Last Updated on 31 mei 2025 by M.G. Sulman
Sub specie aeternitatis – onder het gezichtspunt van de eeuwigheid – is een Latijnse uitdrukking die haar oorsprong vindt in de filosofie van Baruch Spinoza (1632–1677), maar die, in diepere zin, een veel ouder en Bijbels gedachtegoed verwoordt. Spinoza gebruikte de term om een denkwijze te beschrijven die voorbij het tijdelijke en het persoonlijke reikt, om de werkelijkheid te aanschouwen vanuit een eeuwig, objectief perspectief. Nochtans, wanneer wij de Bijbel als het ultieme criterium voor waarheid nemen – en dat doen wij zonder aarzeling –, ontdekken we dat de oproep om te leven sub specie aeternitatis niet slechts een filosofische exercitie is, maar een existentiële roeping die het hart van het geloof raakt. Vanaf de vroege bladzijden van Genesis tot aan de apocalyptische visioenen van Openbaring klinkt de uitnodiging: leef niet kortzichtig, niet opgesloten in de kringloop van onmiddellijke behoeften, maar met het oog op het onzichtbare, het blijvende. “Wij richten ons niet op wat zichtbaar is, maar op wat onzichtbaar is; want wat zichtbaar is, is tijdelijk, maar wat onzichtbaar is, is eeuwig” (2 Korinthe 4:18). Deze reeks beschouwingen verkent, met Schrift als anker en open vensters naar cultuur en leven, wat het betekent om werkelijk te bestaan onder de hemel van het eeuwige. Geen vlucht in abstractie, geen steriele verhevenheid, maar een nuchtere, hoopvolle, soms rauwe heroriëntatie op wat blijft als alles wankelt. Wie bereid is om dit perspectief binnen te treden, zal merken: het verandert niet alleen de bestemming van de reis, maar ook elke stap onderweg. Misschien niet schokkend, niet spectaculair – maar desalniettemin diepgaand, zoals een onhoorbare onderstroom die toch het hele landschap vormgeeft.

Inhoud
- 1 Leven onder het licht van de eeuwigheid: een vergeten roeping
- 2 De vergankelijkheid der dingen: de Bijbel over tijd, adem en stof
- 3 Eeuwigheid als vreugde, niet als vlucht
- 4 Het gewone leven in het licht van het eeuwige
- 5 Hoop die niet beschaamt: leven tussen ‘reeds’ en ‘nog niet’
- 6 Een andere maatstaf: wat blijft als alles wankelt
- 7 Reacties en ervaringen
Leven onder het licht van de eeuwigheid: een vergeten roeping
Sommige woorden dragen een gewicht dat nauwelijks in letters te vangen is. Sub specie aeternitatis – leven onder het gezichtspunt der eeuwigheid – is zo’n term. Ooit werd deze gedachte als vanzelfsprekend verondersteld in theologie, filosofie en literatuur; tegenwoordig lijkt ze haast exotisch, als een verdwaalde echo uit een vreemd continent. Toch, wanneer we de Bijbel als maatstaf nemen (en dat doen we zonder schroom), blijkt dat de Schrift voortdurend ademt in dit perspectief: het tijdelijke wordt verstaan vanuit het eeuwige, het heden vanuit het beloofde einde.
De moderne mens – en we zeggen het niet hautain, maar met een zekere weemoed – leeft zelden sub specie aeternitatis. Zijn blikveld is vaak nauw, zijn horizon laag. Carrière, gezondheid, likes, bezit: het zijn kleine zonnen geworden waarrond men zijn bestaan ordent. En ja, soms glimt het aantrekkelijk, als een stuk glanzend papier in het straatstof. Maar uiteindelijk blijkt het fragiel, breekbaar als glas bij de eerste echte storm.
De Bijbel daarentegen nodigt uit om de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn. “Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart verkrijgen” (Psalm 90:12). Hier klinkt geen oproep tot angstige bezorgdheid, noch tot sombere melancholie. Integendeel, het is een roep om waarheid: om onze tijdelijkheid onder ogen te zien in het licht van Gods eeuwige trouw. Niet om ons neer te slaan, maar om ons wakker te maken.
