Waarom de islam het christelijke wereldbeeld nodig heeft

Last Updated on 17 april 2025 by M.G. Sulman

Op het eerste gezicht lijken de islam en het christendom verrassend veel op elkaar: beide geloven in één God, erkennen openbaring, spreken over waarheid, moraal en het leven na de dood. Maar schijn bedriegt. Want onder de oppervlakte blijkt dat de islam in veel van haar kernideeën—zoals logica, moraal, waarheid en menselijke waardigheid—steunt op concepten die ze zelf niet kan funderen. Zonder het misschien te beseffen, leent de moslim van het christelijke wereldbeeld elke keer dat hij spreekt over goed en kwaad, elke keer dat hij vertrouwt op logica of wetenschap, en zelfs wanneer hij bidt tot een god die vergevend én rechtvaardig zou moeten zijn. In dit artikel leggen we bloot wat er precies geleend wordt—en waarom het tijd is om de Bron te erkennen.

Gebed in islam / Bron: Pixabay

Inhoud

Waar hebben we het over? Een presuppositionele analyse van islamitisch monotheïsme

De schijnbare overeenstemming van monotheïsme

Het is niet ongebruikelijk dat men in gesprekken over religie stelt: “De islam is ook een monotheïstisch geloof. Moslims geloven immers in één God.” Deze uitspraak wekt vaak de indruk van theologische overeenstemming tussen islam en christendom, met als impliciete boodschap dat beide religies slechts variaties zijn op eenzelfde thema. Immers, beide geloven in een goddelijke Schepper, in morele verantwoordelijkheid, en in het belang van gebed en gehoorzaamheid. Op het eerste gezicht lijkt het onderscheid dus voornamelijk cultureel of ritueel van aard.

Maar een dergelijk standpunt miskent de fundamentele epistemologische en theologische verschillen die aan de oppervlakte voorbijgaan. Het is niet voldoende om naar de uiterlijke vorm van monotheïsme te kijken; men moet de onderliggende fundering toetsen. Wat verstaan wij precies onder “één God”? En belangrijker nog: wat is de aard, het karakter en de openbaring van deze God?

De islamitische visie: tawḥīd en goddelijke willekeur

In de islam is het concept van tawḥīd (توحيد), de absolute eenheid en uniciteit van Allah, het centrale geloofsartikel. Allah wordt beschouwd als de enige ware God, zonder deelgenoten (shirk). Zijn wil is soeverein, zijn besluit is wet. De islamitische theologie (kalam) leert dat Allah niet aan iets gebonden is buiten zichzelf, ook niet aan logica of morele principes. Zoals prominente islamitische denkers als al-Ghazālī hebben gesteld: Allah kan niet gebonden worden aan wat voor menselijke categorie dan ook – zijn wil is absoluut, en dus niet onderhevig aan rationele toetsing.

Dit betekent dat goed en kwaad in de islam in laatste instantie bepaald worden door de wil van Allah, niet door een moreel karakter dat vast en onveranderlijk is. Rechtvaardigheid (ʿadl) en barmhartigheid (raḥma) zijn attributen van Allah, maar deze vloeien niet noodzakelijk voort uit een intern coherente aard; zij zijn uitdrukkingen van zijn besluit op een bepaald moment. De vraag die dan rijst is: wat garandeert de stabiliteit van deze morele ordening? Wat voorkomt dat wat vandaag gerechtigheid heet, morgen onrecht wordt – louter omdat Allah het anders wil?

De christelijke fundering: waarheid gegrond in Gods karakter

Het christelijke wereldbeeld daarentegen stelt dat God niet slechts één is, maar ook onveranderlijk, betrouwbaar en moreel volmaakt (Maleachi 3:6; Hebreeën 13:8). Zijn waarheid is niet willekeurig, maar wortelt in zijn wezen: “God is geen man, dat Hij liegen zou” (Numeri 23:19). Dit impliceert dat morele wetten en logische structuren niet louter goddelijke bevelen zijn, maar uitvloeisels van wie God is – van zijn heiligheid, rechtvaardigheid en liefde.

Daarmee is het verschil fundamenteel: in het christendom is God niet alleen de wetgever, maar ook de maatstaf. Hij is de bron én norm van goedheid. In de islam is Allah wel de wetgever, maar niet noodzakelijk gebonden aan een morele aard; hij maakt wetten, maar belichaamt ze niet in absolute zin. Daarmee wordt morele consistentie afhankelijk van een wil die principieel onvoorspelbaar is.

Leven op geleende fundamenten

Presuppositionele apologeten, zoals Cornelius Van Til, benadrukken dat wereldbeelden waarin God niet als ultieme bron van waarheid wordt erkend, niettemin structureel leunen op de christelijke orde. Concepten als waarheid, logica, rechtvaardigheid en menselijke waardigheid veronderstellen een metafysische grond – iets wat alleen het christelijke theïsme consistent biedt. De islam gebruikt weliswaar soortgelijke termen, maar kan de consistentie ervan niet verklaren zonder terug te vallen op de God van de Bijbel.

Dit is wat bedoeld wordt met de stelling: “De moslim leent van het christelijke wereldbeeld.” Het is alsof iemand een indrukwekkend gebouw bouwt, maar daarbij de fundering van een ander gebruikt, zonder die fundering te erkennen of te begrijpen. Het gebouw lijkt solide, maar is structureel afhankelijk van een ander fundament.

Cornelius Van Til (1895-1987) / Bron: Wikimedia Commons

De implicaties voor dagelijks leven en geloofsverantwoording

Dit onderscheid is geen puur academische kwestie. Woorden als waarheid, rechtvaardigheid, betekenis, en menselijke waardigheid zijn niet beperkt tot de sfeer van theologie. Ze raken aan opvoeding, politiek, rechtsorde, ethiek, en existentiële troost. Wanneer deze concepten echter niet gegrond zijn in een onveranderlijke God, verliezen zij hun objectiviteit. Ze worden dan kwetsbaar voor subjectieve interpretatie of theocratische willekeur.

In de islam ontbreekt een anker dat deze concepten absolute betekenis geeft. Allah is al-ḥakīm (de Wijze) en al-ʿadl (de Rechtvaardige), maar deze titels zijn slechts betekenisvol als ze gegrond zijn in een karakter dat zichzelf niet tegenspreekt. Wanneer moraal echter afhankelijk is van de contingente wil van Allah, dan verdwijnt het vaste referentiepunt – en daarmee ook de mogelijkheid tot stabiele ethische verantwoording.

Een liefdevolle uitnodiging, geen arrogante claim

Sommigen zullen deze benadering als arrogant ervaren – alsof christenen zichzelf superieur achten. Maar dat is een misverstand. De presuppositionele analyse is geen triomfantelijke beschuldiging, maar een liefdevolle spiegel: “Vriend, jij leeft al alsof de God van de Bijbel bestaat. Je denkt in zijn structuren, gebruikt zijn concepten, maar je erkent Hem niet als de bron.” Zoals Paulus schrijft in Romeinen 1:21, erkennen mensen God impliciet, maar verzuimen Hem te verheerlijken als God. De morele en rationele orde die zij hanteren getuigt echter tegen hen.

Deze confrontatie is geen veroordeling, maar een uitnodiging. Niet tot religieuze prestatie, maar tot bekering. Tot het buigen voor Degene wiens fundament men al gebruikt — maar nog niet erkent. Want zonder een heilig, betrouwbaar karakter aan de oorsprong van goedheid, rechtvaardigheid en waarheid, blijft alles onzeker. Geen anker, geen belofte, slechts een geleend systeem zonder borg.

Conclusie: van lenen naar bouwen op het ware fundament

Waar hebben we het dus over? Niet slechts over monotheïsme als abstract idee, maar over de aard van God, de grond van moraal, en de mogelijkheid tot ware kennis. De islam spreekt in bekende termen – waarheid, gerechtigheid, goedheid – maar zonder het vaste fundament dat deze woorden stabiliteit geeft. Zolang men leeft alsof deze begrippen vanzelfsprekend zijn, maar weigert de God van de Bijbel als bron te erkennen, leeft men op geleende structuren.

Uiteindelijk is dit niet slechts een logische inconsistentie, maar een geestelijke noodtoestand. Zoals Augustinus zei: “Gij hebt ons gemaakt voor U, o Heer, en ons hart is rusteloos totdat het rust vindt in U.” De mens is geschapen naar Gods beeld (Genesis 1:27), en is pas werkelijk thuis wanneer hij zijn fundament erkent en er zijn leven op bouwt.

Fundament van een huis / Bron: Wikimedia Commons

Waarheid – als God niet kan liegen, maar jouw god misschien wel

De essentie van waarheid: objectief, universeel en moreel geladen

In iedere cultuur en binnen elk wereldbeeld speelt waarheid een fundamentele rol. Zelfs degenen die beweren dat er geen absolute waarheid bestaat, verwachten dat hun uitspraak als waar beschouwd wordt – wat een performatieve tegenspraak1Een performatieve tegenspraak doet zich voor wanneer iemand iets beweert dat in de daad van het uitspreken zelf wordt weerlegd — zoals wanneer iemand zegt: “Er bestaat geen absolute waarheid”, terwijl hij die uitspraak tegelijk als absoluut waar presenteert. De inhoud van de bewering ondermijnt daarmee de voorwaarde om haar als waar te kunnen beschouwen. onthult. Waarheid is daarmee geen optioneel construct of subjectieve projectie, maar een noodzakelijk uitgangspunt voor rationele communicatie, morele beoordeling en persoonlijke zingeving. In logische zin is waarheid de overeenstemming van een uitspraak met de werkelijkheid (adaequatio intellectus et rei), maar in moreel-theologische zin vereist waarheid ook betrouwbaarheid, integriteit en consistentie – eigenschappen die uiteindelijk gegrond moeten zijn in het karakter van de ultieme realiteit: God.

De vraag luidt daarom niet slechts wat waarheid is, maar ook wie haar garandeert.

Allah als al-ḥaqq: waarachtig, maar ook listenbedenker?

In de islamitische theologie wordt Allah onder andere aangeduid als al-ḥaqq (الحق) – “de Waarheid”. Deze naam komt bijvoorbeeld voor in Soera 22:6 (“Zeker, Allah is de Waarheid”) en wordt regelmatig herhaald in devotionele contexten. Moslims belijden dat Allah volkomen waarachtig is. Tegelijkertijd lezen we in Soera 3:54:

“En zij smeedden een list, en Allah smeedde een list; en Allah is de beste van de listensmeden.” (wa-makarū wa-makara Allāhu wa-Allāhu khayru al-mākirīn)

Deze tekst wordt binnen de islam geïnterpreteerd als een uitdrukking van Allah’s superioriteit in het omkeren van vijandige plannen. Toch roept de term makr (مكر), wat letterlijk “bedrog”, “vervalsing” of “sluwe list” betekent, terechte vragen op over de consistentie van Allah’s waarheid. Want als Allah de vrijheid heeft om te misleiden of te verhullen, wat garandeert dan de waarachtigheid van zijn openbaring?

