Last Updated on 25 juni 2025 by M.G. Sulman
De strijd om Israël speelt zich allang niet meer alleen af op het wereldtoneel — hij woedt ook in onze woorden. Wat als je onbewust termen gebruikt die het Joodse volk verdacht maken, de geschiedenis verdraaien en het Bijbelse verhaal ondermijnen? In dit artikel ontdek je tien veelgebruikte woorden over Israël die christenen écht onder de loep moeten nemen. Niet om politiek te bedrijven, maar om trouw te blijven aan waarheid, belofte en het hart van God.

Inhoud
- 1 Woorden doen ertoe: waarom taal alles is in het Israëlverhaal
- 2 Bezet of betwist? het gevecht om een woord
- 3 Kolonist, zeg je? of gewoon: joodse buurman in Hebron
- 4 Palestina bestaat niet… maar probeer dat maar eens uit te leggen op een verjaardagsfeestje
- 5 Vluchtelingenkampen die geen kampen zijn: een woord als rookgordijn
- 6 Apartheid in Israël? nee joh, zeg dan gewoon dat je het nieuws van Instagram hebt geplukt
- 7 Intifada: het klinkt als een volksdans, maar het was gewoon terreur
- 8 Als Israël terugslaat, heet het ineens ‘bombarderen’
- 9 Christen zijn in een wereld die Israël liever cancelt
- 10 Praktische tools, woordenlijst en heilige koppigheid voor wie Israël recht wil doen
- 11 Reacties en ervaringen
Woorden doen ertoe: waarom taal alles is in het Israëlverhaal
Zeg eens eerlijk: hoe vaak lees je het woord kolonist en voel je iets van: “oei, dat klinkt niet best”? Of je hoort iemand praten over de bezette Westelijke Jordaanoever en ergens knik je mee – want dat is toch de officiële term? NOS zegt het. CNN zegt het. De kranten tikken het na. Dus zal het wel kloppen, toch?
Nou, nee dus. Niet per se. En dát is precies waar het om draait. Want taal is nooit neutraal. Woorden zijn als draden waarmee een bepaald beeld geweven wordt. Soms subtiel, soms met een grove naald. En in het conflict rond Israël gebeurt dat op dagelijkse basis. Ongezien. Ongemerkt. En vaak zelfs door goedbedoelende mensen die het zelf niet eens doorhebben.
Laat dat even inzinken.
Taal is geen bijzaak – het is de strijd
Wat als je woorden zó kiest dat het lijkt alsof een volk op bezet land woont, terwijl ze in werkelijkheid wonen waar hun voorouders al duizenden jaren geleefd hebben? Dan verandert taal van communicatiemiddel in een propagandawapen. En dat gebeurt dus constant rondom Israël.
Neem bijvoorbeeld de term bezet gebied. Klinkt juridisch, afstandelijk… maar ook verdacht. Een soort misdaadachtig sfeertje hangt eromheen. Je denkt aan tanks, soldaten, checkpoints, koloniale bezetters. Niemand wil geassocieerd worden met een bezetter. Maar wie heeft ooit besloten dat Judea en Samaria, oftewel de Bijbelse kernlanden van Israël, automatisch bezet zijn als Joden er wonen? Wie bepaalt dat narratief?
Spoiler: het zijn vaak de grote mediabedrijven, internationale organisaties, en politieke spelers die in hun woordkeuze al een kant kiezen. Zonder dat het openlijk gezegd wordt.
En weet je wat het bizarre is? Zelfs pro-Israëlische mensen nemen die woorden soms over. Gewoon omdat het zo vaak gezegd wordt. Het glipt erin. Maar dát is nu precies hoe framing werkt. Je hoeft niet te liegen om iemand op het verkeerde been te zetten – je hoeft alleen maar net de verkeerde woorden te gebruiken.
Kleine woorden, grote impact
Neem het woord kolonist. Dat roept beelden op van Europese machthebbers in Afrika, van overheersing, onderdrukking, en uitbuiting. Maar we hebben het hier over Joodse families die zich vestigen op de heuvels van Judea – waar hun voorouders, profeten en koningen leefden. Denk aan Bethlehem, Hebron, Shilo… allemaal plekken uit het Oude Testament. Dit zijn geen vreemdelingen op vreemd grondgebied. Dit zijn kinderen die terugkeren naar het erfdeel van hun vaders.
Een taalgebruik dat hen als ‘kolonisten’ neerzet, doet geweld aan de werkelijkheid. Het maakt de terugkeer van het Joodse volk tot iets dat verdacht is. Terwijl het voor velen juist een vervulling is van Bijbelse beloften. Wie daar woont, doet dat niet uit veroveringsdrang – maar uit hoop.
Woorden die verplaatsen
Of neem vluchtelingenkamp. Je ziet een tentenkamp voor je, met modderige paden, huilende kinderen en VN-voedselpakketten. Maar in werkelijkheid gaat het vaak om gewone woonwijken, waar sommige families al drie generaties wonen. Mensen met huizen van steen, winkels om de hoek en een prima internetverbinding. Toch blijft men de term kamp gebruiken. Waarom? Omdat het een tragisch beeld oproept. Omdat het medelijden wekt. Omdat het politiek bruikbaar is.
En dat is het venijn van taal. Eén woord kan een complete realiteit verschuiven. Van nuchtere feiten naar suggestieve framing. Van waarheid naar beeldvorming.
Maar is dat nou zo erg?
Goede vraag. Want je kunt denken: ach joh, iedereen begrijpt toch wel wat ermee bedoeld wordt? Of: er zijn toch belangrijkere dingen, zoals vrede, veiligheid en gerechtigheid? En dat is waar – maar niet compleet. Want juist vrede, veiligheid en gerechtigheid zijn gebaat bij duidelijkheid, bij eerlijke informatie, bij het noemen van dingen bij hun echte naam.
Je bouwt geen duurzame vrede op leugenachtige fundamenten. En als het verhaal van Israël voortdurend verdraaid wordt – bewust of onbewust – dan wordt het steeds moeilijker om te zien wie werkelijk waar staat.
En dat raakt ook jou. Zeker als christen. Want als je uitgaat van de Bijbel, dan weet je: woorden zijn krachtig. God sprak en er was. Jezus is het Woord. En ons wordt gevraagd om waarheid te spreken in liefde (Efeze 4:15). Dan kun je niet nonchalant omgaan met taal – zeker niet als het gaat om een volk dat al eeuwenlang misbegrepen, verkeerd geciteerd en zelfs vervolgd is… óók vanwege verkeerde woorden.
Een woordenschat vol waarheid
Daarom: het is tijd dat we bewuster worden van onze woordkeus. Niet alleen in wat we zeggen, maar ook in wat we lezen, liken, delen. Want wie meegaat in de taal van verdraaiing, loopt het risico waarheid te verliezen. En wie waarheid verliest, verliest richting.
Dat betekent niet dat je elke journalist moet wantrouwen of met het vingertje moet gaan wijzen. Het betekent: wakker blijven. Zelf onderzoeken. Kritische vragen stellen. En af en toe een term vervangen, gewoon omdat het eerlijker is.
- Niet Westelijke Jordaanoever, maar Judea en Samaria.
- Niet kolonist, maar Joodse bewoner.
- Niet Palestina, maar de Palestijnse Autoriteit.
- Niet bezet, maar betwist.
Het zijn kleine verschuivingen, maar ze kunnen een wereld van verschil maken. Of, zoals men in Frankrijk zegt: le diable est dans les détails – de duivel zit in de details.
Tot slot
Dit hoofdstuk is geen pleidooi om krampachtig correct te gaan praten. Het is een uitnodiging om anders te kijken. Om je bewust te worden van hoe taal werkt – en wat het met ons doet. Want wie zich de woorden eigen maakt, krijgt toegang tot het verhaal. En wie het verhaal begrijpt, zal merken dat Israël niet het probleem is – maar een belofte.
Word wakker. Wees scherp. En durf woorden te kiezen die het licht laten schijnen – niet de mist.
Bezet of betwist? het gevecht om een woord
Sta eens stil bij dat woord: bezet. Wat doet het met je? Wat voor beelden roept het op?
Misschien denk je aan tanks in de straten. Zandkleurige legerwagens die grommend over stoffige heuvels rijden. Soldaten met helmen, checkpoints, prikkeldraad. In je hoofd zie je burgers die smeken om vrijheid. Koloniale toestanden. Onvrijheid. In elk geval: iets wat niet klopt.
En dát is precies de kracht van dat ene woord. ‘Bezet’. Zo’n ogenschijnlijk neutrale term die intussen het hele frame bepaalt. En laat dat nou net de bedoeling zijn.
De ‘bezette’ gebieden… zeggen ze
In de meeste media heet het gebied ten oosten van de Groene Lijn standaard de bezette Westelijke Jordaanoever. Klinkt lekker officieel. Alsof het ergens in marmer gebeiteld staat. Alsof het een voldongen feit is, geen discussie mogelijk.
Maar wie even doorvraagt, komt op een heel andere bodem terecht.