Want wie leeft sub specie aeternitatis, leeft anders. Zijn keuzes zijn minder impulsief, zijn vreugde dieper, zijn verdriet minder definitief. Hij koopt, plant, werkt en bidt – maar niet alsof de wereld het laatste woord heeft. Er zit, om zo te zeggen, een zacht soort ironie in zijn blik: hij doorziet de waan van de dag zonder zich eraan te onttrekken.
Dit besef is in onze tijd bijna revolutionair. De cultuur om ons heen – hypermobiel, gefragmenteerd, haastig – ademt geen eeuwigheid maar urgentie. Schnell, schnell! Alles moet sneller, groter, nu. Maar tegen deze stroom in roept de Bijbel: “Stelt u niet gelijk aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid” (Romeinen 12:2). Dat vergt niet minder dan een omkering van perspectief – een complete conversion du regard.
Sub specie aeternitatis leven vraagt om discipline: niet van ascese of uiterlijke strengheid, maar van innerlijke heroriëntatie. Een leren kijken door de bril van Gods beloften. Wat vandaag indrukwekkend lijkt – succes, faam, macht – verwaait uiteindelijk als stof, terwijl wat onopgemerkt blijft – trouw, zachtmoedigheid, vergeving – straks gewicht krijgt onder het oog van Hem die recht spreekt.
Nochtans, het eeuwigheidsperspectief is geen excuus voor wereldvreemdheid. Wie werkelijk in het licht van de eeuwigheid leeft, wordt juist méér betrokken bij het heden. Want alles telt mee. Geen beker koud water, geen zucht van medelijden, geen woord van waarheid zal verloren gaan (Mattheüs 10:42). In die zin is leven sub specie aeternitatis het meest nuchtere bestaan denkbaar: niet ontsnappen aan de tijd, maar haar ontvangen als een gave die gevormd is door Gods hand.
Wij staan voor een keuze: óf we blijven ronddolen in de maalstroom van urgentie, opgejaagd door het vluchtige nu en wegkijkend van onze vergankelijkheid, óf we buigen ons – in eerbied en afhankelijkheid – onder het licht van de eeuwigheid. En dan ontdekken we: het leven verliest niets aan waarde, integendeel, het wordt kostbaarder dan ooit.
Daarmee begint een andere manier van zijn. Geen groots gebaar, geen dramatische ommekeer, geen publieksvriendelijke revolutie. Slechts het stille, gestage, vreugdevolle leven van iemand die weet: mijn dagen zijn als gras, maar de goedertierenheid van de HEERE is van eeuwigheid tot eeuwigheid (Psalm 103:15–17).
De vergankelijkheid der dingen: de Bijbel over tijd, adem en stof
Er kleeft een zekere brutaliteit aan het moderne leven: het doet vaak alsof tijd een oneindige voorraadkast is. We plannen, schuiven, delegeren – mañana, mañana – alsof de dagen ons eeuwig ten dienste staan. Nochtans spreekt de Schrift een andere taal. De Bijbel is onvermoeibaar eerlijk over de vergankelijkheid van alles wat ademt, groeit, blinkt en bloeit. Een eerlijkheid die niet bitter is, maar doordrenkt van wijsheid.
Neem Prediker. Geen boek dat zo meedogenloos de tijdelijke aard van menselijke arbeid fileert. “IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker, ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid” (Prediker 1:2). De Hebreeuwse term hevel betekent letterlijk “ademtocht” of “damp” – vluchtig, ongrijpbaar, verdwijnend nog voor je het goed en wel hebt opgemerkt. Wat vandaag schittert, is morgen vergeten. Wat vandaag een monument lijkt, is morgen een ruïne – stoffig en verlaten.
Psalm 90, toegeschreven aan Mozes, legt dezelfde vinger op de zere plek: “Gij doet de sterveling terugkeren tot stof, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen” (vs. 3). De mens, hoe indrukwekkend zijn plannen ook zijn, blijft niet meer dan een passant op het wereldtoneel. Een bloem die in de ochtend bloeit en ’s avonds verwelkt (vs. 6). Geen dramatisch pessimisme hier, maar de nuchterheid die hoort bij ware wijsheid.