In de islamitische dogmatiek (ʿaqīdah) is Allah absoluut soeverein: zijn wil is niet gebonden aan enige externe norm, inclusief logica of morele wetten. Zoals de theoloog al-Ashʿarī (874–936) stelde, bepaalt Allah wat goed en kwaad is, niet omdat Hij goed is, maar omdat Hij het besluit. Hierdoor ontstaat een problematische conclusie: Allah zou, zonder innerlijke inconsistentie, vandaag iets kunnen openbaren als waar, en morgen het tegenovergestelde.

Geopende Koran in Egypte / Bron: Wikimedia Commons

De God van de Bijbel: waarheid als onveranderlijke aard

Daartegenover leert de Bijbel dat God niet slechts de waarheid spreekt, maar waarheid ís. Zijn wezen is door en door waarachtig, en leugen is Hem vreemd. “Het is onmogelijk dat God zou liegen” (Hebreeën 6:18), niet vanwege een beperking in macht, maar vanwege de volmaaktheid van zijn morele karakter. Zijn woorden zijn betrouwbaar, omdat Hij zelf betrouwbaar is“Uw woord is waarheid” (Johannes 17:17). Waarheid is geen keuze van God, maar zijn wezenlijke identiteit (Exodus 34:6; Psalm 33:4; Jesaja 45:19).

Dit onderscheid is cruciaal. In de Bijbel is waarheid een absolute eigenschap die voortvloeit uit Gods onveranderlijke natuur (Numeri 23:19). Hij is “dezelfde, gisteren, heden en tot in eeuwigheid” (Hebreeën 13:8). Wie in waarheid wil leven, moet deze dus funderen in een Persoon die niet liegt, niet verandert, en zich niet verschuilt achter strategische listigheid.

De epistemologische implicatie: waarheid vereist stabiliteit

Vanuit epistemologisch perspectief2Vanuit epistemologisch perspectief – dat wil zeggen: bezien vanuit de vraag hoe we tot kennis komen en wat kennis rechtvaardigt – is het gebruik van begrippen als waarheid, logica of morele zekerheid slechts zinvol als er een objectieve, betrouwbare grondslag is. Zonder zo’n fundament verwordt elk waarheids- of kennisclaim tot willekeur, en raakt het hele kennen epistemologisch ondergraven. is een wereldbeeld dat geen waarborg biedt voor constante en universele waarheid uiteindelijk zelfdestructief. Als de hoogste autoriteit – Allah in dit geval – het recht heeft om te liegen of misleiden wanneer het hem goeddunkt, dan kan geen enkele uitspraak, inclusief zijn eigen openbaring (al-Qurʾān), met zekerheid als waar worden aangenomen.

Dit ondermijnt niet alleen theologische overtuigingen, maar ook elke vorm van kennisverwerving. Want elke rationele handeling – redeneren, analyseren, communiceren – is afhankelijk van de veronderstelling dat waarheid objectief bestaat en toegankelijk is. Zodra deze grond ondermijnd wordt, verandert elk discours in subjectieve onzekerheid.

Leven alsof waarheid vaststaat: een geleend fundament

In de praktijk leeft vrijwel niemand alsof waarheid fluïde of willekeurig is. Moslims onderwijzen hun kinderen morele waarheden, verdedigen hun religie met logische argumenten, en zoeken troost in de vaste overtuiging dat Allah hen leidt en hoort. Maar deze gedragingen veronderstellen een wereld waarin waarheid onveranderlijk en betrouwbaar is – iets wat slechts mogelijk is als de God die die waarheid waarborgt, zelf onveranderlijk en getrouw is.

Zodra men, bewust of onbewust, vasthoudt aan waarheid als absolute categorie, leent men daarmee uit het christelijke wereldbeeld – dat wél de logische en morele grondslag biedt voor een stabiele waarheid. Dit “lenen” is onvermijdelijk, maar ook intern inconsistent: men leeft als christen, maar zonder Christus.

De pastorale realiteit: zekerheid zonder fundament

Veel moslims ervaren oprechte troost in het geloof dat Allah hun gebeden verhoort en hen leidt. Deze beleving is existentieel echt en religieus diep. Maar onder dat gevoel van zekerheid ligt een theologisch probleem dat zelden wordt uitgesproken: wat als die zekerheid slechts tijdelijk is, of zelfs een beproeving die geen vaste grond kent? In een systeem waar de goddelijke wil de enige norm is, en waar waarheid niet verankerd is in een onveranderlijk karakter, blijft zekerheid altijd voorlopig.

Zonder een God die niet kan liegen (Titus 1:2), is waarheid geen vaste rots maar een hoopvol vermoeden. Wat vandaag geruststelt, kan morgen worden herroepen. En zo wordt geloof geen verankering, maar een drijfanker in een theologische zee zonder bodem.

De unieke betrouwbaarheid van het christelijke wereldbeeld

Het christelijk geloof biedt een unieke grond voor waarheid. De Schrift leert:

  • “Gods woord is waarachtig, al zijn werken geschieden in trouw” (Psalm 33:4)

  • “Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt voor eeuwig stand” (Jesaja 40:8)

  • “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven” – aldus Jezus Christus (Johannes 14:6)

Hieruit volgt dat christelijke waarheid gegrond is in een God die zichzelf openbaart, niet verandert, niet liegt, en wiens karakter identiek is aan Zijn Woord. Alleen in dit wereldbeeld is kennis, vertrouwen en zingeving werkelijk mogelijk.

Het gras verdort en de bloem verwelkt, maar het woord van onze God houdt altijd stand. (Jesaja 40:8) / Bron: Martin Sulman m.b.v. AI Drawing Image Generator

Conclusie: waarheid die blijft staan in de storm

De moslim zegt: “Allah is de Waarheid.” Maar binnen de islamitische theologie is waarheid uiteindelijk onderworpen aan een goddelijke wil die aan geen enkele hogere norm gebonden is – niet moreel, niet rationeel, niet relationeel. Allah is al-malik al-muṭlaq (de absolute Koning) en hoeft tegenover niemand verantwoording af te leggen. Dit betekent dat geen enkele openbaring, belofte of morele uitspraak absoluut gegarandeerd is. Wat vandaag als rechtvaardig of waar wordt gepresenteerd, kan morgen door een soeverein besluit gewijzigd worden – zonder dat dit als innerlijk tegenstrijdig wordt beschouwd. Waar in het christelijk geloof waarheid geworteld is in Gods onveranderlijke karakter (Hebreeën 6:18), is in de islam waarheid uiteindelijk een uitvloeisel van een wil die niet hoeft samen te vallen met een vastliggend moreel wezen. Dat maakt elke waarheidsclaim binnen de islam principieel contingent.3‘Contingent’ betekent dat iets niet noodzakelijk is, maar afhankelijk van omstandigheden of besluiten – het had ook anders kunnen zijn. In deze context betekent het dat uitspraken of morele geboden in de islam niet voortvloeien uit een onveranderlijk karakter, maar afhangen van Allah’s vrije wil, en dus in principe op elk moment anders kunnen worden.

Daarentegen biedt het christelijk geloof een fundament waarop waarheid werkelijk kan rusten. Geen listigheid, geen veranderlijkheid, geen verborgen agenda. Slechts een God die waarachtig is in wezen en in woord.

“Wie deze woorden van Mij hoort en ze doet, die is als een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots” (Mattheüs 7:24).

Zonder die rots leeft men op geleende begrippen en bouwt men zijn huis op het zand. En als het begint te stormen, houdt het huis geen stand.

“Een ieder die Mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijk zijn aan een dwaze man die zijn huis bouwde op het zand.” – Mattheüs 7:26 / Bron: Martin Sulman m.b.v. AI Drawing Image Generator

Moraal – goed, fout… of gewoon wat Allah vandaag zegt?

De intuïtie van moreel onderscheid

Het menselijk bestaan is doordrenkt van moreel besef. We reageren met verontwaardiging op onrecht, met ontroering op opoffering, en met bewondering op trouw en eerlijkheid. Zelfs mensen die moreel relativisme aanhangen – het idee dat goed en kwaad cultuur- of persoonsgebonden zijn – handelen alsof bepaalde daden objectief verwerpelijk zijn. Als hen onrecht wordt aangedaan, eisen ze terecht erkenning van een norm die voor iedereen zou moeten gelden.

De vraag die hieruit voortvloeit is zowel filosofisch als existentieel: waar komt moraal vandaan? En die vraag moet niet alleen beantwoord worden binnen het christelijke kader, maar ook getoetst worden binnen andere religieuze systemen – met name de islam. Kan de islam werkelijk een objectieve en stabiele grond voor moraal bieden? Of leunt zij ongemerkt op het morele raamwerk van het christendom?

Islam en moraal: veel regels, maar een flexibele basis

Op het eerste gezicht lijkt de islam een robuust moreel systeem te bieden. De sharīʿa (شرِيعة), de islamitische wetgeving, omvat gedetailleerde bepalingen over ritueel gedrag, sociale omgang, seksuele ethiek, economische handelingen en strafrecht. De moslim weet precies wat wel en niet toegestaan is (ḥalāl vs. ḥarām). Deze regels worden gezien als uitdrukking van de goddelijke wil.

Maar hier ontstaat een fundamenteel spanningsveld: de islamitische moraal is niet gegrond in het karakter van Allah, maar in zijn wil. Er bestaat in het islamitische denken geen noodzakelijke verbinding tussen Gods bevelen en een vast moreel wezen. Zoals al-Ashʿarī en andere theologen binnen de soennitische traditie benadrukken: Allah is niet onderworpen aan enige externe of interne morele norm. Hij beveelt wat Hij wil, en wat Hij beveelt wordt daarmee goed – niet omdat het intrinsiek goed is, maar omdat Allah het gebiedt.

Het praktische gevolg hiervan is dat morele oordelen in de islam per definitie contingent zijn. Wat vandaag ḥalāl is, kan morgen ḥarām worden. Een voorbeeld hiervan is de progressieve benadering van alcohol in de Koran:

  • Aanvankelijk toegestaan (Soera 2:219)

  • Daarna ontmoedigd (Soera 4:43)

  • Uiteindelijk verboden (Soera 5:90)

Deze ontwikkeling wordt niet verklaard vanuit een morele essentie in Allah, maar als uitdrukking van zijn soevereine besluit. Zijn wil is de enige maatstaf. (Zie ook bijlage 1 onderaan het artikel.)

Alcohol is thans verboden binnen de islam

Laatste openbaring, maar geen vaste moraal

De Koran wordt in de islam beschouwd als de laatste en volmaakte openbaring, en moslims geloven dat deze tekst niet meer gewijzigd wordt na Mohammeds dood. Maar toch blijven veel morele oordelen binnen de islam contingent – en wel om de volgende redenen:

Interne variatie in de Koran zelf

De Koran bevat verschillende uitspraken over hetzelfde onderwerp die elkaar in toon of inhoud corrigeren of aanvullen. Het alcoholverbod is hier een bekend voorbeeld, maar hetzelfde geldt voor thema’s zoals geweld, omgang met andersgelovigen, of wetten rond huwelijk en straf. Deze interne ontwikkeling wordt onderbouwd met het leerstuk van al-naskh (النسخ) – de opheffing of vervanging van eerdere verzen door latere openbaring (Soera 2:106).