De Groene Lijn – meer dan een streep op de kaart
De Groene Lijn is de wapenstilstandsgrens van 1949 tussen Israël en zijn buurlanden, getekend met groene inkt na de Onafhankelijkheidsoorlog. Het is géén erkende internationale grens, al wordt die wel vaak zo gepresenteerd. Vooral Judea en Samaria, die ten oosten van deze lijn liggen, worden hierdoor ten onrechte als ‘buitenlands’ of ‘bezet’ gezien. In werkelijkheid gaat het om betwist gebied met diepe Bijbelse en historische wortels, waarvan de uiteindelijke status nog steeds onderwerp van diplomatiek overleg is.
Dat gebied waar ze het over hebben, is Judea en Samaria. Niet verzonnen, niet hernoemd – het zijn de namen zoals ze al duizenden jaren bestaan. In de Bijbel. In oude geschriften. In de monden van profeten, koningen, pelgrims, reizigers.
Als je je Bijbel openslaat, struikel je er zowat over: van Bethlehem tot Hebron, van Silo tot Sichem. Allemaal in Judea en Samaria. Daar heeft Abraham gelopen. David gekampeerd. Jezus gepreekt. En vandaag woont er weer een groeiende Joodse gemeenschap, teruggekeerd naar het land van hun voorvaderen.
Dat is dus waar we het over hebben. Geen vage heuvels in niemandsland, maar het hart van Bijbels Israël.

Maar… wie ‘bezette’ het dan?
Goede vraag. En het antwoord is – verrassend genoeg – niet Israël.
In 1948 viel Jordanië Judea en Samaria binnen, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Israël. Jordanië bezette het gebied letterlijk, en annexeerde het in 1950. Dat werd wereldwijd nauwelijks erkend, trouwens. Alleen Groot-Brittannië en Pakistan knikten halfslachtig mee. De rest hield het bij een beleefde stilte.
Pas in 1967, tijdens de Zesdaagse Oorlog, nam Israël het gebied in nadat Jordanië opnieuw ten strijde trok. Niet omdat Israël zin had in uitbreiding, maar uit zelfverdediging. Dat maakt nogal uit. Dit was geen imperialistische ‘move’ – dit was overleven.
En toen gebeurde er iets opmerkelijks: ineens begon men over ‘de bezetting van 1967’. Alsof het Jordanië nooit was geweest. Alsof het gebied altijd al aan ‘de Palestijnen’ had toebehoord. Alsof de Joodse aanwezigheid iets nieuws was.
Wat in feite gebeurde: Israël herwon controle over het land dat al duizenden jaren verbonden is met zijn geschiedenis. Maar men noemde het ‘bezet’. Et voilà: framing in actie.
Betwist, niet bezet
Kijk, als je puur juridisch kijkt – dus zonder emotionele bijsmaak – dan is er geen staat Palestina geweest die dit land in handen had. Geen soevereine regering. Geen grenzen die erkend waren door de wereld. Het gebied was deel van het Britse Mandaatgebied Palestina (een kunstmatige creatie van de Volkenbond na de val van het Ottomaanse Rijk), bedoeld als thuis voor het Joodse volk én andere bewoners.
Toen dat Mandaat eindigde, viel het uiteen. En het werd, jazeker, betwist gebied. Meerdere partijen claimden het, er ontstonden oorlogen, vluchtelingenstromen, chaos. Maar één ding is helder: het was geen Palestijns gebied dat Israël ‘bezet’ heeft.
Daarom spreken eerlijke historici – en sommige internationale juristen – van betwist gebied. Niet bezet. Niet gestolen. Maar een gebied waarover geen definitieve status is overeengekomen. Wat, tussen haakjes, ook precies is wat in de Oslo-akkoorden staat. Je weet wel, die beroemde vredesonderhandelingen uit de jaren ’90.
De Oslo-akkoorden – vrede op papier
De Oslo-akkoorden uit de jaren ’90 waren bedoeld als stappen richting vrede tussen Israël en de Palestijnen. Ze erkenden wederzijds elkaars bestaan en verdeelden Judea en Samaria in zones. Volgens de Oslo-akkoorden (1993–1995) werd Judea en Samaria opgedeeld in drie zones:
- Gebied A kwam volledig onder Palestijns bestuur,
- Gebied B onder gedeelde controle (PA civiel, Israël veiligheid),
- Gebied C bleef volledig onder Israëlische controle.
Belangrijk: ze lieten de status van het gebied bewust open voor onderhandelingen. Dus nee – Israël werd er niet tot bezetter verklaard.
Woorden zijn wapens
En dus is de vraag: waarom houdt men toch zo krampachtig vast aan dat woord bezet?
👉 Antwoord: omdat het politiek werkt. Het zet Israël neer als bezetter. Als indringer. Als crimineel. Je hoeft niets uit te leggen – het woord zegt alles al. En dat is nu net de bedoeling.
In die zin is het woord bezet als een sluipschutter: ogenschijnlijk onzichtbaar, maar met dodelijke precisie gericht op de legitimiteit van Israël. Het maakt van Joodse terugkeer een misdaad. En van elke nederzetting een daad van agressie.
Desalniettemin – laten we het beestje bij de naam noemen – is dit geen eerlijke weergave. Het is framing, puur en onversneden.
Christelijk geweten
Voor wie de Bijbel serieus neemt, is dit geen voetnoot. Dit gaat ergens over. Want als de Schrift spreekt over het land dat aan Abraham is beloofd, en als datzelfde land vandaag onderwerp is van een semantisch moddergevecht, dan kunnen we niet zomaar meeneuriën met de woorden van de wereld.
Wie Israël zegent, kiest woorden met zorg. Niet uit blindheid, maar uit besef. Want taal vormt ons denken – en wie onwaarheid slikt, spuugt ook onwaarheid uit.
📖 Spreuken 18:21 zegt: Dood en leven zijn in de macht van de tong.
Een vers dat allengs actueler wordt.
Dus… wat dan wel?
Zeg gewoon Judea en Samaria. Dat is accuraat, historisch én Bijbels. Zeg desnoods betwiste gebieden, afhankelijk van context. Maar stop met bezet. Geef dat woord maar terug aan de geschiedenisboeken. Laat het maar beschrijven wat Jordanië deed van 1948 tot 1967.
En ja, je zult mensen tegen je in het harnas jagen. Ze zullen zeggen dat je propaganda verspreidt. Maar wie waarheid spreekt, moet bereid zijn tegen de stroom in te zwemmen.
Een tip voor wie schrijft of spreekt
Leg het rustig uit. Niet dwingend. Laat mensen zien dat de feiten anders liggen dan wat ze gewend zijn te horen. Soms is één zinnetje al genoeg om iets los te maken.
“Wist je dat Judea en Samaria gewoon Bijbelse namen zijn, en dat die regio vóór 1967 helemaal niet van ‘Palestina’ was?”
Gooi zo’n vraag op tafel en kijk wat er gebeurt. Wie weet plant je een zaadje. En als het niet vandaag uitkomt, dan misschien morgen. De waarheid heeft geen haast, maar ze blijft wel staan.
Tot hier hoofdstuk 2. Het was een stevige rit, ja. Maar broodnodig. Want wie niet leert kijken achter de woorden, loopt het risico zichzelf wijs te laten maken dat Israël een bezetter is – terwijl het in werkelijkheid een thuiskomer is. Een natie die leeft van belofte. En da’s andere koek.

Kolonist, zeg je? of gewoon: joodse buurman in Hebron
Er zijn van die woorden die meer doen dan alleen iets aanduiden. Ze ruiken, ze kleven, ze zítten ergens tussen je oren, nog vóór je goed en wel weet waar het over gaat. Kolonist is zo’n woord.
Zodra je het hoort, gaat er iets aan. Iets onbestemds, ongemakkelijks. Je denkt aan ruwe mannen met hoeden in tropische landen. Aan rubberplantages. Aan brute overheersing, vreemde vlaggen, locals die worden weggedrukt. Macht, controle, onrecht. En tja, als je dan hoort dat er Joodse kolonisten zijn die ‘illegaal nederzettingen bouwen’ op de Westoever, dan is het plaatje compleet. Toch?
Maar wacht even.
Wie zegt dat dit klopt? Of beter: wie heeft eigenlijk besloten dat een Jood in Hebron een kolonist is?
Kolonialisme… really?
Als je serieus kijkt naar de betekenis van kolonialisme, dan gaat het meestal over Europeanen die duizenden kilometers verderop landen bezetten die niet van hen waren. Denk Belgen in Congo, Fransen in Indochina, Britten in India. Ze kwamen, zagen, en exploiteerden. Pure machtspolitiek.
Maar de Joden die vandaag wonen in plaatsen als Beit El, Shilo of Kiryat Arba? Die wonen op plekken die rechtstreeks uit de Bijbel komen. Geen fabeltje. Geen sentiment. Gewoon letterlijk de grond waar Abraham wandelde, waar Jakob droomde, waar Jozef begraven ligt.
Dat noemen we dan kolonisten. Serieus?
Laat ons even een denkbeeldig tafereel schetsen
Stel je voor: een jonge Joodse vrouw uit Frankrijk besluit zich met haar gezin te vestigen in Samaria, op een heuvel niet ver van Nablus (dat vroeger Sichem heette). Ze bouwt een huis, stuurt haar kinderen naar school, teelt tomaten. Ze werkt als verpleegkundige. Haar man is leraar Hebreeuws. Ze betalen belasting, stemmen bij verkiezingen, rijden op hun Shabbat naar familie in Jeruzalem.