Jakobus, altijd ongepolijst en raak, sluit daarbij aan: “U die niet weet wat morgen gebeuren zal! Wat is uw leven? Immers een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt” (Jakobus 4:14). Het is alsof hij het ons vandaag opnieuw toeroept, tegen de achtergrond van onze managementagenda’s en vijfjarenplannen: vergeet niet – je bent adem, geen graniet.

Vergankelijkheid als venster, niet als gevangenis
Toch moet men zich hoeden voor een verkeerde conclusie. De Bijbel wijst niet op onze vergankelijkheid om ons te verpletteren in existentiële angst. Zij wijst erop om ons blikveld te verruimen. Vergankelijkheid is in de Schrift geen doodlopende weg, maar een venster naar het eeuwige.
Zoals Paulus schrijft: “Wij richten ons niet op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig” (2 Korinthe 4:18). Deze verschuiving van focus is fundamenteel. Zonder haar blijft de mens opgesloten in het benauwde domein van de onmiddellijke bevrediging en het kortetermijndenken. Met haar leert hij ademhalen in een andere lucht – lucht die ruikt naar hoop, niet naar paniek.
Vergankelijkheid roept dus niet op tot cynisme, maar tot overgave. Tot nederige afhankelijkheid van de God die eeuwig is, en die, wonder boven wonder, zijn verbond sluit met stof. Want dát is de Bijbelse paradox: juist het besef van onze broosheid maakt ruimte voor genade. “Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over wie Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig dat wij stof zijn” (Psalm 103:13–14).
tijd als gave, niet als gevangenschap
Wanneer men sub specie aeternitatis leert kijken, verandert ook de ervaring van tijd. Tijd wordt geen tiran meer die voortjaagt, noch een moeras waarin men langzaam wegzinkt. Tijd wordt gave. Ruimte om lief te hebben, te dienen, te bouwen – wetende dat alles wat gedaan wordt in gehoorzaamheid aan God, niet tevergeefs is. “Daarom, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere, omdat u weet dat uw inspanning niet tevergeefs is in de Heere” (1 Korinthe 15:58).
De vergankelijkheid van ons aardse bestaan ontslaat ons dus niet van inzet; zij tilt onze inzet juist op naar een hoger plan. We werken, geven, hopen – niet om een monument te bouwen in zand, maar om in alle nederigheid mee te werken aan een werkelijkheid die blijft, sub specie aeternitatis.
Vergankelijkheid is geen vloek voor wie leeft onder het gezichtspunt van de eeuwigheid. Het is eerder een fluistering, een heilige herinnering: gij zijt stof, ja, maar geliefd stof, gekend stof, geroepen stof. En stof dat eens – uit genade – zal schitteren als de zon in het Koninkrijk van de Vader (Matthéüs 13:43).
Eeuwigheid als vreugde, niet als vlucht
Wie vandaag het woord eeuwigheid in de mond neemt, riskeert misverstanden. Voor sommigen roept het beelden op van grijze eeuwige kerkdiensten onder kunstlicht, voor anderen van een vage, zweverige ontsnapping uit het stoffige hier en nu. De gedachte aan het eeuwige lijkt vaak – ten onrechte – verbonden met wereldvlucht: alsof wie naar de hemel ziet, automatisch zijn voeten optilt van de aarde.
Nochtans is dit niet de weg die de Bijbel wijst. Integendeel: leven sub specie aeternitatis is geen vlucht uit de werkelijkheid, maar een intenser, voller leven in de werkelijkheid. Geen ontsnapping naar boven, maar verdieping van beneden.
Een hoop die niet verzwaart, maar verlicht
De Schrift spreekt over de hoop op het eeuwige leven niet als een last, maar als een vreugdevolle verwachting. Wanneer Paulus schrijft over zijn lijden, noemt hij het “licht” en “kortstondig” in vergelijking met “een alles overtreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid” (2 Korinthe 4:17). Let op de paradox: juist het gewicht van de heerlijkheid maakt het tijdelijke lijden licht. Een changement de perspective, een verschuiving die alles kleurt.