➡️ Gevolg: zelfs binnen de Koranische openbaring is er sprake van aanpassing, dus morele oordelen zijn daarin niet absoluut stabiel.

Afhankelijkheid van interpretatie (fiqh en madhāhib)

Na de dood van Mohammed zijn er in de islam vier grote rechtsscholen ontstaan (madhāhib), elk met eigen interpretaties van de Koran en de hadith. Wat in de ene school ḥalāl is, kan in een andere ḥarām zijn. Denk aan muziek, vrouwenstemmen in het openbaar, rentesystemen, of vaccinaties.

➡️ Gevolg: de praktische moraal is vaak afhankelijk van menselijk oordeel, context en schooltraditie.

De aard van Allah’s wil: voluntarisme

In de klassieke islamitische theologie (met name bij Ashʿarieten4De Ashʿarieten vormen een klassieke theologische stroming binnen de soennitische islam die benadrukt dat Allah’s wil absoluut soeverein is en niet onderworpen aan rationele of morele wetten buiten Hemzelf. In hun visie bepaalt Allah wat goed en kwaad is, niet op basis van intrinsieke normen, maar louter omdat Hij het beveelt – een voluntaristische benadering van goddelijke moraal.) wordt Allah’s wil als volstrekt soeverein en ongebonden gezien. Hij bepaalt wat goed is, en niet omdat het goed is, maar het is goed omdat Hij het beveelt. Er bestaat dus geen moreel anker buiten zijn wil.

➡️ Gevolg: morele oordelen zijn uiteindelijk afhankelijk van een wil die in principe anders zou kunnen bevelen.

In vogelvlucht

Ofschoon de Koran als afsluitende openbaring wordt gezien, blijft de islamitische moraal epistemologisch en theologisch contingent:

  • door variatie en opheffing binnen de Koran zelf,

  • door verschillen in interpretatie,

  • en door een voluntaristische godsopvatting, waarin Allah’s wil de enige maatstaf is.

In tegenstelling tot de Bijbel, waar moraal voortvloeit uit het onveranderlijke karakter van God (Jakobus 1:17), blijft de islamitische ethiek uiteindelijk afhankelijk van veranderlijke factoren – en dat maakt haar structureel onstabiel.

Progressieve openbaring: bijbels én consistent

Het christendom erkent eveneens het principe van progressieve openbaring – maar binnen een volledig ander raamwerk. Gods geboden ontwikkelen zich in helderheid en toepassing door de heilsgeschiedenis, maar zijn karakter blijft onwankelbaar en heilig. Gods wet weerspiegelt wie Hij is (Psalm 19:8-10; Romeinen 7:12). Jezus Christus is de belichaming van die morele continuïteit: “Ik ben niet gekomen om de Wet of de Profeten af te schaffen, maar om die te vervullen” (Mattheüs 5:17).

Daarmee blijft de bijbelse moraal consistent verbonden aan Gods wezen – en dus moreel verankerd. Wat zonde is, is zonde omdat het ingaat tegen Gods aard (bijvoorbeeld leugen tegen zijn waarheid, haat tegen zijn liefde, onrecht tegen zijn gerechtigheid). De christelijke moraal is daarmee niet louter een systeem van regels, maar een weerspiegeling van relatie: leven in overeenstemming met de God die heilig is (1 Petrus 1:16).

Islamitisch moreel relativisme in de praktijk

👉 Stel je voor: iemand liegt om een onschuldig leven te beschermen. Is dat goed of fout?

Context bepaalt de uitkomst

Binnen de islamitische theologie hangt het antwoord niet af van een universele, onveranderlijke morele norm, maar van de omstandigheden. In bepaalde contexten – zoals tijdens oorlog, in huwelijksrelaties of om sociale vrede te bewaren – kan liegen zelfs als verdienstelijk worden beschouwd. Deze opvatting is gebaseerd op diverse ḥadīth-overleveringen, waaronder Ṣaḥīḥ Muslim 2605, waarin staat dat liegen is toegestaan in drie gevallen: bij oorlog, bij het verzoenen van mensen, en in het huwelijk om de ander niet te kwetsen. Ook het principe van taqiyya (تقِيّة) – het verhullen van de waarheid in situaties van dreiging – bevestigt deze praktische flexibiliteit.

Geen vaste morele maatstaf

Wat dit aantoont, is dat morele oordelen in de islam niet gegrond zijn in de inherente goedheid of slechtheid van een daad, maar in de situatie en de interpretatie van de goddelijke wil. Goed en kwaad zijn in deze benadering functioneel en contextueel, niet absoluut. Liegen wordt dus niet veroordeeld omdat het in strijd is met een objectieve waarheid, maar afhankelijk van of Allah – of zijn boodschapper – het in die situatie toelaat of gebiedt. Er is geen moreel referentiepunt buiten Allah’s wil; wat Hij bepaalt is per definitie goed.5Ofschoon de Koran volgens islamitische overtuiging de laatste en volmaakte openbaring is, betekent dit niet dat Allah daarmee gebonden is aan een onveranderlijke morele orde. In de klassieke soennitische theologie, met name binnen de Ashʿarietische school, wordt Allah’s wil beschouwd als absoluut soeverein: Hij bepaalt wat goed is, en dat uitsluitend omdat Hij het beveelt – niet omdat het overeenkomt met een hoger moreel of rationeel principe. Zijn wil is niet voortkomend uit, maar identiek aan zijn wezen, en dus fundamenteel onaantastbaar. Er bestaat binnen deze visie geen vaste morele of logische norm waaraan Allah zichzelf moet houden. De Koran is dan wel gesloten als tekst, maar Allah’s actuele wilsbesluiten blijven vrij en niet noodzakelijk consistent met eerdere openbaring. Zo leert Soera 5:40: “Allah vergeeft wie Hij wil, en straft wie Hij wil.” Deze voluntaristische godsopvatting betekent dat morele zekerheid binnen de islam altijd principieel contingent blijft, ook als de openbaring zelf als statisch wordt gepresenteerd.

Wat is moreel relativisme?

Dit is het wezen van moreel relativisme: het idee dat goed en kwaad geen vaste inhoud hebben, maar afhangen van omstandigheden, cultuur of tijd. In de islamitische praktijk betekent dat: wat vandaag ḥarām (verboden) is, kan morgen ḥalāl (toegestaan) zijn – mits de juiste context zich voordoet of een rechtsgeleerde daar een beargumenteerde uitzondering voor vindt. Er is geen morele zekerheid die onafhankelijk van de situatie blijft gelden.

De christelijke visie: waarheid is karaktervast

Daartegenover staat het christelijk geloof, waarin moreel handelen geworteld is in Gods onveranderlijke karakter. Liegen is zondig, niet omdat het toevallig schade veroorzaakt, maar omdat het botst met het wezen van God zelf: “God is geen man, dat Hij liegen zou” (Numeri 23:19). Hij is waarheid (Johannes 14:6) en kan niet liegen (Titus 1:2) – niet vanwege beperking, maar vanwege Zijn heilige natuur. Waarheid is dus geen externe wet boven God, maar een weerspiegeling van wie Hij is.

Waarheid spreken is een heilige roeping

Daarom is waarheid spreken geen morele voorkeur, maar een heilige plicht. Wie als beelddrager van God is geschapen (Genesis 1:27) wordt geroepen tot heiligheid (Leviticus 19:2; 1 Petrus 1:16) en waarheid in alle wandel (3 Johannes 1:4). Deze plicht is niet afhankelijk van context of nut, maar van trouw aan de God die Zichzelf nooit tegenspreekt. Binnen een reformatorisch kader is de morele wet dan ook verankerd in de schepping, bevestigd in de Wet, en volmaakt zichtbaar geworden in Christus – het vleesgeworden Woord, vol van genade én waarheid (Johannes 1:14).

Maar wat als waarheid botst met liefde?

Toch blijft er een indringende vraag over: Wat als waarheid spreken iemand in gevaar brengt? Wat als je moet kiezen tussen eerlijkheid en het beschermen van een onschuldige? In de volgende paragraaf gaan we in op deze morele spanning – en wat dit concreet betekent binnen zowel het christelijke als het islamitische denken.

Een ethisch dilemma: waarheid of bescherming?

Een veelbesproken voorbeeld in morele discussies is de situatie waarin iemand moet kiezen tussen eerlijkheid en het beschermen van een onschuldig leven. Denk aan het scenario waarin een nazi aan de deur vraagt of er Joden verborgen zitten. Mag je dan liegen?

Christelijke benadering: waarheid geworteld in Gods karakter

In het christelijk geloof blijft waarheid de norm, omdat ze voortkomt uit het wezen van God zelf (Titus 1:2; Johannes 14:6). Maar in een gevallen wereld kunnen morele plichten soms botsen – waarheid tegenover naastenliefde, eerlijkheid tegenover bescherming. In zulke gevallen telt niet de regel op zichzelf, maar de trouw aan Gods karakter. De vroedvrouwen in Exodus 1 logen tegen Farao om baby’s te redden en worden geprezen (Exodus 1:20). Rachab verbergt de verspieders en wordt genoemd als voorbeeld van geloof (Jakobus 2:25). Binnen een reformatorische visie wordt dit opgevat als handelen naar het hoogste gebod: liefde tot God én tot de naaste (Mattheüs 22:37–40). Liegen blijft in principe zondig, maar in uiterste gevallen – waar waarheid instrument van onrecht dreigt te worden – kan zwijgen of zelfs misleiden moreel verdedigbaar zijn. Niet lichtvaardig, wel met berouw en in afhankelijkheid van Gods genade.

Islamitische benadering: liegen als toegestane strategie

In de islam is liegen in principe verboden, maar kent het systeem duidelijke uitzonderingen. Volgens authentieke overleveringen (o.a. Ṣaḥīḥ Muslim 2605) mag een moslim liegen in drie situaties: in oorlog, om verzoening te brengen tussen mensen, en binnen het huwelijk om conflict te vermijden. Daarnaast is er het principe van taqiyya (تقِيّة): het verhullen van geloof of waarheid bij gevaar of vervolging. Deze uitzonderingen worden niet gezien als tragische noodgevallen, maar als praktische toepassingen van Allah’s toestemming. Er is geen spanning tussen waarheid en liefde, omdat de leugen hier een toegestaan middel kan zijn – mits passend binnen de context.

Wat maakt dit verschil zo fundamenteel?

Het verschil tussen christelijke en islamitische moraal ligt niet alleen in de uitkomst, maar in de bron en aard van moreel gezag. In het christelijk geloof is moraal geworteld in het onveranderlijke karakter van God – waarheid, heiligheid en gerechtigheid zijn geen losse begrippen, maar uitdrukking van wie God is (Jakobus 1:17).