En dan zegt de krant: kolonisten veroorzaken spanningen in het gebied.
Kolonisten? Je bedoelt Léa en haar drie kinderen?
Men spreekt over haar alsof ze een soort militiesoldaat is. Alsof ze iemand verjaagd heeft. Alsof ze een plantage heeft afgepakt.
Maar weet je wat het vreemde is? Veel van deze Joden hebben simpelweg teruggekocht wat ooit Joods eigendom was. Of ze wonen op land dat van niemand was, dus staatsland. En ja, dat mag, juridisch gezien. Daar valt serieus over te discussiëren – maar kolonisatie? Nee, dat is een grove karikatuur.
Waarom dit woord zo giftig is
De term kolonist is niet toevallig gekozen. Het is geladen, doelgericht. Het laat Israëlische Joden eruitzien als bezetters, indringers, vreemdelingen in een gebied dat zogenaamd niet van hen is. Alsof ze er niets te zoeken hebben. Alsof hun aanwezigheid op zichzelf een provocatie is.
Maar weet je wat het werkelijk is?
Het is de omkering van geschiedenis. Het verdraaien van realiteit. Het is doen alsof de Jood die terugkeert naar Hebron een bezetter is, terwijl zijn overgrootvader daar misschien werd vermoord in 1929 – tijdens een pogrom die niemand nog wil herinneren. Terwijl dat wél het begin was van een Joodse leegloop uit eeuwenoude gemeenschappen.
Dus wie is hier de indringer?
Hebron 1929 – vergeten bloedbad
In augustus 1929 werden in Hebron 67 Joodse mannen, vrouwen en kinderen op brute wijze vermoord door hun Arabische buren tijdens een pogrom, aangewakkerd door valse geruchten over Joden die de Al-Aqsa moskee zouden bedreigen. De overlevenden werden geëvacueerd door de Britten, waarmee een eeuwenoude Joodse gemeenschap werd weggevaagd. Deze tragedie – lang voor het bestaan van de staat Israël of enige “bezetting” – toont pijnlijk aan dat Joodse aanwezigheid in Judea niet pas sinds 1967 werd betwist, maar al eerder werd bestreden met geweld.

Mogen Joden daar eigenlijk gewoon wonen?
Wat vaak onder tafel schuift in het hele debat over “kolonisten”, is deze simpele vraag: mogen Joden überhaupt wonen in Judea en Samaria? Het antwoord is: ja. Volgens internationale afspraken – waaronder het Mandaat van de Volkenbond uit 1922 – is Joodse vestiging in het land Israël toegestaan, óók ten westen én oosten van de Groene Lijn. En sinds de Oslo-akkoorden is afgesproken dat Israël in Gebied C (zo’n 60% van Judea en Samaria) bestuurlijke én veiligheidsverantwoordelijkheid heeft. Dus nee, het is géén illegale bezetting wanneer een Israëlisch gezin zich daar vestigt.
Toch doen sommige internationale stemmen alsof Joodse aanwezigheid daar per definitie misdadig is. Alsof het gebied Judenrein zou moeten blijven. Alsof alleen Palestijnen er recht op bestaan hebben – en Joden “proberen binnen te dringen”. Dat is niet alleen historisch onjuist, het is ook moreel wrang. Waarom zou een Jood niet mogen wonen in Beit El, waar Jakob droomde van de hemel? Of in Hebron, waar de aartsvaders begraven liggen?
Wie eerlijk wil praten over vrede, kan niet eisen dat die alleen bereikt wordt door Joodse dorpen te ontmantelen. Vrede vraagt co-existentie, geen etnische zuivering. Het is wrang dat juist de roep om “gerechtigheid” soms gepaard gaat met het idee dat bepaalde gebieden Jodenvrij moeten zijn. Waar is dan de verontwaardiging over échte uitsluiting?

Bewoners, geen kolonisten
Er wonen vandaag zo’n half miljoen Joden in Judea en Samaria. Sommigen in grotere steden als Ariel of Ma’ale Adumim, anderen in kleine dorpjes waar geiten rondscharrelen en de zon fel brandt op de stenen muren.
Sommige van die gemeenschappen zijn recent gebouwd. Andere bestaan al decennia. In elk geval: deze mensen zijn geen militair project. Het zijn gezinnen. Kinderen die fietsen. Jongeren die dromen van een startup. Ouderen die Psalm 121 zingen op het balkon.
Ze zijn geen pionnen in een spel. Ze zijn mensen met wortels. En velen van hen voelen: ik ben hier niet gekomen om iets af te pakken – ik ben hier teruggekeerd.

Dus wat zeg je dan?
Gebruik liever woorden als bewoners, Joodse inwoners van Judea en Samaria of (zo nodig) Israëlische burgers in betwist gebied. Zulke termen ademen eerlijkheid. Ze schetsen geen karikatuur, maar openen het gesprek. Ze nodigen uit tot nadenken, in plaats van beschuldigen of framen.
En ja, toegegeven, sommige van die bewoners zijn best uitgesproken. Sommigen zitten in een soort religieus-nationalistische flow die je kunt betwijfelen. Maar dat maakt hen nog geen kolonisten in de klassieke zin van het woord. Dat soort generalisaties helpen niemand. Het blaast leven in een eeuwenoud vuur, niet met feiten maar met misleiding als brandstof.
Bijbels perspectief
En dan dit: als je de Bijbel gelooft, dan kun je moeilijk om het feit heen dat dit gebied deel is van het erfdeel van Israël. Niet als roof – maar als belofte. Als bestemming. Denk aan Jeremia 31:5: “Gij zult wederom wijngaarden planten op de bergen van Samaria.”
Is dat kolonialisme? Of is dat thuiskomen?
Als we dat woord blijven gebruiken – kolonisten – dan gooien we als christenen in feite zand in onze eigen ogen. Dan noemen we de kinderen van het Verbond ‘indringers’. En dat klopt niet. Punt.
Slotgedachte – woorden als brug, niet als bijl
Kijk, het Israëlisch-Palestijnse conflict is niet simpel. Je hoeft het ook niet allemaal glad te strijken met mooie woorden. Maar het minste wat je kunt doen, is eerlijk blijven over wíé je bedoelt. En kolonist is in dit geval geen eerlijk woord. Het is bedoeld als pejoratief.
Dus: noem hem geen kolonist, maar bewoner. Geen nederzetting, maar dorp. Geen bezetter, maar teruggekeerde. Zo kies je woorden die recht doen, niet verdraaien.
Want wat je zegt, zegt iets over waar je staat.
En waar je staat, zegt iets over wie je bent.
Palestina bestaat niet… maar probeer dat maar eens uit te leggen op een verjaardagsfeestje
Stel: je zit aan tafel, gebak op een kartonnen bordje, tante Mien tegenover je met een plastic vorkje in haar hand. Ze zegt: “Tja, het is toch vreselijk, wat daar in Palestina gebeurt…”
En daar zit je dan. Kopje slappe koffie in de ene hand, innerlijke aarzeling in de andere. Want wat zeg je? Ga je los? Begin je aan een historische verhandeling tussen de chocolaatjes en de slagroomtaart door? Of slik je het in, laat je het gaan, en kijk je zijdelings naar de hamster in het rad naast de tv?
Want ‘Palestina’ – dat klinkt onschuldig, vertrouwd zelfs. Alsof het gewoon klopt. Alsof het altijd al zo genoemd werd. Maar onder dat ene woord zit een hele wereld aan misverstanden, dubbele agenda’s en hersenmist.
Dus. Laten we er gewoon induiken. Zonder franje. Zonder theediplomatie.
Palestina – een naam met een staartje
Het klinkt oud. Mysterieus. Bijna poëtisch. Palestina. Mensen denken aan olijfbomen, witte huizen op heuvels, ezeltjes met manden vol vijgen. Of – realistischer – aan brokstukken, frustratie en raketten. Maar in beide gevallen gaat men ervan uit: er is een land genaamd Palestina, en Israël heeft daar een deel van ‘afgepakt’.
De werkelijkheid? Palestina is een Romeinse creatie. Geen grap. Rond 135 na Christus besloot keizer Hadrianus dat hij klaar was met die opstandige Joden. Jeruzalem werd hernoemd tot Aelia Capitolina en Judea – de hartstreek van het Joodse land – werd voortaan aangeduid als Syria Palaestina. Klinkt fancy, maar het was een vernedering. Het idee was: wis die Joodse naam maar uit, weg met dat volk, klaar ermee.
Het is alsof je Friesland ineens Brabant gaat noemen – puur omdat je bonje had met de Friezen. Klinkt belachelijk? Toch is dat exact wat de Romeinen deden met Judea.
Dat is dus de oorsprong van Palestina. Geen oud land, geen natie met een vlag en regering, maar een Romeinse belediging. En dat is belangrijk om te weten. Niet om zout in wonden te wrijven – maar om helderheid te krijgen. Want als je het fundament niet begrijpt, ga je gegarandeerd scheef bouwen.

Er is nooit een staat Palestina geweest
Nog steeds niet, trouwens. Geen paspoorten met ‘State of Palestine’. Geen munteenheid. Geen grenzen die door de wereld erkend zijn. Geen hoofdstad met een centrale regering die écht functioneert.