Eeuwigheid wordt hier niet gepresenteerd als ontsnapping, maar als horizon. Niet als vergetelheid, maar als voltooiing. Het is de zon aan de einder die maakt dat de schaduwen korter worden en de kleuren intenser. Zoals C.S. Lewis het verwoordde: “Joy is the serious business of Heaven.” Vreugde – niet in de zin van oppervlakkig geluk, maar diepe, dragende vreugde – vormt het weefsel van de eeuwigheid.

De aarde niet geringschatten, maar liefhebben in het licht
Het Bijbelse spreken over eeuwigheid leidt dus niet tot minachting van het aardse bestaan. Men denke slechts aan de rijke beelden van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in Openbaring 21: de stad, het water, de boom des levens. De schepping wordt niet verlaten, maar vernieuwd. Er is continuïteit en transformatie. “Zie, Ik maak alle dingen nieuw” (Openbaring 21:5) – niet: “Ik maak alle dingen tot niets.”
Daarmee wordt een wijdverbreide karikatuur gecorrigeerd: het christelijk geloof is niet gericht op een ziel die ontsnapt uit een schipbreuk, maar op de verlossing van het hele bestaan. Daarom mag men, ja moet men, deze wereld liefhebben – niet als absolute bestemming, maar als een belofte, een voorsmaak, een onderpand. Avant-goût, zou men zeggen.
Vreemdelingen én bouwers
Deze dubbele houding – vreemdeling en bouwer tegelijk – loopt als een gouden draad door de Bijbel. Abraham woonde in tenten, wetende dat hij een stad verwachtte “met fundamenten, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is” (Hebreeën 11:10). Hij wás vreemdeling, maar hij bouwde ook. Hij leefde niet alsof deze wereld onbelangrijk was; hij leefde alsof deze wereld niet het laatste woord had.
Ook wij worden opgeroepen om “niet deze wereld lief te hebben” (1 Johannes 2:15) – niet omdat zij waardeloos is, maar omdat zij voorbijgaat. Niet om haar te haten, maar om haar lief te hebben met een liefde die weet dat alles hier voorlopigheid ademt.
Dat geeft een zekere losheid. Men hoeft de successen van vandaag niet te absolutiseren, noch de mislukkingen te dramatiseren. Men mag werken, bouwen, planten, onderwijzen – en toch weten: het is goed, maar niet definitief. De ware volheid ligt elders, verder, hoger.
Vreugde die de tijd doorademt
Deze eeuwigheidsperspectief werkt ook praktisch door. Wie in het licht van de eeuwigheid leeft, zal sneller vergeven (want wat is één belediging op de schaal van de eeuwigheid?), meer geduld oefenen (want wat is een wachtkamer vergeleken met het Koninkrijk?) en vrijgeviger zijn (want wat is geld, als in de stad van God de straten zijn geplaveid met goud? – Openbaring 21:21).
Tegelijk is deze vreugde niet vluchtig, niet opgeklopt. Het is een stille, ondergrondse stroom, soms nauwelijks merkbaar, soms opwellend in een onverwacht moment van schoonheid of troost. Het is de vreugde van wie weet: alles is tijdelijk – en toch niet vergeefs.
Eeuwigheid, in Bijbels licht, is geen wegglijden uit de tijd, maar juist het doorschijnen van Gods eeuwige trouw in onze broze momenten. Niet een vlucht, maar een aankomst. Niet het verwerpen van het heden, maar het omarmen ervan – onder de stralende belofte dat de dood niet het laatste woord heeft.
En wie dát gelooft, leeft niet minder intens. Integendeel: hij lacht, huilt, bouwt, lijdt en hoopt – alles, sub specie aeternitatis.
Het gewone leven in het licht van het eeuwige
Eeuwigheid klinkt groots – als een koepel van sterrenhemel boven het kleine toneel van ons bestaan. Maar vreemd genoeg openbaart het leven sub specie aeternitatis zich niet in zeldzame piekmomenten; het zakt juist neer in het onopvallende, in het gewone. Niet in de triomfantelijke overwinning, maar in het zetten van een kop thee. Niet in grote plannen, maar in de stille trouw van de dag.