In de islam daarentegen is moraal niet verankerd in een heilig wezen, maar afhankelijk van Allah’s soevereine wil. Wat Hij op een bepaald moment gebiedt, geldt als goed – ook als dat op een ander moment anders kan zijn. De norm is niet intrinsiek, maar arbitrair: moreel gezag is niet gebonden aan consistentie of karakter, maar aan context en goddelijke beschikking.

Daarom ziet men in de praktijk: waar de christen zich verootmoedigt onder een onveranderlijke maatstaf, navigeert de moslim binnen een flexibel systeem van dispensatie. De christen leeft onder een morele norm die rust op Gods karakter en dus altijd geldt; de moslim leeft onder een systeem waarin de norm afhankelijk is van de context, omdat Allah’s wil bepalend is – zelfs als die verandert.

Een geleend kompas: islamitisch moreel gevoel, christelijke morele bron

In de praktijk valt op dat veel moslims diep geraakt zijn door moreel onrecht. Begrippen als rechtvaardigheid (ʿadl), mededogen (raḥma), eerlijkheid (ṣidq) en betrouwbaarheid (amāna) worden breed gedragen en oprecht beleefd. Zaken als verkrachting, kindermisbruik, slavernij, mishandeling of onderdrukking roepen afschuw op – niet alleen als culturele afkeur, maar als fundamenteel kwaad dat overal en altijd fout is. En dat morele instinct is reëel.

De spanning: moreel oordeel zonder moreel anker

Maar juist daar ontstaat de spanning: dit moreel oordeel lijkt te leunen op een objectieve norm van goed en kwaad, terwijl de islamitische theologie deze normen uiteindelijk ondergeschikt maakt aan de veranderlijke wil van Allah. Die spanning wordt scherp zichtbaar wanneer we het voorbeeld van Mohammed zelf onder ogen zien.

Het profetische voorbeeld: gezaghebbend én problematisch

Volgens Ṣaḥīḥ al-Bukhārī en Ṣaḥīḥ Muslim trouwde Mohammed met Aisha toen zij zes jaar oud was en had hij gemeenschap met haar toen zij negen was (Bukhārī 5133, Muslim 1422a). Hij stond slavernij toe, hield zelf slaven, en had seksuele relaties met vrouwelijke krijgsgevangenen, onder wie Safiyya bint Huyayy en Maria de Koptische – zonder dat er sprake was van wederzijdse instemming (Bukhārī 2468; Ibn Saʿd, Tabaqāt, Deel 8). Ook gaf hij bevelen tot executies van gevangen genomen tegenstanders, zoals de 600–900 mannelijke leden van de Joodse stam Banū Qurayẓa, die werden onthoofd nadat zij zich hadden overgegeven (Ibn Ishāq, Sīrat Rasūl Allāh, p. 464–466).

De praktijk botst met de theologie

Deze feiten, hoe ongemakkelijk ook, zijn geen obscure legendes, maar staan vermeld in de meest gezaghebbende bronnen van de islamitische traditie zelf. Dat veel moderne moslims zich hier ongemakkelijk bij voelen, of deze daden moreel verwerpen, laat iets belangrijks zien: hun morele geweten functioneert onafhankelijker dan hun theologie rechtvaardigt. Ze verwerpen – vaak intuïtief – precies datgene wat hun eigen profeet voorgedaan heeft. Dat suggereert dat hun morele verontwaardiging leunt op een hoger referentiekader dan de islam zelf biedt. Of, in presuppositionele termen: ze spreken en oordelen met het morele gereedschap van het christelijke wereldbeeld – zonder het fundament daarvan te erkennen.

Waar komt dat morele besef vandaan?

De kernvraag dringt zich op: waar komt dit morele besef vandaan? Als goed en kwaad in de islam uiteindelijk slechts afhangen van Allah’s wilsbesluit, zonder gegrond te zijn in Zijn wezen, dan mist elk moreel oordeel een vast anker. Wat vandaag verwerpelijk lijkt, kan morgen gelegitimeerd worden – niet omdat de werkelijkheid veranderd is, maar omdat de wil van Allah dat toestaat. Daarmee wordt het morele kompas principeel instabiel.

Wat als je morele kompas instabiel is? / Bron: Pixabay

Het geleende fundament van morele zekerheid

De conclusie is dan ook moeilijk te vermijden: het morele besef dat veel moslims in de praktijk tonen – inclusief hun afkeer van bepaalde handelingen uit hun eigen traditie – functioneert dankzij morele concepten die niet voortkomen uit, maar geleend zijn van een ander wereldbeeld. Namelijk dat van de Bijbel, waarin goed en kwaad niet arbitrair zijn, maar gegrond zijn in het onveranderlijke karakter van een heilige God (Jakobus 1:17).

Zoals presuppositionele apologetiek stelt:

Men leent morele zekerheid van de God van de Bijbel, wiens wezen zelf de absolute maatstaf is van goed en kwaad.

Vergelijking van morele fundamenten: islam vs. christendom

OnderdeelIslamitisch wereldbeeldChristelijk wereldbeeld
Bron van moraalDe soevereine wil van Allah (wat Hij beveelt, is goed)Het wezen van God (wat Hij is, is goed)
Objectieve norm?Nee – er is geen vaste norm buiten Allah’s besluitenJa – Gods karakter is de onveranderlijke standaard (Jak. 1:17)
Liegen toegestaan?Ja, in bepaalde contexten (bijv. oorlog, huwelijk, vrede) – ḥadīthNee, het is zondig – God kan niet liegen (Titus 1:2)
Morele stabiliteitPrincipieel contingent: afhankelijk van situatie en interpretatieAbsoluut verankerd in Gods heiligheid en trouw
Moreel oordeel over profeetNiet toegestaan – Mohammeds daden zijn normatief, zelfs als ze botsen met intuïtieWel toegestaan – Schrift oordeelt over mensen, ook leiders (Gal. 2:11–14)
Oordeel in praktijkSoms in strijd met de bronnen (moslim verwerpt wat Mohammed deed)In lijn met de Schrift: geweten en norm worden gevoed door Gods Woord
Presuppositioneel inzichtGebruikt morele begrippen zonder solide theologisch fundamentMoreel oordeel is logisch en consistent binnen het eigen wereldbeeld

Van moreel kompas naar spirituele onzekerheid

Morele intuïtie kan richting geven aan het handelen, maar zodra de vraag persoonlijk wordt – ben ik veilig bij God? – verschuift het terrein van ethiek naar existentiële onzekerheid. Want het ene moment spreekt de moslim met overtuiging over rechtvaardigheid, compassie en verantwoordelijkheid. Maar zodra het aankomt op schuld, oordeel en vergeving, blijkt het fundament waarop die overtuiging rust verrassend onbepaald.

De islam erkent dat Allah zowel straft als vergeeft, maar maakt deze beslissingen afhankelijk van zijn soevereine wil (Soera 5:40). Er is geen verzoenend middelpunt waar gerechtigheid en genade elkaar noodzakelijk ontmoeten. Geen borg die de schuld wegdraagt, geen kruis waarin oordeel en barmhartigheid samenkomen. Slechts een goddelijke keuze, waarvan de mens niet weet of die in zijn voordeel zal uitvallen. Daarmee blijft vergeving altijd onzeker. Hoop wordt dan een vrome wens – zonder waarborg.

Het christelijk geloof daarentegen biedt vergeving op basis van een historische daad: het kruis van Christus. Niet op grond van vermoedens of prestaties, maar op basis van Gods eigen initiatief om in gerechtigheid te verzoenen (Romeinen 3:25–26). Hier is geen tegenstelling tussen heiligheid en liefde, maar een goddelijke eenheid: een God die trouw blijft aan Zichzelf (2 Timotheüs 2:13), en die in Christus waarheid én genade openbaart. Daarin rust zekerheid – niet in ons, maar in Hem.

Conclusie: regels zonder rots

De islam kent vele regels. Regels voor gedrag, kleding, voedsel, rituelen, gebedstijden. Maar wat ontbreekt, is een onveranderlijk moreel fundament. In plaats van goed en kwaad te baseren op een heilig en betrouwbaar karakter, wordt in de islam de morele orde bepaald door de vrije en absolute wil van Allah. En wat vandaag juist lijkt, kan morgen anders zijn – zonder dat daar een reden of morele lijn voor hoeft te bestaan.

Het gevolg is ingrijpend: moreel gedrag raakt los van objectieve waarden. Er blijft gehoorzaamheid over, maar zonder waarborg voor morele waarheid. De wil van Allah is soeverein, maar niet noodzakelijk consistent of rechtvaardig in de zin waarin het geweten van de mens dat verstaat.

Daartegenover biedt het christelijk geloof een vaste grond voor moraal – niet gebaseerd op conventie of context, maar op het onveranderlijke karakter van een heilige God. Zoals geschreven staat:

“De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, goedertieren in al Zijn werken.” – Psalm 145:17

“Wees heilig, want Ik ben heilig.” – 1 Petrus 1:16

De conclusie vanuit presuppositionele apologetiek is dan ook helder: De moslim leeft moreel, denkt moreel en spreekt moreel… maar doet dat met begrippen die zijn ontleend aan een morele orde die alleen binnen het christelijk wereldbeeld zinvol gefundeerd is.

Of, zoals Christus zelf het zei:

“Ieder die deze woorden van Mij hoort en ze doet, is als een wijs man die zijn huis bouwde op een rots.” – Mattheüs 7:24

Zonder die rots is de morele architectuur gebouwd op zand. En als de storm komt – zoals hij altijd komt – blijft er niets van over.

Logica – denk je helder of denk je geleend?

Denken is universeel, maar niet vanzelfsprekend

Logisch redeneren is een onmisbaar onderdeel van het menselijk bestaan. Of het nu gaat om academisch debat, dagelijkse beslissingen of morele oordelen, iedereen maakt gebruik van de wetten van het denken. Deze logische principes – zoals de wet van identiteit (A = A), de wet van non-contradictie (A ≠ ¬A), en de wet van het uitgesloten derde (A is waar of niet waar) – zijn universeel, consistent en noodzakelijk voor communicatie, wetenschap en ethiek.

Maar hier rijst een diepere, vaak genegeerde vraag: waarom werkt logica eigenlijk? Waarom zijn deze wetten betrouwbaar, onveranderlijk en overal geldig – van Damascus tot Delft, van Newton tot nu? Wat verklaart de geldigheid van logica buiten de menselijke geest?

Islam en logica: gebruik zonder ultieme grond

Binnen de islam wordt logica breed toegepast. Islamitische geleerden uit de klassieke periode, zoals al-Fārābī, Ibn Sīnā (Avicenna), en al-Ghazālī, ontwikkelden uitgebreide logische systemen en voerden scherpe theologische disputen. In moderne daʿwah (islamitische apologetiek) wordt logica regelmatig ingezet om het bestaan van Allah te beargumenteren of de waarheid van de islamitische openbaring te verdedigen.