Wat er wél is: de Palestijnse Autoriteit – ontstaan uit de Oslo-akkoorden, bedoeld als tijdelijke bestuursvorm. Ze hebben beperkte autonomie over een deel van Judea en Samaria. Denk: scholen, politiewerk, wat belastingen innen. En dan is er nog Hamas, in Gaza. Maar dat is een ander hoofdstuk. Letterlijk.
Feit is: Palestina als onafhankelijke staat heeft nooit bestaan. Niet in de Romeinse tijd, niet tijdens het Ottomaanse rijk, niet onder de Britten, niet in 1948, en ook nu niet.
Dus als mensen het hebben over de staat Palestina, dan spreken ze over iets wat juridisch en historisch niet heeft bestaan – maar wat wel wordt opgevoerd alsof het een eeuwenoude realiteit is. Een soort fata morgana waar de halve wereld achteraan loopt.
Maar hoe zit het dan met de mensen die zichzelf Palestijnen noemen?
Goede vraag. Want ja – er zijn Arabieren die zichzelf zo noemen. Voornamelijk moslims, deels christenen. Ze wonen in Judea, Samaria, Gaza, of zijn daar vandaan gevlucht. Hun gevoel van identiteit is reëel. Hun verlangen naar veiligheid en bestaansrecht ook. Maar laten we eerlijk zijn: het begrip Palestijns volk zoals het nu wordt gebruikt, is een recente uitvinding.
Ooit noemden Joden zichzelf Palestinian Jews – denk aan de Palestine Post of het Palestine Symphony Orchestra. Voor 1948 verwees Palestina naar een geografische aanduiding, geen etnische. De term Palestijns volk zoals we die nu kennen, werd pas écht gepusht door Yasser Arafat in de jaren ’60 – als strategisch instrument. Niet uit historische noodzaak, maar als politiek wapen in de strijd tegen Israël.
En precies dát maakt het zo explosief. Als je Israël kunt framen als “bezetter van Palestina”, dan hoef je niks meer uit te leggen. Dan is Israël per definitie de boosdoener. Dan wordt elk verdedigingsmiddel agressie, en elke concessie te weinig. Het frame zit dan als een val dicht – strak, overtuigend, en voor velen onweerstaanbaar. Maar historisch klopt het van geen kanten — en moreel is het ronduit manipulatief.

De kracht van herhaling
Zeg iets maar vaak genoeg, en mensen gaan het geloven. De meeste jongeren die je vandaag spreekt, denken écht dat Israël gebouwd is op ‘gestolen Palestijns land’. Waarom? Omdat ze het op school horen. Op Instagram. In Netflix-series. In YouTube-documentaires met een droevige soundtrack eronder.
En als je daar dan komt met je kaart van het Mandaatgebied, je verwijzing naar San Remo 1920 of de Balfourverklaring, dan kijken ze je aan alsof je een stripfiguur bent. Alsof je uit een andere tijd komt. En misschien is dat ook zo. Misschien ben je dan een soort Noach, die z’n boot aan het bouwen is terwijl er nog geen wolkje aan de lucht is.
Maar laat dat je niet weerhouden.
San Remo & de Balfourverklaring – het internationale startschot voor Israël
In 1917 verklaarde Groot-Brittannië in de Balfourverklaring dat het de vestiging van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina zou steunen. Die belofte werd internationaal bekrachtigd tijdens de San Remo-conferentie in 1920, waar de Volkenbond unaniem vastlegde dat Joden recht hadden op vestiging in het hele Mandaatgebied – inclusief Judea en Samaria. Dit waren geen koloniale grillen, maar formele besluiten van het volkenrecht. Wie zegt dat Israël daar “geen recht op heeft”, veegt deze verdragen simpelweg van tafel.
Wat dan wél?
Gebruik de juiste termen. Noem het de Palestijnse Autoriteit als je verwijst naar Abbas & co. Spreek over de Palestijnse gebieden als je doelt op gebieden A en B, of op Gaza. Wees precies. Duidelijk. Want woorden vormen beelden, en beelden vormen overtuigingen. En voor je het weet heeft iemand in de supermarkt besloten dat Israël in z’n geheel maar ‘teruggegeven’ moet worden aan ‘de Palestijnen’. Zonder dat die persoon ooit een kaart van vóór 1948 gezien heeft.
Het land Israël – geen bezetter, maar bewaarder
In Psalm 121 staat: “Zie, Hij zal niet sluimeren noch slapen, de Bewaarder van Israël.” Dat is nogal wat. Niet de bezetter van Israël. Niet de veroveraar. Maar de Bewaarder. Dat zegt iets over roeping. Over bestemming. Over trouw.
Israël is geen vlekje op de kaart dat daar toevallig is blijven hangen. Het is een belofte in beweging. Een volk dat teruggekeerd is naar de plek waar het ooit vandaan werd verdreven. Niet om oorlog te voeren – maar om weer thuis te zijn.
En ja, dat is ingewikkeld. Niet vlekkeloos. Niet zonder pijn en frictie. Maar het is géén kolonisatie. Geen diefstal. Geen overname.
Het is herstel. Herinnering. Heilig.
Dus… terug naar dat verjaardagsfeestje
Als tante Mien weer begint over Palestina, kijk dan niet weg. Vraag rustig: “Wat bedoel je precies met ‘Palestina’?” Niet om haar af te branden, maar om het gesprek open te breken. Misschien weet ze het zelf niet. Misschien heeft ze het woord al jaren gebruikt zonder ooit te vragen waar het vandaan komt.
En daar ligt je kans. Niet om een preek te houden, maar om een zaadje te planten. Een zaadje van waarheid. En wie weet… misschien gaat ze de volgende keer wel zelf opzoeken hoe het zit.
Tot zover dit hoofdstuk. De verwarring rond ‘Palestina’ is hardnekkig – maar niet onuitroeibaar. Blijf rustig. Spreek helder. En laat je niet gek maken door de slogans.
Want slogans schreeuwen luid, ja — maar waarheid heeft geen megafoon nodig. Ze fluistert, onverstoorbaar. En zij blijft, zelfs als iedereen haar probeert te overstemmen.
Vluchtelingenkampen die geen kampen zijn: een woord als rookgordijn
Je kent ze vast wel, die beelden. Een grauwe betonnen wijk, op elkaar gestapelde huizen, verweerde muren met graffiti, kinderen met kapotte voetballen op stoffige pleintjes. En dan het onderschrift: Vluchtelingenkamp in de Westelijke Jordaanoever.
Klinkt tragisch. Ziet er ook zo uit. Maar wacht even — kamp?
Want wat je daar ziet is geen tentendorp in een zompig weiland. Het zijn flatgebouwen, asfaltwegen, waterleidingen. Winkeltjes, kappers, bakkerijen, minibusjes die toeterend de hoek om scheuren. Je denkt: dit is gewoon een wijk. Een stadsdeel. Misschien arm, misschien achtergesteld, maar geen kamp in de zin van wat dat woord suggereert.
En dáár zit precies het addertje. Want dat ene woord – vluchtelingenkamp – doet veel meer dan alleen benoemen waar mensen wonen. Het trekt aan je emotie, plaatst Israël direct in de verdachte hoek, en maskeert ondertussen de echte vragen.
Dus: laten we eens goed kijken. Niet met mist in de ogen, maar met helder zicht.
Wat ís eigenlijk een vluchtelingenkamp?
Als je het aan een doorsnee Nederlander vraagt, krijg je meestal iets in de trant van: “Nou ja, een tijdelijk onderkomen voor mensen die gevlucht zijn. Tenten, UNHCR, voedselpakketten, dat soort dingen.”
En dat klopt ook – in de meeste delen van de wereld.
- In Jordanië? Tijdelijke opvang, meestal daarna integratie.
- In Libanon? Oorspronkelijk kampen, inmiddels verwaarloosde wijken.
- In Afrika? Vaak stoffige doeken op bamboepalen.
Maar in Judea en Samaria? Daar heet een betonnen wijk van zestig jaar oud met permanente infrastructuur óók nog steeds een vluchtelingenkamp. Zelfs als de derde generatie daar opgroeit. Zelfs als je er met Google Maps gewoon een pinautomaat en een hummuszaak vindt.
Dat is vreemd. Absurd eigenlijk. Alsof je Kanaleneiland in Utrecht blijft aanduiden als “tijdelijk opvangkamp voor arbeidsmigranten”. Eh… wat?
Waarom blijven die ‘kampen’ dan zo heten?
Daarvoor moet je terug naar 1948. De onafhankelijkheidsoorlog. Israël werd aangevallen door meerdere Arabische legers en in die chaos vluchtten duizenden Arabische families – sommigen vrijwillig, anderen onder druk.
Een deel belandde in Jordanië, een ander deel in Libanon, Syrië, Gaza, Judea en Samaria. De VN richtte de UNRWA op, een aparte hulporganisatie specifiek voor deze groep vluchtelingen. En sindsdien zijn er kampen.
Maar let op: deze ‘kampen’ zijn geen tijdelijke shelters meer. Ze zijn steden geworden. Stadsdelen. Vaak vergroeid met omliggende plaatsen. Kinderen die daar nu geboren worden, zijn geen vluchtelingen in de klassieke zin. Ze zijn geboren in een Palestijns gebied, onder Palestijns bestuur, vaak met Jordanees paspoort of PA-identiteitsbewijs.