Wie werkelijk leeft met de eeuwigheid voor ogen, leert het gewone leven anders te zien: niet als vulsel tussen hoogtepunten, maar als het eigenlijke terrein waarop eeuwige dingen geboren worden. Een wonderlijke omkering. Une révolution tranquille, zou men in Quebec zeggen.1“Une révolution tranquille” verwijst naar de stille maatschappelijke omwenteling die plaatsvond in Québec in de jaren 1960, gekenmerkt door ingrijpende, maar vreedzame veranderingen.
Werk, werk, en nog eens werk – maar niet vergeefs
Het christelijk leven wordt niet zelden voorgesteld als een aaneenrijging van geestelijke hoogtepunten: indrukwekkende roepingen, zichtbare doorbraken, wonderlijke ervaringen. Maar de Bijbel schildert een minder romantisch – en laten we eerlijk zijn: veel troostrijker – beeld. Paulus schrijft: “Wat u ook doet, doe het van harte, als voor de Heere en niet voor mensen” (Kolossenzen 3:23). Wat u ook doet. Dat is geen select gezelschap van grootse daden; het omvat het hele alledaagse register: een mail beantwoorden die blijft liggen, een boterham smeren voor een kind dat tegensputtert, een rapport controleren dat niemand echt leest, een schroef aandraaien die uit het zicht blijft, een cliënt bellen die je geduld test, een bed opmaken dat ‘s avonds weer verkreukeld zal zijn.
Juist daar, in de stiltes en herhalingen van het gewone leven, groeit een leven dat – onzichtbaar voor velen – geworteld raakt in eeuwige trouw.
Werk, in al zijn banaliteit, wordt onder het licht van de eeuwigheid een plaats van aanbidding. Niet door de buitenkant – de glans of prestige – maar door de binnenkant: het motief. Niet de taak verheft het werk, maar het hart waarmee het gedaan wordt.
En, eerlijk is eerlijk, vaak zal niemand het zien. Geen schouderklopje, geen glanzend LinkedIn-profiel, geen stapel likes of shares. Maar leven sub specie aeternitatis betekent weten dat de Heere ziet – en dat is genoeg.

Vriendschap, gastvrijheid en het wonder van nabijheid
Ook relaties krijgen een andere kleur wanneer we ze bezien onder de eeuwige hemel. De wereld leert ons vriendschappen te benaderen als wederzijdse belangenbehartiging: quid pro quo. De Schrift toont een ander pad: een vriendschap die niet rekent, maar draagt (denk aan David en Jonathan, 1 Samuël 18). Een gastvrijheid die niet shinet voor Instagram, maar open deuren biedt aan vreemdelingen, bedelaars, en vrienden die niet altijd leuk gezelschap zijn.
Leven in het licht van het eeuwige betekent: niet investeren in mensen voor wat ze je kunnen opleveren, maar omdat ze – wonderlijk genoeg – dragers zijn van de Imago Dei. En elke ontmoeting, hoe vluchtig ook, ademt iets van eeuwige waarde.
Zelfs de rommelige gesprekken, de gebroken contacten, de onbeantwoorde brieven krijgen gewicht. Want wie weet welke kleine zaadjes blijven liggen in de zachte, onzichtbare aarde van Gods voorzienigheid?
Lijden en wachten: het heilige van de tussentijd
Men zou kunnen denken dat leven sub specie aeternitatis alle lijden verzacht als een morfinepil. Maar dat is een grove misvatting. De Schrift maakt geen karikatuur van wachten, van verlies, van pijn. De Psalmen, die ons innerlijkste rauw verklanken, spreken van nachten waarin geen einde lijkt te komen. “Wanneer, Heere?” klinkt daar, geen stoïcijns keep calm and carry on.
