gebrekkig.

Want de menselijke rede is nooit neutraal, nooit autonoom. Ze is altijd ingebed in een dieper kader van overtuigingen, aannames en waarden. Dat noemen we presupposities: basale uitgangspunten die aan het denken voorafgaan. De Verlichting ging uit van rationaliteit, logica, orde, universele moraal — maar kon geen enkel daarvan verantwoorden binnen haar eigen systeem. Het gebruikte christelijke begrippen, maar had de God van die begrippen verworpen.

Zonder de God van de Bijbel kun je niet uitleggen waarom logica universeel zou gelden, waarom waarheid objectief bestaat, waarom morele plichten bindend zijn, of waarom de menselijke geest überhaupt betrouwbaar zou zijn. In een puur naturalistisch kader — waarin alles herleid wordt tot materie, tijd en toeval — zijn dat leeggelopen concepten. De Verlichting bouwde op geleend kapitaal.

En dat kapitaal is op. Wat resteert is postmodern relativisme, morele verwarring, wetenschappelijke zelftwijfel en politieke chaos. Het project van de Verlichting is niet voltooid — het is ingestort. Niet door gebrek aan intelligentie, maar door een fout in de fundering.

Alleen het christelijk wereldbeeld biedt een sluitend kader waarin rede, moraal en kennis samenkomen. Niet omdat de mens alles weet, maar omdat God zichzelf geopenbaard heeft als waarheid (Johannes 14:6), en omdat in Christus “alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn” (Kolossenzen 2:3). Daar — en daar alleen — komt het denken tot rust. Niet in autonomie, maar in overgave.

Lees verder

Waarom alleen de Drie-enige God het fundament is voor waarheid, moraal en logica

Reacties en ervaringen

Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je gedachten delen over de erfenis van de Verlichting, jouw zoektocht naar waarheid, of hoe jij redeneert vanuit geloof in God. Heb je vragen, aanvullingen of een kritische blik? Laat het gerust weten. Wij stellen inhoudelijke en eerlijke reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch gepubliceerd; ze worden eerst gelezen door de redactie om spam of ongepaste bijdragen eruit te filteren. Hierdoor kan het soms een paar uur duren voordat je reactie zichtbaar wordt.