Toch blijven ze geregistreerd als ‘vluchteling’. En het kamp blijft een ‘kamp’. Waarom? Omdat die status politieke waarde heeft.
- Meer vluchtelingen = meer internationale hulp.
- Meer kampen = meer medelijden.
- Meer slachtofferschap = meer druk op Israël.
Daar zit je dan. In een wijk met airco, wifi en een sisha-café, maar op de VN-kaart heet het nog steeds Balata Refugee Camp.


Het probleem van woorden die blijven hangen
Dat woord – kamp – suggereert iets tijdelijks, iets hulpeloos, iets waarvoor je medelijden móét voelen. En ja, er is armoede, zeker. Er is frustratie. Soms ook uitzichtloosheid. Maar dat komt niet doordat Israël hen ‘in kampen houdt’. Dat komt door falend bestuur, corruptie, en het in stand houden van een slachtofferidentiteit.
Want laten we wel wezen: wie werkelijk begaan is met het lot van deze mensen, zou zich afvragen waarom ze al 75 jaar in deze status gehouden worden. Waarom de VN niet op integratie inzet. Waarom ze geen burgerrechten krijgen in Jordanië of Libanon. Waarom hun eigen leiders miljarden aan hulp hebben verkwanseld.
Maar die vragen verdwijnen naar de achtergrond, zodra je het woord kamp leest. Dan ben je al emotioneel binnengehaald. Dan is het frame compleet.
Stel je voor: dezelfde logica in Nederland
Beeld je in: in 1953 slaan de dijken door in Zeeland. Vluchtelingen uit Ouwerkerk trekken naar Noord-Brabant. Ze krijgen onderdak. Huizen worden gebouwd. Drie generaties later wonen hun achterkleinkinderen nog steeds daar. Maar het wijkbordje zegt: Vluchtelingenkamp Oosterhout.
Dan zou iedereen zeggen: pardon? Maar dat is toch allang een gewone woonwijk?
Precies. Maar in Judea en Samaria doen we net alsof de tijd daar is stilgezet. Alsof de geschiedenis heeft gezegd: hier, dit blijft altijd een kamp, want dat klinkt schrijnender.
En wat doen christenen hiermee?
Tja. Hier komt het moeilijkste stuk. Want veel goedbedoelende christenen delen foto’s, filmpjes en artikelen waarin het woord vluchtelingenkamp zomaar wordt overgenomen. Zonder vragen. Zonder context.
Ze denken: ach, dat is gewoon de term. En dat ís het ook. Maar woorden zijn nooit zomaar woorden. Ze creëren een sfeer. Een beeld. En als je niet oppast, draag je bij aan een valse voorstelling van zaken – eentje die Israël telkens opnieuw in het beklaagdenbankje zet.
Je hoeft geen oogkleppen op te zetten. Je mag best kritisch kijken. Maar begin bij de waarheid. Noem dingen zoals ze zijn. En wees niet bang om een term te vervangen als die misleidend is.
Dus… wat dan wel?
Noem het gewoon bij de naam. Wijk. Stadsdeel. Plaats binnen de Palestijnse Autoriteit.
Als je per se het verleden wilt benoemen, zeg dan: oorspronkelijk opgericht als vluchtelingenkamp in 1950, inmiddels uitgegroeid tot volwaardige wijk. Dáármee erken je de historie, zónder mee te doen aan het theatrale frame.
En eerlijk? Het wordt tijd dat we als christenen geen echo meer zijn van de wereld, maar een heldere Bijbelse stem. Niet om te schreeuwen, niet om te scoren — maar om waarheid te spreken, precies daar waar die verdraaid wordt.
Want wie niet langer meegaat in misleidende termen, helpt mee om de mist op te lossen.
En waar de mist optrekt, verschijnt zicht. En wie zicht heeft, ziet beter waar gerechtigheid begint.
Tot zover hoofdstuk 5. Niet het meest bekende onderwerp, misschien. Maar wel eentje die – in alle stilheid – het verhaal telkens net dat ene zetje geeft. Richting het verkeerde beeld.
Laten we dat beeld bijstellen. Woord voor woord. Met mildheid. En lef.
Apartheid in Israël? nee joh, zeg dan gewoon dat je het nieuws van Instagram hebt geplukt
Het woord apartheid heeft iets kleverigs. Zodra het ergens aan vastzit, kom je er niet zomaar van af. Je hoeft maar te fluisteren dat een land zich eraan zou schuldig maken en er ontstaat meteen een schaduw. Je voelt het in je maag: apartheid, dat was toch Zuid-Afrika? Zwarte mensen die via een aparte ingang naar het postkantoor moesten. Witte stranden. Verboden liefde.
En dan zegt iemand ineens met een stalen gezicht: Israël is een apartheidsstaat.
Bam. Daar ligt-ie. Die term. In je gezicht gesmeten als een natte dweil.
Maar klopt het?
Spoiler: nee. Het klopt van geen kant. Maar omdat het woord zo krachtig is – bijna magisch – herhaalt men het als een soort mantra. En dus blijft het hangen. Op demonstratieborden. In krantenkoppen. In preken van goedbedoelende voorgangers. En op social media natuurlijk, waar nuance al jaren met pensioen is.
Laten we het beest bij de naam noemen. En dan dat beest in de bek kijken
Wat wás apartheid ook alweer?
Even terugspoelen. In Zuid-Afrika werd onder het officiële apartheidsregime (tot begin jaren ’90) een systeem opgelegd waarbij mensen op basis van huidskleur gescheiden werden. Niet figuurlijk, maar letterlijk. Zwart, wit, gekleurd, Indiaas – allemaal aparte scholen, wijken, stranden, wc’s. Het was wettelijk geregeld. Pure rassenscheiding. Geïnstitutionaliseerd. Verdedigd met geweld.
Zuid-Afrika had daar zelfs een bureaucratisch systeem voor, compleet met rassenkaarten.
Dat is dus apartheid. Geen vage ongelijkheid. Geen moeilijke verhouding. Maar een racistisch systeem van top tot teen. Punt.

En nu Israël
In Israël wonen Arabieren. Zo’n twee miljoen. Ze stemmen mee bij de verkiezingen. Ze hebben politieke partijen. Zitten in de Knesset. Werken als arts, rechter, politieagent. Je kunt in Jeruzalem geholpen worden in een ziekenhuis waar een Arabische arts werkt onder een Joodse hoofdarts, of andersom. In Tel Aviv lopen vrouwen in hijab langs mannen in keppel op straat, niemand die opkijkt.
Er zijn Arabische studenten aan de universiteiten. Arabische rechters die vonnis vellen over Joodse burgers.
En dan komt er dus iemand die zegt: Israël is een apartheidsstaat.
Wat?
En toch… het wordt bloedserieus beweerd. Zonder blikken of blozen. Zelfs door organisaties die ooit begonnen met integriteit en idealen — maar allengs zijn afgegleden in de modder van activistische agenda’s, waar waarheid ondergeschikt is geraakt aan het juiste narratief.
Waar komt dit vandaan?
Het is een slimme truc. Door Israël in hetzelfde hokje te duwen als Zuid-Afrika, hoef je niks meer uit te leggen. Je roept “apartheid!” en de rest volgt vanzelf: boycot, demonstratie, morele superioriteit. Geen context nodig. Geen geschiedenis. Gewoon: Israël is fout, want apartheid.
Maar wacht even. Wáár dan? Waar zijn die aparte scholen, wetten, toiletten, stranden? Bestaan die überhaupt?
Nee dus. Natuurlijk zijn er spanningen tussen bevolkingsgroepen. Natuurlijk zijn er conflicten. Er is discriminatie. Zoals er ook in Nederland discriminatie is. Maar dat is geen apartheid. Dat is menselijke realiteit in een complexe samenleving. Israël is niet perfect. Geen enkele democratie is dat. Maar het is wél een land waar een Arabische vrouw minister kan worden, en een Joodse moeder Arabische collega’s heeft op de kinderopvang.
En zeg nou zelf: welke apartheidsstaat nodigt zijn minderheden uit in het parlement?
En dan die muur
Ah, daar komt ‘ie. De apartheidsmuur. Want die wordt steevast erbij gesleurd. Je kent het wel: beelden van een lange, grijze betonnen wand die dwars door landschappen snijdt. En dan iemand met een megafoon: Zie je wel! Net als in Berlijn!
Maar die vergelijking slaat nergens op. De veiligheidsbarrière werd gebouwd na een golf van zelfmoordaanslagen. Busbommen, cafés opgeblazen, danszalen in puin. Begin jaren 2000 was het dagelijkse realiteit. Mensen vermeden bussen, feestjes, markten. Angst, rouw, bloed.
De barrière was geen symbool van superioriteit. Het was een poging om het aantal aanslagen naar nul te brengen. En weet je wat? Het werkte.
Overigens: 95% van de route is gewoon een hek, geen muur. Maar apartheidshek bekt natuurlijk minder lekker. Dat verkoopt niet op TikTok.

Apartheid roepen is niet onschuldig
Wanneer je Israël een apartheidsstaat noemt, gooi je olie op een vuur dat al veel te lang brandt. Je ontkent de werkelijkheid van Arabieren die gewoon meedraaien in de samenleving. Je veegt hun stemrecht, werk, onderwijs en gezondheidszorg onder het tapijt.