Maar juist omdat de Bijbel de ernst van het wachten erkent, kan zij er ook een heilige betekenis aan toekennen. Wie lijdt, wordt niet veracht. Wie wacht, is niet vergeten. In het Koninkrijk dat komt, zullen zelfs de tranen niet verloren zijn: ze worden verzameld (Psalm 56:9), kostbaarder dan parels.
En soms, midden in het wachten, daagt al iets van de glans van het eeuwige door: een glimlach die ondanks alles opbloeit, een woord van hoop dat breekt door de harde korst van verdriet.
Kleine dingen, grote echo’s
Leven in het licht van het eeuwige vraagt niet om spectaculaire daden. Integendeel. Het vraagt om een aandacht die kleine dingen serieus neemt: een gebed dat niemand hoort, een ontmoeting die niemand ziet, een keuze voor integriteit die niemand viert.
Jezus Zelf wijst op het mosterdzaadje, het kleinste van alle zaden (Mattheüs 13:31–32). De grote dingen beginnen klein, verdwijnen vaak bijna uit zicht – om dan, onverwacht, vruchten te dragen die de eeuwigheid zullen overleven.
Misschien – zo suggereren de wijzen – zet de hemel zijn diepste voetafdrukken niet in de grote omwentelingen, maar juist in het alledaagse: in het smeren van brood, in een oprecht woord, in een hand die vasthoudt zonder te vragen. Niet in de donder van grote stormen, maar in de stille druppels die dag na dag het hart vormen.
Wie leeft sub specie aeternitatis hoeft niet voortdurend naar de hemel te staren als naar een verre stip. Hij leert de hemel zien, weerkaatst in het stof van vandaag. In de handen die brood breken. In de ademtocht van een eerlijk gesprek. In de moed om, tegen de stroom van urgentie in, trouw te blijven in het kleine.
En dat, om zo te zeggen, is geen kleine zaak.

Hoop die niet beschaamt: leven tussen ‘reeds’ en ‘nog niet’
Het christelijk leven beweegt zich in een merkwaardige spanning: tussen wat reeds is en wat nog niet zichtbaar is. De Schrift noemt het Koninkrijk van God een realiteit die nu is aangebroken en die nog in volle glorie moet komen. Wie leeft sub specie aeternitatis leeft precies in deze ruimte tussen belofte en vervulling, tussen eerste licht en volle dag. Een tussentijd die soms vibreert van vreugde, en soms knarst van wachten.
Paulus schrijft: “In hoop zijn wij zalig geworden. Hoop echter die gezien wordt, is geen hoop; want wat iemand ziet, waarom zou hij het nog hopen?” (Romeinen 8:24). Hier wordt het woord hoop niet neergezet als vage wensdroom – een soort hemelse pie in the sky – maar als een zekere, doch onzichtbare verwachting. Geen projectie van menselijke verlangens, maar een antwoord op een goddelijke belofte.
Reeds: het Koninkrijk in ons midden
Dat het Koninkrijk begonnen is, wordt nergens duidelijker dan in de woorden van Jezus: “Het Koninkrijk van God is midden onder u” (Lukas 17:21). Met Zijn komst brak een nieuwe tijd aan. De blinden zagen, de doven hoorden, de armen ontvingen goede boodschap. Niet als losse wonderen, maar als voorproefjes, als échantillons van de komende volheid.
Leven sub specie aeternitatis betekent erkennen dat het Koninkrijk niet alleen toekomstmuziek is, maar al een melodie inzet in het nu. Elk gebaar van liefde, elk woord van waarheid, elke daad van vergeving is een echo van dat Koninkrijk. Niet volledig, niet zonder ruis – maar toch werkelijk.
Zoals een kunstenaar soms alvast een schets maakt op het doek, voordat het volledige schilderij verschijnt, zo werkt God nu al, onder onze ogen, tekenen van Zijn Koninkrijk uit. En soms – heel soms – vangen wij een glimp van de kleuren.
Nog niet: wachten met de blik omhoog
En toch… ondanks alle tekenen blijft de wereld gebroken. Oorlogen tieren, ziekte rooft, harten breken. Het Koninkrijk is reeds begonnen, maar het is nog niet voltooid. En in die kloof tussen begin en voleinding leven wij. Niet als mensen zonder hoop, maar als mensen die hopen tegen de hoop in (Romeinen 4:18).