Maar de cruciale vraag is: kan het islamitische wereldbeeld logica zelf verklaren? Hier stuiten we op een interne spanning.

In de islam is Allah absoluut soeverein (al-malik al-muṭlaq) – niets staat boven zijn wil. Hij is niet gebonden aan rationele structuren of wetten buiten zichzelf. De islamitische theologie (met name in de Ashʿarītische school) stelt dat Allah kan doen wat Hij wil, zelfs als dat indruist tegen menselijke logica of verwachtingen. Hij kan willen dat A en ¬A tegelijk waar zijn, en niemand heeft het recht Hem daarop aan te spreken.

Dit betekent dat logica binnen de islamitische theologie wel bruikbaar is, maar niet bindend. Zij mag dienen als middel, maar bepaalt niets. Allah’s wil is soeverein – niet gebonden aan rationele structuren, maar daarboven verheven. Daardoor is logica praktisch inzetbaar, maar theologisch ondergeschikt. Ze is nuttig, maar niet noodzakelijk; instrumenteel, maar niet normatief. In het islamitische wereldbeeld is logica geen afspiegeling van Gods natuur, maar slechts een tijdelijk hulpmiddel. En wat geen wortel heeft in een heilig en onveranderlijk fundament, kan uiteindelijk niet dienen als absolute maatstaf voor waarheid.

Pagina’s uit een 17e-eeuws manuscript met al-Farabi’s commentaar op de metafysica van Aristoteles / Bron: Wikimedia Commons

Logica is niet optioneel, maar structureel

Toch leeft ieder mens, inclusief de moslim, alsof logica universeel, noodzakelijk en onveranderlijk is. We aanvaarden bijvoorbeeld niet dat een bewering én waar én niet waar kan zijn. We corrigeren drogredenen. We verwachten coherentie in spreken en handelen. Dit wijst op een fundamenteel besef dat logica geen menselijke conventie is, maar een objectieve realiteit.

Maar logica heeft kenmerken die niet passen binnen een wereldbeeld dat uitsluitend materieel of voluntaristisch is:

  • Universeel: ze geldt overal, ongeacht cultuur of context.

  • Onveranderlijk: ze verandert niet met de tijd.

  • Immaterieel: ze bestaat niet als stof of energie, maar als abstracte waarheid.

Binnen een strikt naturalistisch of voluntaristisch theïsme – zoals in de islam – is er geen verklaring voor het bestaan van zulke abstracte, niet-fysieke en toch universeel geldige wetten. Tenzij men erkent dat logica haar oorsprong vindt in een onveranderlijke, rationele Persoon.

Voluntaristisch theïsme: een wil zonder anker

Voluntaristisch theïsme is de opvatting dat goed en kwaad uitsluitend bepaald worden door de wil van God – niet door Zijn karakter of door morele principes die voortvloeien uit Zijn wezen. In deze visie is iets moreel goed omdat God het beveelt, niet omdat het intrinsiek goed is. Deze benadering komt met name tot uitdrukking in de klassieke islamitische theologie (bijvoorbeeld bij de Ashʿarieten), waar Allah’s wil als absoluut soeverein wordt beschouwd, zelfs boven logica en moraal. Het gevolg is dat Gods bevelen niet noodzakelijk consistent of herleidbaar zijn tot een vast moreel anker. Waar het christelijk geloof stelt dat God goed ís, zegt het voluntarisme dat goedheid is wat God wíl – ook al zou dat in verschillende omstandigheden iets anders kunnen betekenen. Dat maakt moraal binnen dit kader fundamenteel contingent6In deze context betekent het: veranderlijk of afhankelijk van omstandigheden of willekeur en afhankelijk van een wil die zich aan niets hoeft te verantwoorden.

De Logos van God: logica gegrond in het Woord

Het christelijk wereldbeeld biedt precies die verklaring. De Bijbel openbaart een God die:

  • Altijd dezelfde is (Maleachi 3:6)

  • Geen God van wanorde is, maar van vrede en orde (1 Korinthe 14:33)

  • Zichzelf identificeert als het Woord – de Logos (Johannes 1:1)

Het Griekse woord logos verwijst niet slechts naar ‘woord’ of ‘rede’, maar ook naar het rationele principe van orde en betekenis. In Christus, de eeuwige Logos, vindt de werkelijkheid haar coherentie en doel. De menselijke rede is dus afgeleid – een weerspiegeling van de Schepper in wiens beeld wij zijn gemaakt (Genesis 1:26–27).

Logica is daarmee niet autonoom, maar geworteld in het karakter van God. Ze is geen willekeurige menselijke uitvinding, maar een reflectie van Gods wezen. Wij kunnen logisch denken, omdat wij gemaakt zijn naar het beeld van de God die denkt, die spreekt, en die niet liegt (Hebreeën 6:18).

Islamitisch gebruik van logica: inconsistente ontlening

Toch wordt logica in islamitische apologetiek vaak gebruikt om de waarheid van de islam te bepleiten. Bijvoorbeeld: wanneer christenen spreken over de Drie-eenheid, werpt een moslim tegen dat het “niet logisch” is dat God één wezen en drie Personen is.

Maar zodra men vraagt: “Is Allah zelf gebonden aan logica?”, blijft het stil. Immers, als Allah zich niet hoeft te onderwerpen aan logische wetten, waarom zou men logica dan inzetten als maatstaf? Een god die soeverein staat boven de logica, kan willekeurig zijn – en dan is logische consistentie niet noodzakelijk.

Het gevolg: de moslim gebruikt een instrument – logica – dat zijn eigen wereldbeeld niet kan verklaren. Hij leent het uit een ander systeem – het christendom – waarin logica wél verankerd is in het wezen van God.

Visuele weergave van de Drie-eenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn elk volledig God, maar onderscheiden van elkaar. / Bron: Martin Sulman m.b.v. AI Drawing Image Generator

Samenvatting: helder denken vereist heilige oorsprong

Logisch denken vereist meer dan scherpe argumentatie. Het vereist een wereldbeeld dat logica kan verklaren als iets universeels, onveranderlijks en immaterieels. Het islamitisch voluntarisme – waarin Allah boven logica staat – kan dat niet. Het christendom – waarin God de Logos is – kan dat wel.

“In Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis verborgen” (Kolossenzen 2:3)

“Want het Woord was bij God, en het Woord was God” (Johannes 1:1)

Wie logica gebruikt, erkent impliciet dat er een Rationele Geest is die denkt zoals wij denken – of liever: wij denken zoals Hij denkt. Logica is dan het handschrift van de Schepper. En wie dat handschrift gebruikt zonder de Auteur te erkennen, leeft op geleend licht.

Slotgedachte

Wie in de islam logica gebruikt om het bestaan van Allah te verdedigen, bladert in feite door de bibliotheek van het christendom. Hij leest uit het boek van God – zonder de naam op de kaft te willen erkennen.

“De vreze des HEEREN is het begin van de wijsheid” (Spreuken 9:10).

Zonder dat fundament is logica geen rots, maar damp. Ze kan even overtuigen, maar biedt op den duur geen houvast. Ze schittert kort — als mist in het zonlicht — en lost dan op, bij gebrek aan bron. Want logica leeft van het licht waaruit zij is voortgekomen. En dat licht is geen abstract principe, maar een Persoon.

Menselijke waardigheid – als je waarde voelt, maar niet weet waarom

Het universele gevoel van menselijke waarde

Vraag vrijwel iedere mens, religieus of niet, en men zal beamen dat het leven van een mens kostbaar is. Respect voor de ander, zorg voor kwetsbaren, verontwaardiging over onrecht en compassie voor slachtoffers – deze morele reflexen lijken diep in ons geworteld. Ze vormen het fundament van menselijke samenlevingen, rechtssystemen en internationale verdragen.

Maar zoals bij elke diepgevoelde overtuiging, stelt de presuppositionele benadering een cruciale vraag: waar is deze overtuiging op gebaseerd? Welke metafysische of theologische grond biedt stabiliteit aan het idee dat ieder mens intrinsieke, onvoorwaardelijke waarde heeft?

Islamitische waardigheid: eer en taak, maar geen beeld

Binnen de islam wordt de mens met aanzien beschouwd. In de Koran wordt hij aangeduid als khalīfah (خليفة) – plaatsvervanger of rentmeester op aarde (Soera 2:30). Er zijn duidelijke verboden tegen mishandeling, onderdrukking en het doden van onschuldige mensen (Soera 5:32). De sharīʿa bevat regels die mensenrechten waarborgen binnen de islamitische gemeenschap (ummah).

Nota bene

Let op: Deze beschermingen gelden in principe niet voor wie zich buiten die gemeenschap bevindt. In diverse juridische en theologische interpretaties zijn ongelovigen (kuffār) onderworpen aan andere regels: zo kan het doden van ongelovigen in oorlogssituaties, of wie als vijand van de islam wordt beschouwd, gelegitimeerd worden (vgl. Soera 9:5; 9:29). Wat als universele ethiek wordt gepresenteerd, blijkt dus vaak contextueel gebonden aan lidmaatschap van de religieuze orde – een orde waarin geloof en recht niet te scheiden zijn.

Deze contextuele ethiek wordt ook zichtbaar in de positie van de dhimmī – niet-moslims die binnen islamitisch bestuur onder voorwaarden mogen blijven leven. Hoewel zij bescherming (dhimma) genieten tegen geweld of uitzetting, gebeurt dit op basis van onderwerping en wettelijke ongelijkheid. Dhimmīs betalen een speciale belasting (jizyah, vgl. Soera 9:29), hebben beperkte burgerrechten en mogen hun religie slechts onder strikte voorwaarden uitoefenen. Zij worden getolereerd, maar niet als volwaardige leden van de samenleving beschouwd. In plaats van een universeel mensbeeld gebaseerd op gedeelde waardigheid, ontstaat zo een gelaagde ethiek waarin rechten en waardigheid hiërarchisch toegekend worden op basis van geloofsidentiteit. Dit staat in scherp contrast met het christelijke uitgangspunt dat ieder mens waardevol is omdat hij naar Gods beeld is geschapen (Genesis 1:27) – ongeacht religie, status of afkomst.

Deze hiërarchische ethiek is geen toevallige culturele uitwerking, maar weerspiegelt een dieper theologisch gegeven. De islamitische visie op de mens kent waardering, maar die waardering is functioneel – gebaseerd op de rol die iemand vervult binnen de religieuze orde. Ze is niet gegrond in een wezenlijke gelijk(waardig)heid of gedeelde metafysische identiteit. En dat verschil raakt de kern.

Tegelijk mist deze waardering een metafysische fundering. In de islam is Allah volstrekt transcendent (tanzīh) en absoluut niet vergelijkbaar met iets of iemand (laysa ka-mithlihi shayʾun – “er is niets als Hij”, Soera 42:11). Er is geen concept van de mens als drager van het beeld van God. Allah openbaart zich niet persoonlijk, noch wordt er in de islam gesproken over een relatie met Hem gebaseerd op gelijkenis.