Sterker nog: je geeft ruimte aan antisemitische karikaturen. Want als Israël werkelijk zo kwaadaardig is, dan is elk middel geoorloofd, nietwaar? Zelfs geweld. Dan is het ‘verzet’. Dan zijn raketten op burgers ‘begrijpelijk’. Dan is haat geoorloofd, zolang het maar tegen apartheid is.
En precies daarom is het zo gevaarlijk.
Wat kun je dan zeggen?
Noem het bij de naam. Zeg dat Israël een jonge, levendige democratie is met alle bijbehorende fricties. Dat er verschillen zijn, ja. Net als in andere landen. Dat er onrecht bestaat – maar ook hoop, samenwerking, en pogingen tot herstel.
Zeg dat het ingewikkeld is. Maar dat apartheid hier gewoon niet op z’n plek is. Het is een term die de boel opblaast voordat iemand z’n koffie heeft ingeschonken.
En als iemand je tóch aankijkt met grote ogen: “Maar Amnesty zegt het ook hoor!” – vraag dan rustig: Heb je het rapport gelezen? Of heb je alleen de kop gescand? Kleine kans dat ze het hele ding doorgespit hebben. Maar hé, daar begint het: bij vragen stellen. Bij twijfels zaaien over het standaard verhaal.
Tot slot
De apartheid-mythe is als een nep-parfum uit een schimmige bazaar: het walmt groots binnen, maar verdwijnt zodra je je wast met feiten. Wat achterblijft, is niets dan lucht en loze retoriek. Als christenen zijn we geroepen niet mee te praten met de wereld, maar recht te spreken. Niet om te schreeuwen, maar om te getuigen van waarheid.
Op naar hoofdstuk 7. Daar gaan we het hebben over intifada’s. Of, zoals sommigen ze noemen: vrijheidsstrijd. Stay tuned.
Intifada: het klinkt als een volksdans, maar het was gewoon terreur
Er zijn van die woorden die wat exotisch klinken, alsof ze thuishoren in een boek van Paolo Coelho of in de naam van een Midden-Oosterse cocktail: intifada. Vrolijk uitgesproken door talkshowgasten, achteloos getikt in krantenkoppen. “De eerste intifada brak uit in 1987…” – en iedereen knikt plechtig, alsof het ging om een spontane volksopstand met vlaggen en protestliedjes.
Maar de waarheid is een stuk minder poëtisch.
Het was geen zachtaardig protest. Geen demonstratie met spandoeken en megafonen. De intifada – zowel de eerste als de tweede – was ruw, gewelddadig, bloederig. Geen poëzie maar puin. Geen symbolisch verzet maar doden op straat, bussen die ontploften, cafés die in rook opgingen.
En tóch noemen we het nog steeds intifada. Alsof het gaat om een rechtvaardige storm van vrijheid. Een opstand tegen onderdrukking. Terwijl het, met de hand op het hart, in de praktijk neerkwam op een georganiseerde terreurcampagne tegen burgers.
Wat betekent het eigenlijk?
Letterlijk betekent intifada zoiets als “afschudden” of “afwerpen”. Een soort: ‘We schudden het juk van ons af.’ Klinkt krachtig. Alsof je de regen van je jas schudt na een fikse bui. Maar de realiteit was allerminst fris.
De eerste intifada begon eind jaren ’80. De tweede brak los begin 2000. En in beide gevallen ging het al snel niet meer over symboliek, maar over geweld. Gewoon, keihard geweld tegen onschuldige mensen. Baby’s in kinderwagens. Tieners op weg naar school. Ouderen in de bus.
Een greep uit de ‘vrijheidsdaden’
Neem 2001. De Sbarro-pizzeria in Jeruzalem. Vol huis, families aan het eten. Een zelfmoordterrorist wandelt naar binnen met een gitaar op zijn rug – daarin explosieven en spijkers. De explosie verscheurt het restaurant. Vijftien doden, waaronder kinderen. Meer dan honderd gewonden.
Of de Dolphinarium-aanslag. Een nachtclub aan het strand van Tel Aviv. Jonge mensen in de rij. En dan boem. Een bomgordel. Ruim twintig doden.
Dat is wat de tweede intifada bracht. Geen theatrale woede, maar terreur op straatniveau.
En toch blijven we het intifada noemen. Alsof dat het geweld een zachte rand geeft. Alsof het daardoor legitiem wordt, of op z’n minst te begrijpen.

Framing in slow motion
De manier waarop de media praat over intifada’s is haast hypnotiserend. “De Palestijnse opstand.” “Jarenlange volkswoede.” “Een explosie van frustratie.” En ondertussen zijn de slachtoffers vaak bijzaak. Een statistiek onderaan de pagina. Een getal zonder gezicht.
Dat is framing. Het taalgebruik geeft een verhaal mee, zonder dat je het in de gaten hebt. Je voelt sympathie, of op z’n minst begrip, voor de opstandelingen. Want dat zijn dan de Davidjes in dit verhaal, toch? Tegenover de reus Israël.
Maar wat als David in dit geval een bomgordel draagt?
Romantisering van geweld
Wat je ziet gebeuren, is een soort rebranding van terreur. Zet er een Arabisch woord op, geef het een vleugje revolutie en een beetje MTV-vibe, en hop – je hebt een rechtvaardige strijd. Documentaires op Netflix. TikToks met melancholische muziek. Koffiemokken met het woord intifada erop, als lifestyle-statement.
Intussen worden er Israëli’s vermoord. Kinderen. Moeders. Studenten. Politieagenten. Gewoon omdat ze op de verkeerde plek stonden, of in de verkeerde bus zaten, of op de verkeerde sabbatmarkt een dadelkoek wilden kopen.
Maar het woord intifada wast het schoon. Het is een soort taalkundige wasverzachter. Zacht voor het oor. Hard voor de waarheid.
En wat doet dat met jou?
Misschien denk je: Oké, en wat moet ik daar dan mee?
Nou, begin maar bij alertheid. Elke keer als je het woord tegenkomt – in een nieuwsbericht, op social media, in een preek, in een boek – vraag jezelf dan af: Wat wordt hier eigenlijk verhuld? Is dit een poging om geweld te verbloemen? Om slachtoffers onzichtbaar te maken? Om daders te voorzien van een ideologische halo?
En stel vragen. Want dat is je gereedschap. Je hoeft geen expert te zijn. Gewoon vragen durven stellen. Zoals:
- “Wat wordt hier precies mee bedoeld?”
- “Wie werd er geraakt door deze ‘opstand’?”
- “Was dit écht een volksbeweging, of zit er iets anders achter?”
Vragen maken ruimte. Voor licht. Voor nuance. Voor waarheid.
De Bijbelse bril
Wie met geestelijke ogen kijkt, weet: woorden zijn niet neutraal. In het begin was het Woord – en dat Woord bracht orde in chaos. Jakobus vergelijkt de tong met een vuur, een wereld van ongerechtigheid, klein van stuk maar in staat om levens en waarheden te verwoesten.
Jezus sprak vrede, ja – maar nooit ten koste van waarheid. Hij doorzag de maskers van macht, prikte door leugens heen en noemde onrecht bij de naam.
En dan dat woord intifada. Het klinkt haast als een legitiem verzet, een roep om vrijheid. Maar kijk wat het voortbracht: bomaanslagen, kinderdoden, terreur tegen burgers. Geen rechtvaardige strijd, maar georganiseerde haat. Als wij dat blijven omhullen met zachte taal, dan zijn we medeplichtig aan verwarring.
Woorden doen ertoe. Juist voor wie het Woord kent.
Zeg wat het is
Gebruik andere woorden. Heldere. Eerlijke. Zeg gewoon terreurcampagne. Of burgerdoelen werden aangevallen. Of golf van aanslagen door terroristen.
Als je écht genuanceerd wilt zijn: noem het een gewelddadige opstand waarbij terreur werd gebruikt tegen burgers. Dáármee verzwijg je niks, maar je verdoezelt ook niks.
Tot besluit
Intifada klinkt als vrijheidsstrijd, maar was vaak niets minder dan rauw geweld. Wie dat woord overneemt, al is het onbedoeld, draagt bij aan verwarring.
Op naar hoofdstuk 8. Daar gaan we kijken hoe het narratief wordt omgedraaid als Israël terugslaat. Spoiler: dat heet dan weer ‘bombardementen’. Maar daarover straks meer.
Als Israël terugslaat, heet het ineens ‘bombarderen’
Het is een gek fenomeen. Je ziet het telkens terug. Je hoeft maar even door je tijdlijn te scrollen of het duikt op, als een soort onzichtbare hand die het narratief herschrijft:
📰 “Israël bombardeert Gaza.”
📰 “Luchtaanval Israël treft woonwijk.”
📰 “Kinderen omgekomen bij Israëlische beschieting.”
En ineens is Israël weer de slechterik. De agressor. De bommende bullebak. Niet als nuance, maar als default-instelling. En de aanleiding? Die verdwijnt steevast onder een dikke laag mist. Als een voetnoot onderaan het verhaal. Lettergrootte tien, grijs gedrukt.