Wachten is niet passief zijn, noch wanhopig op de klok staren. Bijbels wachten is een actieve gerichtheid, een leven dat zich uitstrek naar wat beloofd is. Zoals de wachters uit Psalm 130: “Mijn ziel wacht op de HEERE, meer dan wachters op de morgen.” Er zit verwachting in, adem, verlangen. En, eerlijk is eerlijk, soms ook vermoeidheid.
Want wie leeft in deze spanning voelt het: het Koninkrijk is nabij, en toch lijkt het soms verder weg dan ooit. Dit besef maakt de hoop niet zwakker, maar kostbaarder. Hoop die alles al voor handen heeft, is geen hoop. Echte hoop – espérance véritable – groeit juist in de schemer, waar het zicht beperkt is, maar het vertrouwen niet sterft.
De zekerheid die niet afhankelijk is van gevoel
Leven in hoop betekent ook: niet bouwen op gemoedstoestanden. De zekerheid van het Koninkrijk hangt niet aan onze stemming van de dag, maar aan het Woord van Hem die niet liegen kan. “God is geen man dat Hij liegen zou, noch een mensenkind dat Hij ergens berouw over zou hebben” (Numeri 23:19).
Er zullen dagen zijn waarop de beloften ver weg lijken. Dagen van stilte, van droogte. Maar juist dan herinnert het leven sub specie aeternitatis eraan: wat beloofd is, is zekerder dan de zon die opgaat. Want niet onze ervaring draagt de toekomst – Gods trouw doet dat.
Een hoop die vorm geeft aan vandaag
Deze hoop is geen luxeproduct voor geestelijke fijnproevers. Zij vormt het hart van de praktijk. Wie weet dat de dood niet het laatste woord heeft, kan liefhebben zonder angst. Kan risico’s nemen die eeuwigheidswaarde hebben. Kan vergeven waar wrok logischer zou lijken.
Paulus zegt het zo: “Wij vermoeien ons en werken met onze eigen handen; wij worden uitgescholden en zegenen; wij worden vervolgd en verdragen” (1 Korinthe 4:12). Waarom? Omdat de hoop hen droeg. Omdat de toekomst hen riep.
Leven tussen reeds en nog niet is geen comfortabele positie. Soms voelt het als staan op drijfzand, soms als lopen tegen de wind in. En toch is het een plek van diepe vreugde. Want midden in de breekbaarheid zingt een andere stem: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw” (Openbaring 21:5).
Wie leeft sub specie aeternitatis, leeft in deze spanning – en vindt daar, tegen alle logica in, vrede.
Een andere maatstaf: wat blijft als alles wankelt
Soms lijkt het leven een bouwwerk op drijfzand. Zekerheden die gisteren nog onwrikbaar leken – gezondheid, status, netwerken, zelfs hele instituties – blijken plotseling te wankelen, te bezwijken onder hun eigen gewicht. Onze tijd, met haar flitsende technologie en fragile fundamenten, maakt deze wankelheid alleen maar zichtbaarder. Plus ça change, plus c’est la même chose, zegt het Franse gezegde: hoe meer alles verandert, hoe meer het hetzelfde blijft. Want de mens heeft altijd al gebouwd op dat wat niet houden kan.
De Bijbel is niet verrast door deze kwetsbaarheid. Zij voorzegt het zelfs. “En ik zal nog eenmaal niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven,” citeert de Hebreeënschrijver (Hebreeën 12:26–27, naar Haggaï 2:6). En hij voegt daaraan toe: wat wankelbaar is zal verdwijnen, opdat het onwankelbare overblijft. Dat is een onverbiddelijke vaststelling – en tegelijk een hoopvolle belofte.
Schiften en schudden: geen straf, maar zuivering
Wanneer alles wankelt, lijkt dat op het eerste gezicht bedreigend. Doch Bijbels gezien is het eerder een zuivering. De dingen die geen eeuwigheidswaarde hebben – het zelfverheerlijkte ik, de zucht naar bezit, de ijdele roem – worden losgewrikt. Niet omdat God vernielen wil, maar omdat Hij bouwen wil op wat echt is.