De mens is waardevol omdat Allah hem een taak heeft gegeven. Zijn waardigheid is functioneel, niet ontologisch. En dat impliceert dat menselijke waarde afhankelijk is van zijn rol, gehoorzaamheid en nut – geen inherent, onvervreemdbaar gegeven.

De menselijke ervaring van waardigheid wringt met het islamitische fundament

Toch leeft de moslim – net als ieder ander – met een diep gevoel van menselijke waarde. Een moeder die haar kind beschermt, een arts die zich opoffert voor de kwetsbare, of een vrijwilliger in een vluchtelingenkamp: hun handelen getuigt van een overtuiging dat ieder mens telt – ongeacht prestaties, afkomst of morele staat.

Maar binnen een systeem waarin menselijke waarde niet gebaseerd is op het wezen van God en waarin de mens niet is geschapen naar Zijn beeld, rijst de vraag: waar komt dat diepe besef vandaan? Het past niet logisch binnen de theologische grenzen van de islam. Er is geen structurele grond voor universele, intrinsieke menselijke waardigheid. Het blijft steken in een ethiek zonder anker.

Het christelijk fundament: geschapen naar Gods beeld

Het christelijke wereldbeeld biedt daarentegen een robuuste en consistente fundering voor menselijke waardigheid:

“En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.” (Genesis 1:27)

Dit is geen poëtische metafoor of symbolisch compliment. Dit is de ontologische realiteit van de mens: hij is een imago Dei – een beeld van de Schepper. En dat betekent:

  • Zijn waarde is intrinsiek, niet afhankelijk van prestaties.

  • Zijn waardigheid is universeel, niet beperkt tot ras, status of religie.

  • Zijn betekenis is verankerd in God zelf, die hem gewild, gekend en geliefd heeft.

Deze fundering geeft de christelijke ethiek een unieke diepte: het ongeboren kind, de verlamde bejaarde, de crimineel op het kruis – allen zijn waardevol, omdat hun waarde niet bepaald wordt door hun functioneren, maar door hun afkomst: van God.

Tekening van een menselijke foetus door Leonardo da Vinci (circa 1510-1512) / Bron: Wikimedia Commons

Islamitische ethiek: moreel gedrag, geleend fundament

Een moslim die zegt: “Elke mens is waardevol,” spreekt iets waar dat hij diep voelt, maar niet kan funderen in zijn theologie. Zonder imago Dei, zonder een persoonlijke, relationele God die Zichzelf weerspiegelt in de mens, blijft menselijke waarde een concept dat geleend is – onbewust – van het christendom.

Zoals in andere domeinen (logica, moraal, waarheid), leeft de moslim met categorieën die zijn eigen systeem niet kan dragen. Hij gebruikt het raamwerk van de Schepper, zonder Hem als Schepper te erkennen.

De vraag naar menselijke waarde

Veel moslims zetten zich met overtuiging en toewijding in voor medemensen. Ze helpen vluchtelingen, verzetten zich tegen onderdrukking en spreken over de waarde van ieder mens. Deze inzet verdient waardering – maar roept een fundamentele vraag op: waarop is deze waardigheid gebaseerd?

Zonder het concept van de mens als beeld van God ontbreekt er in de islamitische theologie een vaste grond voor universele menselijke waarde. De waardigheid van de mens is dan geen gevolg van zijn wezen, maar van zijn functie of positie binnen een goddelijke orde. Wat moreel voelt, blijkt uiteindelijk gebaseerd op een moreel instinct zonder metafysische fundering.

De toewijding is oprecht. Maar het kompas waarmee men handelt, wijst naar een noordpool die alleen binnen het christelijk wereldbeeld werkelijk verankerd is: de overtuiging dat ieder mens onschendbare waarde heeft, omdat hij geschapen is naar het beeld van de heilige God (Genesis 1:27).

Conclusie: geleende waardigheid of geopenbaarde waarheid?

De islam erkent de mens als eerwaardig en verantwoordelijk, maar ontbeert een metafysische basis voor zijn intrinsieke waarde. Zonder imago Dei blijft menselijke waardigheid afhankelijk van functie, gehoorzaamheid of goddelijke beslissing. Het mist de zekerheid van wezenlijke, blijvende betekenis.

Daarentegen stelt het christendom dat de mens waardevol is omdat hij door God geschapen is naar Zijn beeld – niet pas wanneer hij iets bereikt, maar omdat hij bestaat.

“Wat is de mens dat Gij aan hem denkt, en het mensenkind dat Gij naar hem omziet? Gij hebt hem weinig minder gemaakt dan de engelen en met eer en heerlijkheid gekroond.” (Psalm 8:5–6)

In het licht van deze waarheid wordt menselijke waardigheid geen fragiel ideaal, maar een stevig fundament – geopenbaard, verankerd, en eeuwig geldig.

Slotgedachte

Je bent waardevol – niet omdat jij het voelt, maar omdat God het zegt.

Wie leeft met respect voor ieder mens, leeft een waarheid die alleen waar is als de Bijbel klopt. En wie zonder die Bijbel menselijke waardigheid verdedigt, staat op een brug zonder pijlers.

De schepping van Adam is een onderdeel van het fresco op het gewelf van de Sixtijnse Kapel in Vaticaanstad geschilderd door Michelangelo rond 1511
De schepping van Adam is een onderdeel van het fresco op het gewelf van de Sixtijnse Kapel in Vaticaanstad geschilderd door Michelangelo rond 1511 / Bron: Wikimedia Commons

Wetenschap – als je wél op orde rekent, maar je wereldbeeld chaos zegt

Wetenschap als vooronderstelling van orde

Wetenschap is een indrukwekkende menselijke onderneming. De vooruitgang in technologie, geneeskunde, ruimtevaart en communicatiemiddelen is fenomenaal. We vertrouwen dagelijks op inzichten uit de natuurkunde, chemie en biologie – of het nu gaat om medicijnen, constructies of klimaatmodellen. Maar achter dit alles schuilt een diepere, zelden gestelde vraag: waarom werkt wetenschap eigenlijk?

De moderne wetenschapper opereert met bepaalde fundamentele aannames: dat het universum ordelijk is, dat natuurwetten universeel en consistent zijn, en dat deze wetten rationeel te begrijpen zijn door het menselijk verstand. Maar deze aannames zijn niet zelf het resultaat van wetenschap – zij zijn haar vooronderstellingen.

Presuppositionele apologetiek stelt daarom de prangende vraag: welk wereldbeeld kan deze aannames rechtvaardigen?

De islamitische visie: qadar, willekeur en contingentie

De islam erkent dat het universum volgens bepaalde patronen functioneert. Er wordt verwezen naar de tekenen (āyāt) in de schepping die de grootheid van Allah reflecteren (Soera 3:190–191). Tegelijkertijd leert de islam dat Allah absoluut soeverein is. Alles wat gebeurt, gebeurt enkel en alleen omdat Allah het wil – dit valt onder het concept van qadar (القدر, goddelijke voorbeschikking). Natuurwetten zijn geen onafhankelijke realiteiten; zij zijn secundaire middelen, onderworpen aan de voortdurende beslissing van Allah.

Zoals klassieke islamitische theologen benadrukken (o.a. al-Ashʿarī en al-Ghazālī): de wetmatigheden die wij waarnemen – zoals vuur dat brandt of brood dat voedt – zijn geen noodzakelijke verbanden. Het zijn gewoontepatronen die Allah op dit moment laat plaatsvinden. Maar Hij kan – zonder in tegenspraak met Zichzelf te komen – besluiten het anders te doen. Er bestaat in de islam geen noodzakelijke causaliteit, slechts adāt Allāh (gewoontehandelingen van Allah), die op elk moment onderbroken kunnen worden.

Het gevolg is dat wetenschappelijke voorspelbaarheid binnen de islamitische theologie altijd contingent is – afhankelijk van Allah’s voortdurende besluit, zonder vaste garantie voor herhaalbaarheid of orde.

Wetenschap zonder garantie is wetenschap zonder grond

In de praktijk maken islamitische wetenschappers voluit gebruik van hypothesen, herhaalbaarheid, causaliteit en modellering. Maar het wereldbeeld waarop die wetenschap rust, kan de betrouwbaarheid van die methodes niet consistent verklaren of garanderen. Want als natuurwetten geen afspiegeling zijn van een ordeverwekkende Schepper, maar slechts tijdelijke uitwerkingen van een soevereine wil die niet gebonden is aan logica of consistentie, dan is elke wetenschappelijke voorspelling fundamenteel precair.

Stel dat Allah morgen besluit dat water op zeeniveau bij 80°C kookt – zonder dat de omstandigheden fysiek veranderd zijn. Dan zou dat in het islamitisch kader volkomen legitiem zijn: niet omdat de werkelijkheid aangepast is, maar omdat de wil van Allah het zo verordent. In zo’n model is de orde van de natuur niet gegarandeerd, maar getolereerd – zolang als het goddelijke besluit het toestaat. Wat eerbiedig begint als erkenning van goddelijke almacht, eindigt – ongewild – in epistemologische onzekerheid. Wetenschap blijft zo afhankelijk van een wil die morgen iets anders mag willen. En dat maakt haar fundament niet stevig, maar schuivend zand.

Het christelijke wereldbeeld: orde uit het karakter van God

Het christendom daarentegen biedt een solide en consistente basis voor wetenschap. De Bijbel leert dat God de wereld ordelijk geschapen heeft (Genesis 1), dat Hij haar onderhoudt door Zijn voortdurende voorzienigheid (Hebreeën 1:3), en dat Hij een God is van orde, niet van verwarring (1 Korinthe 14:33). Deze orde is geen toeval, geen kosmisch geluk, maar het gevolg van Gods karakter: betrouwbaar, rationeel, onveranderlijk.

De natuur is niet autonoom, maar onderworpen aan de Schepper die haar wetten heeft ingesteld – en die wetten zijn een afspiegeling van Zijn trouw en consistentie. Zoals de zon elke dag opkomt, zo blijft Gods Woord standhouden:

“Zomer en winter, dag en nacht zullen niet ophouden” (Genesis 8:22).
“Uw trouw is van generatie op generatie; Gij hebt de aarde gegrondvest, en zij staat vast” (Psalm 119:90).

Deze overtuiging dreef de pioniers van de moderne wetenschap – zoals Kepler, Newton, Boyle en Pasteur. Zij deden wetenschap omdat zij verwachtten orde te vinden in de schepping van een ordelijke God.

Johannes Kepler zoals geschilderd door Hans von Aachen, ca. 1600-1615 / Bron: Wikimedia Commons

Christelijke geloof als fundament van wetenschap: Newton en Kepler

De overtuiging dat de natuur zich ordelijk, consistent en rationeel gedraagt, is geen neutrale aanname. Ze veronderstelt een wereld die door een betrouwbare Schepper is ontworpen en wordt onderhouden. Dat is geen moderne projectie, maar was de diepgewortelde overtuiging van de grondleggers van de moderne wetenschap zelf.