Maar nu even serieus: wat is dat toch met die framing? Waarom is het bijna not done om te benoemen dat Israël meestal reageert — en niet begint? Waarom wordt elke Israëlische verdedigingsactie automatisch ingekleurd als aanval, als brute daad, als iets dat niet mag?
Laten we er eens op inzoomen. Niet via de bril van CNN of je buurman met het Che Guevara-shirt, maar gewoon: eerlijk. Zichtbaar. Zonder poespas.
Stel je voor: je woont in Sderot
Gewoon, een doodgewoon Israëlisch stadje. Niet chique, geen glimmende skyline, geen hippe koffietentjes. Maar wel: gezinnen. Scholen. Ziekenhuizen. Parken.
En dan gaat het luchtalarm. Niet één keer, maar soms wel tien keer per dag. Raketten vanuit Gaza. IJzeren Koepel (Iron Dome) vangt er de meeste, maar niet allemaal. Mensen rennen naar schuilkelders. Kinderen slapen met hun schoenen aan.
En dat gaat zo dagen. Soms weken.
En dan – als Israël eindelijk terugvuurt op de lanceerinstallatie (die overigens nét naast een school stond) – verschijnt het bericht: “Israël bombardeert Gaza.”
Eh… pardon? Dat is het verhaal?

De omkering van oorzaak en gevolg
Het is een klassiek trucje: je begint het verhaal niet bij het begin, maar bij het midden. Je laat het ‘waarom’ achterwege en duikt direct het ‘wat’ in. En dat ‘wat’ ziet er dan meteen bloederig uit. Bommen, rook, sirenes.
Maar wat voorafging – dat kinderen in Asjkelon al een week niet naar school konden, dat er 400 raketten werden afgevuurd, dat bejaarden flauwvielen in schuilkelders – dat wordt vaak opzijgeschoven. Te complex, te lastig, te… genuanceerd.
En dus ontstaat er een scheef beeld. Een beeld dat Israël laat lijken op een kolos die zomaar begint te schieten. Terwijl het juist telkens wordt getriggerd om überhaupt te reageren.
Militair versus terroristisch
Nog zoiets. De Israëlische luchtmacht is, laten we eerlijk zijn, effectief. En precies. Niet perfect – oorlog is nooit klinisch – maar hun beleid is kristalhelder: militaire doelen, geen burgers.
Sterker nog: ze bellen soms eerst. Geen grap. Ze sturen sms’jes, gooien waarschuwingspamfletten, tikken zelfs daken aan met een zogenoemde ‘roof knocking’ (een soort dummy-bom die waarschuwt: ga weg, nú).
Vergelijk dat met Hamas of Islamitische Jihad. Die richten hun raketten doelbewust op burgerdoelen. Geen waarschuwing, geen terughoudendheid. Hoe meer paniek, hoe beter. Het is hun tactiek.
En dan komt het: zodra Israël wél iets raakt waar een burger overlijdt (wat tragisch is, laten we dat vooropstellen), is de wereld in rep en roer. Dan barsten de headlines los.
Maar die raketregen vooraf? Die honderden projectielen gericht op woonwijken? Die blijven meestal naamloos. Gezichtsloos. Achter een komma geplakt.
Propaganda in pixels
Er is nóg een laagje: beeldvorming. Hamas weet dat westerse media hongerig zijn naar drama. Hoe schokkender, hoe beter. Dus ze zetten kinderlijken in beeld. Rouwende moeders. En ja, dat breekt je hart. Daar hoef je geen pro-Israëlische bril voor te dragen. Het is verschrikkelijk.
Maar zelden zie je erbij staan dat diezelfde kinderen woonden boven een wapenopslag. Of dat de vader lid was van een terreurcel en raketten afvuurde vanuit de woonkamer.
Die context? Die verdampt zodra het plaatje binnenkomt. Het beeld wint het altijd van het verhaal. En zo wordt oorlog gereduceerd tot fotogeniek verdriet. Gekleurd. Gemanipuleerd. En vooral: selectief.
Het moraal van het verhaal: Israël mág zich verdedigen
En daar wringt ’t vaak. Alsof Israël het enige land is ter wereld dat níet mag reageren. Dat maar moet slikken. Dat raketten moet incasseren zonder tegenspelen. Want als ze terugslaan – dan heet het ineens bombarderen. Dan is het disproportioneel. Dan is het ‘teveel’.
Maar zeg eens eerlijk: als een groep gewapende mannen elke week jouw dorp beschiet, zou jij dan rustig blijven? Je handen vouwen en zeggen: Nou ja, laat maar waaien?
Israël doet wat elk ander land zou doen. Of eigenlijk: wat elk ander land beweert te doen, maar vaak niet eens zo precies uitvoert. Israël probeert schade te beperken, burgers te sparen, én terroristen uit te schakelen. Een complexe cocktail, waarbij het nooit helemaal goed kan gaan – maar desalniettemin: ze proberen het. Met beleid.
Dus: hoe spreek je erover?
Simpel. Benoem het als wat het is. Israël reageerde op raketaanvallen. Of: Israël voerde gerichte luchtaanvallen uit tegen terreurdoelen na beschietingen.
Laat ruimte voor verdriet, jazeker. Elk menselijk verlies is tragisch. Maar laat je niet inpakken door taal die het conflict verdraait. Gebruik woorden die het verhaal weer rechtzetten.
Je hoeft geen militair expert te zijn om te voelen dat bombarderen een kleur geeft die niet altijd klopt. Soms is een woord als tegenactie al genoeg. Of verdediging na herhaald geweld.
Kortom, zodra je hoort dat Israël ‘zomaar bombardeert’ — stop even. Vraag: wie begon? Wat ging eraan vooraf?
Hoofdstuk 9 staat klaar. Tijd om naar onze rol als christenen te kijken. Want wegkijken – dat is geen optie meer.
Christen zijn in een wereld die Israël liever cancelt
Het is een soort test, maar dan zonder dat iemand je van tevoren waarschuwt. Je zit met iemand te praten – in de kerk, op een verjaardag, bij de koffieautomaat op werk – en ineens valt het woord Israël. Niet als Bijbelse belofte, maar als politiek probleem. En dan gebeurt er iets. Ogen vernauwen. Adem stokt. Iemand fronst.
- “Ja, ik vind het wel lastig hoor, dat Israël…”
- Of nog subtieler: “Ze doen ook niet alles goed, hè.”
- Of met zo’n geladen zinnetje: “Ik sta aan de kant van gerechtigheid.”
Dan is het stil.
En jij? Jij weet niet of je nu een Bijbeltekst moet citeren, of gewoon een slok koffie moet nemen en wachten tot het onderwerp weer overgaat op iets veiligs. Zoals het weer. Of de laatste worshiphit waar half Instagram op meezingt.
Maar wacht eens even. Wat zeggen we eigenlijk nog over Israël? Wat is onze rol, als christenen die met de Bijbel in de hand willen wandelen in waarheid – ook wanneer het stormt?
Laten we het er gewoon over hebben. Niet als een dogma, maar als een gesprek. Van hart tot hart. Zonder fluwelen handschoentjes.
Van zondagsschool naar werkelijkheid
Op zondag leerden we dat God een plan heeft met Israël. Liedjes met handgebaren. Vlaggetjes. Jezus was een Jood, en de twaalf discipelen ook. Geen discussie.
Maar dan word je ouder. Je leest het nieuws. Je ziet beelden. Je hoort geluiden die botsen met wat je vroeger zong. Ineens is Israël niet meer het volk van God, maar ‘die bezettende macht’. Een staat met drones. Een leger dat ogenschijnlijk alles kapotschiet wat beweegt.
En dan komt de twijfel. Dan schuiven sommige gelovigen richting de veilige middenweg. “Ja, we houden van Israël… maar ook van de Palestijnen.” Alsof het elkaar bij voorbaat uitsluit. Alsof solidariteit met het ene volk automatisch betekent dat je het andere volk de rug toekeert.
Dat hoeft dus helemaal niet. De liefde van God is geen buffet waar je met je bordje langsloopt om te kiezen tussen falafel en shoarma. Het is geen óf-óf. Maar dat is een andere preek.
Israël haten is bon ton geworden
Laten we niet om de hete brij heen draaien: Israëlbashen is salonfähig. In progressieve kringen, academische bubbelgesprekken, zelfs in kerkelijke statements met woorden als verzoening, gerechtigheid en inclusie – allemaal prachtig, tot je merkt dat Israël structureel de kop van jut is.
Er wordt met twee maten gemeten. Over andere landen hoor je nauwelijks iets. Iran? China? Turkije? Syrië?
Doodse stilte.
Maar Israël? Dat moet zich inhouden, zich verantwoorden, zich zuiveren.
En dat is waar jij en ik als christenen iets moeten durven. Niet schreeuwen. Niet drammen. Maar ook niet zwijgen. Want wie zwijgt, stemt mee – tenminste in de publieke opinie.
Het begin van betrokkenheid is informatie
Een groot deel van de verwarring komt simpelweg door onwetendheid. Veel christenen weten niet dat de VN ooit heeft erkend dat Israël een thuisland voor het Joodse volk moest worden. Dat het hele Mandaatgebied bedoeld was voor die terugkeer. Dat de Arabische wereld keer op keer ‘nee’ heeft gezegd tegen tweestatenvoorstellen.