In zekere zin is het een heilige schifting: wat uit zichzelf geen gewicht heeft, wordt weggeblazen als kaf. Wat uit God is, blijft. “Want geen ander fundament kan iemand leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus” (1 Korinthe 3:11). Alles wat daarop gebouwd is – en alleen dat – zal de stormen doorstaan.
Deze zuivering werkt persoonlijk, maatschappelijk én kosmisch. Geen domein blijft buiten beschouwing. Wie dit beseft, schrikt niet van het wankelen van de tijden, maar zoekt te bouwen met materialen die bestand zijn tegen vuur: geloof, hoop en liefde.
De maatstaf van het blijvende
Wat dan blijft? Paulus is scherp in zijn antwoord: “En nu blijven geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde” (1 Korinthe 13:13). Niet prestaties. Niet intellectuele glans. Niet maatschappelijke impact. Maar liefde – concreet, belichaamd, vaak onopgemerkt.
Het is een ongemakkelijke maatstaf. Want veel van wat wij belangrijk achten – ons curriculum vitae, onze volgers, onze beleidsplannen – kan imposant lijken sub specie temporis, maar verbleekt sub specie aeternitatis.
De maatstaf van de eeuwigheid keert de prioriteitenlijst radicaal om. In plaats van “Wat levert het op?”, wordt de vraag: “Wat blijft er over als alles schudt?” In plaats van “Hoe groot ben ik?”, wordt de vraag: “Hoe getrouw was ik in het kleine?”
Leven voor het oog van de Onveranderlijke
Wie leeft onder deze maatstaf, leeft niet voor de goedkeuring van de massa, noch voor de vluchtige schouderklopjes van de dag. Hij leeft voor Gods aangezicht, voor de ogen van de Onveranderlijke. Coram Deo. Niet als een perfectionist, maar als iemand die weet: het is niet het succes dat telt, maar de trouw.
“Wel gedaan, goede en trouwe slaaf,” zegt de Heere in de gelijkenis (Mattheüs 25:21). Geen woord over hoeveel, hoe groots, hoe indrukwekkend. Alleen over trouw.
En dat verandert het ritme van het leven. Je hoeft niet groter, sneller, zichtbaarder. Je mag kleiner, langzamer, trouwer. Want niet wat glimt, maar wat geworteld is in Christus, zal de stormen van het gericht doorstaan.

Bouwen met eeuwige materialen
Concreet betekent dit: investeren in relaties, niet in façade. Kiezen voor integriteit boven gemak. Vrede zoeken in plaats van polemiek. Opofferende liefde leren boven oppervlakkige erkenning.
En ja, dat lijkt soms vruchteloos. Soms voelt het als zaadjes planten op rotsgrond. Maar wie leeft sub specie aeternitatis, weet: God ziet elke druppel, elke zucht, elke kleine daad van gehoorzaamheid.
“Daarom, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere, omdat u weet dat uw inspanning niet tevergeefs is in de Heere” (1 Korinthe 15:58).
Nicht vergeblich, zou Luther zeggen.
Wanneer alles wankelt, hoeft wie leeft in het licht van de eeuwigheid niet te vrezen. Hij weet: het kaf moet verdwijnen, opdat het koren zichtbaar wordt. Het tijdelijke moet wijken, opdat het eeuwige schittert.
Wat blijft, is liefde. Wat blijft, is trouw. Wat blijft, is Christus – en wie in Hem leeft, blijft in eeuwigheid.
Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je bent van harte uitgenodigd om je gedachten, overwegingen of persoonlijke ervaringen rondom het leven sub specie aeternitatis te delen. Ook aanvullingen, bemoedigingen of kritische reflecties zijn welkom. Wij stellen reacties zeer op prijs. Let op: reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Eerst worden ze door de redactie gelezen, om spam of anderszins ongewenste of ongepaste reacties te filteren. Hierdoor kan het enkele uren duren voordat je reactie zichtbaar wordt.