Wetenschappers als Isaac Newton en Johannes Kepler zagen hun onderzoek niet als een autonoom menselijk project, maar als een vorm van aanbidding — een poging om de gedachten van God na te denken, en de orde te ontdekken die Hij in de schepping heeft gelegd.

“This most beautiful system of the sun, planets, and comets could only proceed from the counsel and dominion of an intelligent and powerful Being.”
Isaac Newton, Philosophiæ Naturalis Principia Mathematica

*“Dit prachtige systeem van zon, planeten en kometen kon alleen voortkomen uit het raadsbesluit en de heerschappij van een intelligent en machtig Wezen.”

“The variety of created objects which represent order and life in the universe could only arise from the purposeful reasoning of the original Creator, whom I call the ‘Lord God’.”
(Paraphrased from Newton’s writings)

*“De verscheidenheid aan geschapen dingen, die orde en leven in het universum weerspiegelen, kan alleen voortkomen uit het doelgerichte denken van de oorspronkelijke Schepper, die ik ‘de Heere God’ noem.”

“The chief aim of all investigations of the external world should be to discover the rational order and harmony which has been imposed on it by God and which He revealed to us in the language of mathematics.”
Johannes Kepler

*“Het voornaamste doel van alle onderzoek naar de buitenwereld zou moeten zijn het ontdekken van de rationele orde en harmonie die door God erin is gelegd en die Hij aan ons heeft geopenbaard in de taal van de wiskunde.”

“Science is thinking God’s thoughts after Him.”
Johannes Kepler

*“Wetenschap is het navolgen van Gods gedachten.”

Voor hen was wetenschap mogelijk — en zinvol — omdat God bestaat, en omdat Zijn natuur orde, waarheid en consistentie is (1 Kor. 14:33; Hebreeën 1:3). Het idee dat de wereld begrijpelijk is en dat natuurwetten betrouwbaar zijn, was geworteld in het geloof dat de schepping weerspiegeling is van een volmaakte Schepper.

Isaac Newton (1643-1727) was een Engelse natuurkundige, wiskundige, astronoom, natuurfilosoof, alchemist, officieel muntmeester en theoloog / Bron: Wikimedia Commons

Islamitische wetenschap: rationele praktijk, geleend vertrouwen

Het is waar dat moslims succesvol wetenschap bedrijven. Maar de vraag is niet of iemand wetenschap kan doen, maar waarom wetenschap überhaupt werkt. De islamitische theologie biedt daarvoor geen noodzakelijk fundament. De betrouwbaarheid van de natuur wordt niet gegarandeerd door een onveranderlijke orde, maar door de voortdurende beslissing van een onvoorspelbare wil.

Daarom leeft de islamitische wetenschapper – net als de atheïst of de agnost – met geleend vertrouwen. Hij bouwt op het aanvoelen dat het universum betrouwbaar is, voorspelbaar, rationeel gestructureerd. Maar die intuïtie komt niet voort uit zijn theologie – zij is geleend van het christendom, waarin orde voortkomt uit het karakter van God.

De vraag naar wetenschappelijke betrouwbaarheid

Het is terecht om te stellen dat iedereen wetenschap kan bedrijven – ook wie geen christen is. Maar de vraag is niet of wetenschap functioneert, maar waarom zij functioneert. Waarom gedragen natuurwetten zich consistent? Waarom mogen we verwachten dat zwaartekracht morgen nog werkt zoals vandaag?

Wanneer deze vragen aanhaken op een islamitisch kader, luidt het antwoord vaak: “Omdat Allah het zo heeft bepaald.” Maar die verklaring roept onmiddellijk een vervolgvraag op: Wat als Allah het morgen anders bepaalt?

Op dat punt ontstaat spanning. Niet vanwege een gebrek aan intelligentie, maar omdat het wereldbeeld zelf geen fundamentele garantie van orde biedt – slechts gehoorzaamheid aan een wil die zich aan niets hoeft te onderwerpen, zelfs niet aan logica of continuïteit. Het resultaat is een systeem waarin stabiliteit geen noodzakelijkheid is, maar een tijdelijke beschikking. En wetenschap zonder waarborg is wetenschap zonder grond.

Samenvatting: wetenschap vereist meer dan herhaalbaarheid

Wetenschap is niet slechts een kwestie van experimenten en metingen. Ze veronderstelt dat de werkelijkheid ordelijk, consistent en rationeel doorgrondbaar is. En dat vereist een wereldbeeld waarin die orde gegarandeerd wordt – niet slechts tijdelijk, maar structureel.

In de islam is orde een mogelijkheid, geen noodzakelijkheid. In het christendom is orde een afspiegeling van de Schepper.

“In Hem zijn alle dingen geschapen […] en alle dingen bestaan tezamen in Hem” (Kolossenzen 1:16–17).

Slotgedachte

Wie wetenschap bedrijft, bouwt een laboratorium op grond die hij niet zelf gelegd heeft.

Hij vertrouwt op wetten die hij niet verklaart.
Hij rekent op een orde die zijn wereldbeeld niet garandeert.
Hij leeft met zekerheid – geleend van de God die hij niet erkent.

Of, om het beeld te gebruiken:

Je bouwt je wetenschappelijke instituut met hout uit Gods bos, maar weigert toe te geven dat je op Zijn grond staat.

Waar leidt dit allemaal toe? – het einddoel van je wereldbeeld

Van fundering naar bestemming: de noodzaak van richting

Apologetische gesprekken over logica, moraal, waarheid of wetenschap hebben hun plaats. Ze dienen om de houdbaarheid van een wereldbeeld te toetsen, om aan te tonen of het intern consistent is en of het de werkelijkheid correct beschrijft. Maar uiteindelijk rijst een existentiële vraag die alle voorgaande onderwerpen overstijgt:

👉 Waar leidt jouw wereldbeeld je naartoe?

Niet alleen intellectueel, maar existentieel. Niet slechts: “Wat geloof je?”, maar: “Waar leef je voor? Waar hoop je op? Wat is je uiteindelijke bestemming?”

Want een wereldbeeld zonder einddoel, zonder zekerheid over het ‘waarom’ en ‘waartoe’, is als een trein op glimmende rails – comfortabel, ordelijk, indrukwekkend – maar zonder eindstation. En vroeg of laat wordt dat een existentieel probleem.

Het islamitische einddoel: gehoorzaamheid zonder zekerheid

In de islam is het leven gericht op onderwerping (islām) aan de wil van Allah. De mens wordt geroepen tot naleving van de vijf zuilen: het geloofsgetuigenis (shahāda), gebed (ṣalāh), aalmoezen (zakāt), vasten (ṣawm) en pelgrimstocht (ḥajj). Door vroomheid, gehoorzaamheid en goede werken hoopt men op vergeving en toegang tot het Paradijs (jannah).

Toch blijft die hoop principieel onzeker. De Koran stelt duidelijk:

“Allah vergeeft wie Hij wil, en straft wie Hij wil.” (Soera 5:40)

Er is geen garantie van vergeving, zelfs niet na een leven vol religieuze toewijding. Want in het islamitische denken is Allah’s genade niet gegrond in een verbond of plaatsvervangende verzoening, maar in een wilsbesluit. Hij is niet verplicht te vergeven, zelfs niet bij oprecht berouw. Er is geen middelaar, geen zekerheid, geen kruis dat zegt: “Het is volbracht.” (Johannes 19:30)

Zelfs de meest vrome moslim, iemand die trouw bidt, vast, geeft en gehoorzaamt, weet diep vanbinnen: het zou nog steeds niet genoeg kunnen zijn. Waarom? Omdat in de islam redding uiteindelijk afhangt van Allah’s wil – en die wil is ondoorgrondelijk. Zelfs Mohammed, de profeet zelf, zei in Sahih al-Bukhari (volume 5, boek 58, nr. 266): “”Bij Allah, hoewel ik de Boodschapper van Allah ben, weet ik niet wat Allah met mij zal doen.” Als hij het al niet wist… wie dan wel? Daarom sterft de vrome moslim vaak in eerbied – doch in onzekerheid. Terwijl de christen, juist omdat hij níét op zichzelf vertrouwt maar op Christus, in vrede kan sterven. Niet twijfelend, maar rustend. Niet hopend dat het genoeg is, maar wetend: “Het is volbracht.”

Het christelijke einddoel: zekerheid door verzoening

Het christelijke wereldbeeld biedt een radicaal ander perspectief. Niet het streven naar acceptatie staat centraal, maar het leven vanuit aanvaarding – ontvangen in Christus, door genade, op basis van het volbrachte werk van de Zoon van God.

De mens is niet geroepen tot een leven van krampachtige gehoorzaamheid in de hoop dat het genoeg is, maar tot een leven van liefdevolle navolging in de zekerheid dat er Iemand is die het genoeg heeft gemaakt.

“God heeft Hem die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.” (2 Korinthe 5:21)

De christelijke zekerheid rust niet op menselijke werken, maar op goddelijke trouw. De dood van Christus is de borg, het lege graf het bewijs, de wederkomst de belofte.

“Dit is het eeuwige leven: dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.” (Johannes 17:3)

Het doel van het christelijk leven is niet enkel een bestemming, maar een relatie – eeuwig leven met God, in gemeenschap met Hem die waarheid, liefde en leven zelf is.

Islamitische hoop: ernstig en nobel, maar fundamenteel ongeworteld

Wanneer moslims spreken over hun hoop op het Paradijs, is dat vaak doordrenkt van oprechtheid en religieuze toewijding. Er klinkt ernst in door, plichtsbesef, en een diepe existentiële inzet. Maar deze hoop rust uiteindelijk niet op een verzoenend fundament. Er is geen bemiddelaar, geen borg, geen zekerheid van aanvaarding – enkel het vertrouwen dat Allah genadig zou kunnen zijn.

Het islamitische wereldbeeld kent wel een oordeel, maar geen gegarandeerde vrijspraak. Er is sprake van goddelijke soevereiniteit, maar niet van een verbond dat trouw toezegt op basis van een volbracht offer. Zo wordt hoop gereduceerd tot onzeker verwachting: vroom, maar kwetsbaar. Nobel, maar ongeworteld. Want waar genade niet rust op gerechtigheid, blijft vergeving voorwaardelijk – en dus onbepaald.

Filosofische reflectie: een wereldbeeld zonder bestemming is leeg

Presuppositioneel beschouwd is een wereldbeeld dat geen vast einddoel kent, niet alleen theologisch gebrekkig, maar ook filosofisch onhoudbaar. Doelgerichtheid – teleologie – is essentieel voor betekenis. Zonder bestemming kan een leven vol inspanning, ethiek, rede of wetenschap geen uiteindelijke zin dragen.

Want als het spoor nergens heen leidt, wat maakt het dan uit hoe recht het loopt?

Alleen het christelijk wereldbeeld biedt een eindbestemming die rust, zekerheid, betekenis én rechtvaardigheid combineert. Niet door eigen verdienste, maar door de gerechtigheid van Christus:

“Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is de gave van God.” (Efeze 2:8)

Samenvatting: hoop of twijfel?