Ze weten het niet. En dus zeggen ze: “Ja, het is ingewikkeld…”
Maar je hoeft geen Midden-Oostenexpert te zijn om te snappen dat waarheid belangrijk is. En dat verkeerde woorden – zoals we in dit boekje al hebben gezien – het hele verhaal kunnen laten kantelen.
Daarom: lees. Luister. Stel vragen. Kijk verder dan wat op NOS Stories verschijnt. (En als je echt durft: lees ook een keer een boek van iemand die voor Israël is. Revolutionair, ik weet het.)
We zijn geroepen tot zegen
Genesis 12:3 is geen decoratieve tegeltekst. Het is een belofte met tanden. “Ik zal zegenen wie u zegenen…” – dat zei God tegen Abraham. En via hem, tegen zijn nageslacht. En tegen iedereen die zich daartoe verhoudt.
Zegenen betekent niet: alles goedpraten. Het betekent: je hart op de juiste plek hebben. Het betekent: meeleven, meebidden, steunen. Niet omdat Israël perfect is – het is net zo menselijk als elk ander land – maar omdat het een unieke plaats inneemt in Gods verhaal.
Als jij dat loslaat, laat je een deel van je geestelijke identiteit los.
En ja, dat klinkt misschien zwaar. Maar soms is dat precies wat we nodig hebben. Zware woorden, om ons wakker te schudden.
Dus… wat kun je doen?
1️⃣ Word wakker. Niet alleen geestelijk, maar ook maatschappelijk. Herken wanneer je een krom verhaal krijgt voorgeschoteld. Zie het frame. Prik erdoorheen.
2️⃣ Spreek. Geen megafoon nodig. Wel moed. Rustige woorden met overtuiging snijden vaak dieper dan geschreeuw.
3️⃣ Steun. Bid. Geef. Deel. Ga. Laat Israëlische stemmen klinken. Breng balans terug in je bubbel – online én offline.
4️⃣ Houd vol. Ook als je alleen staat. Ook als het schuurt. Want trouw zit niet in applaus, maar in stille standvastigheid.
Want wat als wij het niet doen?
Als de kerk haar stem verliest over Israël, wie blijft er dan over? De wereldpers? NGO’s met een verborgen agenda? Documentaires die halve waarheden serveren als feit?
De kerk is geroepen om licht te zijn. Zout. Richting.
Niet om alles te snappen. Niet om alle oplossingen in de hand te hebben. Maar wél om waarachtig te zijn. Om aan de kant van het verbond te staan, ook als het stormt.
Tot slot
Je hoeft geen expert te zijn. Geen professor, geen theoloog, geen diplomaat. Je hoeft alleen maar een christen te zijn met een open hart en een rechte rug.
Israël heeft niet jouw perfectie nodig. Het heeft je eerlijkheid nodig. Je stem. Je moed. En je bereidheid om niet mee te deinen op de golf van gemakzuchtige meningen.
Want wie vandaag naast Israël blijft staan – in liefde, in waarheid, in trouw – die staat niet alleen. Die staat op het fundament van de God die zegt: Ik ben met u, tot aan de voleinding der wereld.
En dat, vriend(in), is meer waard dan duizend headlines.
Volgende hoofdstuk? Daar duiken we in de taal die we zelf mogen gaan spreken – woorden van leven, hoop en herstel. Niet alleen over Israël. Maar óók daar. Juist daar.
Praktische tools, woordenlijst en heilige koppigheid voor wie Israël recht wil doen
Okee, je bent tot hier gekomen. Je hebt je door termen als kolonist, apartheid, intifada en andere halve waarheden geworsteld. Misschien heb je je af en toe achter de oren gekrabd. Of je hebt iets gelezen dat je eigenlijk allang voelde, maar nu eindelijk woorden kreeg.
Dan is dit hoofdstuk voor jou.
Niet meer filosoferen nu. Geen theologische volzinnen of geopolitieke diepgang. Gewoon: handvatten. Taalgereedschap. Manieren om in het dagelijks leven níet weg te drijven met de stroom van verdraaiing, maar te blijven staan. Liefst met beide benen. En als dat niet lukt: dan op z’n minst met één. Want wankelen mag, zolang je maar niet omkukelt.
Woorden die je met gerust hart mag vervangen
Laten we beginnen met de woorden die zo normaal lijken dat niemand er nog bij stilstaat. Maar die, bij nadere beschouwing, stiekem het hele verhaal scheef trekken. Niet grof. Niet openlijk. Maar als een druppel die telkens nét verkeerd valt.
Hier een paar van die termen, met een zacht duwtje richting eerlijke alternatieven:
gebruikelijk woord | waarom het schuurt | beter alternatief |
---|---|---|
bezette gebieden | impliceert dat Israël illegaal iets bezet | betwiste gebieden, Judea en Samaria |
kolonisten | klinkt als imperialistische bezetters | Joodse bewoners, Israëlische inwoners |
nederzettingen | technocratisch en afstandelijk | dorpen, gemeenschappen |
Westelijke Jordaanoever | ontkent Bijbelse en historische naam | Judea en Samaria |
Palestina | suggereert een bestaande soevereine staat | Palestijnse gebieden, Palestijnse Autoriteit |
vluchtelingenkamp | klinkt als tentenkamp, terwijl het vaak een gewone wijk is | wijk, stadsdeel, buurt |
apartheid | oneerlijke vergelijking, oversimplificeert | conflict, spanningen, veiligheidsmaatregelen |
intifada | klinkt als romantisch verzet | terreurgolf, georganiseerde geweldcampagne |
Israël bombardeert | wekt suggestie van willekeurige agressie | Israël reageert op raketaanvallen |
Israëlische aanval | legt nadruk op Israël als dader zonder context | tegenaanval, verdedigingsactie |
Zinnen die je helpen het gesprek te kantelen
Soms wil je iets zeggen, maar je zoekt de woorden. Je voelt dat er iets scheef zit in het gesprek, maar je wilt ook geen discussiestorm veroorzaken. Dan kun je het subtiel ombuigen met een paar handige zinnetjes.
-
“Heb je je wel eens verdiept in waarom Joden juist dáár wonen, in die dorpen op de heuvels?”
-
“Wist je dat de naam Palestina eigenlijk van de Romeinen komt, als straf voor de Joden?”
-
“Zou je dat woord ook gebruiken als het over een ander land ging?”
-
“Het klinkt nu alsof Israël begon, maar weet je wat eraan voorafging?”
-
“Ik snap dat het complex is, maar sommige woorden kleuren het verhaal echt heel heftig.”
Kort. Open. Zonder de ander neer te zetten. Maar wel met een glimp van waarheid die binnen kan komen. Je zaait iets. De regen komt later wel.
Bronnen die verder gaan dan headlines
Wil je zelf bijblijven zonder je te laten overspoelen? Hier een paar fijne adressen waar je met gerust hart kunt scrollen of luisteren, zonder te verzuipen in propaganda of halve samenvattingen.
-
CIDI.nl – Nederlands, feitelijk, met oog voor nuance.
- Christenen voor Israël (cvi.nl) – Bijbels gefundeerd, journalistiek sterk, helder in waar ze staan.
-
StandWithUs – visueel sterk en actueel, met veel educatieve content.
-
UN Watch – voor wie wil zien hoe scheef het soms toegaat in de internationale arena.
-
Jerusalem Post (opinie) – ook kritisch, maar vanuit Israëlisch perspectief.
-
Podcast “Inside Israel” – rauw, eerlijk, met persoonlijke verhalen.
En soms is het gewoon goed om een Joodse stem te horen. Niet over hen praten, maar van hen leren.
Kleine daden, grote impact
Je hoeft geen activistische cape aan. Je hoeft geen socialmediaprofiel te vullen met Israëlische vlaggen (mag wel, geen bezwaar). Maar wat je wél kunt doen:
-
Spreek op je werk eens uit dat je Israël steunt.
-
Leg het je kinderen uit met Bijbelverhalen én actuele context.
-
Bid. Eenvoudig, oprecht, trouw.
-
Doneer aan organisaties die vrede zoeken, zonder Israël te veroordelen.
-
Corrigeer subtiele onwaarheden als ze langskomen. Zonder stoom uit je oren. Gewoon, vriendelijk.
-
En als het lastig wordt: houd vol. God heeft dat volk duizenden jaren bewaard – jij kunt ook een paar ongemakkelijke blikken verdragen.
Heilige koppigheid
Wat we nodig hebben in deze tijd, is geen nieuwe hype, maar heilige koppigheid. Mensen die niet buigen voor de waan van de dag. Die blijven staan. Niet uit trots, maar uit trouw. Niet omdat het populair is – want dat is het niet – maar omdat het waar is.
Israël heeft mensen nodig die het durven uitspreken: jullie horen hier. Jullie geschiedenis doet ertoe. Jullie bestaan is geen foutje van de VN. Jullie pijn telt. En jullie hoop ook.
Je hoeft er geen Israël-vlag voor op je dak te schilderen. Geen Hebreeuws te leren. Geen geforceerd enthousiasme aan te nemen. Gewoon: eerlijk blijven. Steeds weer. Tegen de stroom in.
Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt nadat ze door de redactie gelezen zijn. Dit om ‘spam’ of anderszins ongewenste c.q. ongepaste reacties eruit te filteren. Daar kunnen soms enige uren overheen gaan.