De moslim leeft met toewijding, maar zonder zekerheid. Zijn einddoel – het Paradijs – blijft onzeker, want het rust op een veranderlijke wil en een balans van daden die hij nooit exact kent.

De christen leeft vanuit zekerheid. Niet omdat hij zelf goed genoeg is, maar omdat Christus goed genoeg was – en is. Zijn einddoel is geen lot, geen kans, geen gok – maar een belofte, verzegeld in bloed en bevestigd door opstanding.

“In Mijn Vader’s huis zijn veel woningen; […] Ik ga heen om u plaats te bereiden.” (Johannes 14:2)

Slotgedachte

Als je niet weet waar je naartoe gaat, maakt het niet uit hoe logisch of moreel jouw wereldbeeld is. Zonder bestemming blijft het een mooie route naar nergens.

Maar Jezus zegt:

“Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.” (Johannes 14:6)

Christus presenteert zichzelf niet als een van de vele mogelijke routes naar God, noch als een morele inspiratie of religieuze optie binnen een breder scala aan spirituele wegen. Hij verklaart met goddelijke autoriteit: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Johannes 14:6). Dit is geen suggestie. Geen symbolische mogelijkheid. Het is een exclusieve waarheid die elk mens voor een keuze plaatst. Jezus is dé Weg – de enige door God gegeven toegang tot gemeenschap met de Vader. Hij is het Doel – het uiteindelijke eindpunt van alle menselijke zoeken naar waarheid, betekenis en verzoening. En Hij is de Thuiskomst – de plek waar de dolende ziel tot rust komt, niet op grond van verdienste, maar vanwege genade. Hier eindigt het menselijk streven niet in onzekerheid of religieuze prestatie, maar in zekerheid: geworteld in Hem die dezelfde is gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid (Hebreeën 13:8).

Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij. (Johannes 14:6) / Bron: Martin Sulman m.b.v. AI Drawing Image Generator

Bijlage 1: De ontwikkeling van het alcoholverbod in de Koran

Van geleidelijke aanpassing naar theologische inconsistentie

Een vaak aangehaald voorbeeld van de zogenoemde hikmah (wijsheid) in de islamitische openbaringsgeschiedenis is het verbod op alcohol (khamr, خمر). Moslimexegeten presenteren de geleidelijke openbaring van dit verbod als bewijs van goddelijke pedagogiek: Allah zou de gemeenschap in fasen opvoeden, rekening houdend met sociaal-culturele gevoeligheden. Echter, wanneer deze ontwikkeling kritisch wordt bezien vanuit een presuppositioneel en bijbels perspectief, blijkt deze geleidelijkheid veeleer een illustratie van theologische instabiliteit dan van goddelijke wijsheid.

Fase 1: erkenning zonder verbod – alcohol als moreel problematisch, maar toegestaan

📖 Surah Al-Baqarah (2:219)

“Zij vragen u over wijn en kansspelen. Zeg: ‘In beide schuilt grote zonde en enig voordeel voor de mensen, maar hun zonde is groter dan hun voordeel.’”

In deze eerste fase wordt het gebruik van alcohol niet verboden, maar moreel gewogen. Het gebruik van het woord ithm (إثم – zonde) suggereert dat alcoholgebruik ethisch problematisch is. Tegelijk erkent de tekst bepaalde voordelen, zoals sociaal of economisch nut. De morele balans slaat negatief uit, maar de handeling blijft toegestaan.

📌 Analyse:
Deze ambivalente houding toont aan dat moraal in deze fase niet gegrond is in het onveranderlijke karakter van God, maar eerder in een pragmatische inschatting van nut versus schade. In het christelijk wereldbeeld is zonde echter geen kwestie van kosten-batenanalyse, maar een rechtstreekse aantasting van Gods heilige natuur (vgl. Jesaja 6:3; Habakuk 1:13).

De ontwikkeling van het alcoholverbod in de Koran / Bron: Pixabay

Fase 2: gedeeltelijke beperking – alcohol en gebed sluiten elkaar uit

📖 Surah An-Nisa (4:43)

“O jullie die geloven! Benader het gebed niet terwijl jullie dronken zijn, totdat jullie begrijpen wat jullie zeggen…”

Hier treedt een duidelijke functionele beperking op. Hoewel alcohol niet wordt verboden, wordt het gebruik ervan ernstig bemoeilijkt: men mag niet bidden in een staat van dronkenschap. Aangezien het gebed (ṣalāh) vijfmaal daags verplicht is, wordt alcoholgebruik praktisch gezien vrijwel onverenigbaar met vroom leven.

📌 Analyse:
Deze tweede fase benadrukt het ontwrichtende effect van alcohol op geestelijke helderheid. Maar opnieuw ontbreekt een moreel absoluut kader. Er is geen verklaring waarom alcohol intrinsiek verkeerd zou zijn; het is slechts onverenigbaar met gebed. De implicatie is dat ethiek in de islam contextueel en situationeel blijft – niet voortvloeiend uit het heilige karakter van Allah, maar uit zijn veranderlijke wil.

Fase 3: definitief verbod – alcohol als satanisch werk

📖 Surah Al-Ma’idah (5:90–91)

“O jullie die geloven! Wijn, kansspelen, afgodsbeelden en pijlen voor waarzeggerij zijn een gruwel – werk van de satan. Vermijd ze, opdat jullie voorspoedig zullen zijn.”
“De satan wil slechts vijandschap en haat tussen jullie zaaien door wijn en kansspelen, en jullie afhouden van de herinnering aan Allah en het gebed. Zullen jullie dan ophouden?”

In deze laatste fase wordt alcohol volledig verworpen. Het bevel fa-ijtanibūhu (فَاجْتَنِبُوهُ – vermijd het) is krachtig en bindend, en wordt gebruikt voor handelingen die als rijs (رجس – onrein) en demonisch worden beschouwd. Alcohol wordt in één adem genoemd met afgoderij en waarzeggerij.

📌 Analyse:
De retoriek is nu spiritueel geladen: alcohol wordt verbonden met satanische werking. Maar hier doemt het theologisch probleem op: als alcohol daadwerkelijk zondig en demonisch is, waarom werd het dan ooit getolereerd of slechts beperkt? Als Allah heilig en onveranderlijk is, waarom is zijn houding ten opzichte van een intrinsiek kwaad niet vanaf het begin consistent?

Presuppositionele kritiek: progressieve openbaring of pragmatische aanpassing?

Binnen de islamitische theologie wordt de geleidelijke invoering van het alcoholverbod vaak verdedigd als een pedagogische strategie: Allah zou zijn gemeenschap stap voor stap hebben willen losmaken van een diepgewortelde gewoonte. Eerst wordt wijn erkend als zondig maar nuttig (Soera 2:219), vervolgens wordt dronkenschap tijdens het gebed verboden (Soera 4:43), en uiteindelijk wordt het gebruik volledig verworpen als een “gruwel en werk van Satan” (Soera 5:90).

Deze geleidelijkheid wordt gepresenteerd als goddelijke wijsheid. Maar vanuit een presuppositioneel perspectief — waarin moraal en openbaring geworteld zijn in het onveranderlijke karakter van God — is deze ontwikkeling theologisch problematisch. Want als wijn uiteindelijk als intrinsiek kwaad wordt bestempeld, waarom werd het dan eerder nog benoemd als iets met enig voordeel? Waar God heilig is en zijn geboden een directe weerspiegeling zijn van Zijn wezen (Maleachi 3:6; Hebreeën 13:8), daar hoort morele inconsequentie geen plaats te hebben in openbaring.

De Bijbelse openbaring kent wel degelijk ontwikkeling — maar geen morele omkering. Wat in Genesis zonde is, blijft zonde in het evangelie. Wat God haat, haat Hij altijd. De openbaring van Gods wil in de Schrift is progressief in duidelijkheid, niet in morele aardverschuivingen. De kern blijft gelijk: heiligheid, rechtvaardigheid, waarheid.

Daarom vormt de gefaseerde invoering van het alcoholverbod in de Koran geen illustratie van goddelijke pedagogie, maar van een voluntaristisch godsbeeld waarin moraal primair afhangt van wat God op een bepaald moment beveelt — niet van wie Hij altijd is. In plaats van een constante norm blijkt er sprake van een schuivende maatstaf. Wat vandaag verboden is, was gisteren nog toegestaan. Niet vanwege nieuwe inzichten in het kwaad zelf, maar vanwege een veranderlijk bevel. Dat ondermijnt de morele betrouwbaarheid van de openbaring, en stelt de vraag: is dit progressieve openbaring — of progressieve aanpassing?

Samenvattend overzicht

FaseSurahInhoudTheologische status
1. Tolerantie2:219Alcohol is zondig, maar toegestaanMoraal als pragmatische afweging
2. Beperking4:43Verboden tijdens gebedFunctionele beperking
3. Verbod5:90–91Alcohol is onrein en satanisch – volledig te vermijdenDefinitief verbod, zonder morele continuïteit

Slotbeschouwing: van een veranderlijke wil naar een vaste Rots

De geleidelijke aanpak rondom alcohol laat zien dat Allah’s geboden niet noodzakelijk voortkomen uit zijn heilige aard, maar schijnbaar uit zijn aanpassing aan sociale omstandigheden. Vanuit een bijbels-theologisch perspectief is dit geen kracht, maar een zwakte: het ondermijnt het gezag en de consistentie van de openbaring.

Daarentegen is de God van de Bijbel dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid (Hebreeën 13:8). Zijn morele geboden zijn geen reactie op omstandigheden, maar een weerspiegeling van wie Hij is. En in Christus – het Woord dat vlees werd (Johannes 1:14) – is die waarheid tot ons gekomen in genade én waarheid (Johannes 1:17).

Waar de Koran zich ontwikkelt, openbaart de Bijbel een God die zichzelf nooit hoeft bij te stellen. En dat is het ware fundament van goddelijke openbaring.

Ofscoon God in de Bijbel niet verandert in wezen of wil (Maleachi 3:6; Hebreeën 13:8), is er wél sprake van voortgaande openbaring: een proces waarbij God Zich in toenemende mate, maar altijd in harmonie met Zijn karakter, bekendmaakt aan de mens. Deze progressieve openbaring – van de schaduwbeelden in de wet en profeten tot de volheid in Christus – toont geen theologische wispelturigheid, maar goddelijke consistentie in pedagogiek. “God, die vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken heeft door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon” (Hebreeën 1:1-2). Wat in het Oude Testament werd voorbereid, wordt in het Nieuwe Testament vervuld. Waar islamitische openbaring vaak verschuift in morele strekking, ontwikkelt de bijbelse openbaring zich in helderheid, maar nooit in tegenstrijdigheid – omdat zij geworteld is in het onveranderlijke karakter van een heilige God.

Reacties en ervaringen

Hieronder kun je reageren op dit artikel. Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt nadat ze door de redactie gelezen zijn. Dit om ‘spam’ of anderszins ongewenste c.q. ongepaste reacties eruit te filteren. Daar kunnen soms enige uren overheen gaan.