Last Updated on 4 mei 2025 by M.G. Sulman
De christelijke leer van de Drie-eenheid roept al eeuwenlang vragen op — en niet zelden ook felle bezwaren. Hoe kan God nu tegelijk één én drie zijn, zonder dat dit strijdig is met de wetten van de logica? In dit artikel nemen we die bezwaren serieus en leggen we uit waarom de Drie-eenheid geen logische contradictie is, maar een theologisch doordachte en Bijbels gefundeerde waarheid. Met scherpe analyse, filosofische diepgang en eerbied voor de Schrift laten we zien dat het mysterie van de Drie-enige God geen denkfout is, maar een uitnodiging tot aanbidding.

Inhoud
Inleiding
De bewering dat de Drie-eenheid – het hart van het christelijk godsbeeld – logisch incoherent zou zijn, keert met zekere regelmaat terug in filosofische en sceptische kringen. Men stelt dat het christelijk dogma zichzelf tegenspreekt: hoe kan God één zijn en tegelijk drie? En als de Zoon God is, en de Geest eveneens, maar de Zoon niet de Geest is – dan moet er toch iets grondig mis zijn met de logica van dit concept? Men beroept zich op de wetten van de klassieke logica – identiteit, non-contradictie, uitsluiting van het derde – en ziet in het dogma van de Drie-eenheid een flagrante overtreding van precies die regels. De conclusie is snel getrokken: deze God bestaat niet, want Hij zou onmogelijk kunnen bestaan.
Nochtans verraadt deze redenering méér over het menselijk begrip dan over de aard van God. Ze illustreert hoe makkelijk men theologische uitspraken behandelt alsof het algebraïsche formules zijn, terwijl de Bijbel ons niet oproept tot mathematisch doorgronden, maar tot eerbiedig erkennen. De Schrift leert ons dat de wegen van God “onnaspeurlijk” zijn (Romeinen 11:33) – niet omdat ze irrationeel zouden zijn, maar omdat ze het beperkte menselijke verstand overstijgen. Dat is geen carte blanche voor mystiek gezweef, maar een eerlijke erkenning van onze epistemische beperkingen.
Wie beweert dat de Drie-eenheid logisch onmogelijk is, moet eerst aantonen dat hij de aard van het trinitarische dogma correct heeft begrepen. En dáár wringt het schoentje. Het misverstand ligt doorgaans niet in de logica, maar in de interpretatie van termen als ‘is’, ‘persoon’ en ‘wezen’ – woorden die in theologische context veel rijker geladen zijn dan in dagelijks spraakgebruik. Het probleem is dus niet zozeer logica, als wel logocentrische simplificatie.1Logocentrische simplificatie betekent dat men complexe, vaak relationele of mysterieuze ideeën terugbrengt tot louter rationele of taal-logische termen, alsof alles wat waar is volledig verklaarbaar moet zijn via menselijke logica. In het geval van de Drie-eenheid leidt dit tot een reductie van het mysterie tot een schijnbare contradictie, omdat men Gods wezen binnen een menselijk denkschema probeert te persen.
Dat wil zeggen: men projecteert een verkavelde, reductionistische logica op een openbaring die zichzelf juist presenteert als het mysterie van één God in drie Personen – een mysterie dat zich wel laat belijden, maar zich niet laat temmen tot een syllogisme. De vraag is dus niet of de Drie-eenheid een logische contradictie bevat, maar of de bezwaren die dat beweren niet rusten op een categoriefout.
In wat volgt, onderzoeken we deze kwestie niet op basis van menselijke vermoedens, maar vanuit het uitgangspunt dat de Schrift zelf de norm is voor waarheid – sola Scriptura. Daarbij zullen we zien dat wat op het eerste gezicht een paradox lijkt, bij nadere beschouwing niets anders is dan een diepmenselijke verwarring van termen, gecombineerd met een logica die men te strikt en te smal toepast op een onderwerp dat daar principieel buiten valt: het wezen van de eeuwige God.
📖 Gerelateerd artikel
🔗 Sola scriptura: waarom alleen de Bijbel de ultieme autoriteit is
Wat is de bron van ware kennis, gezag en geloof? In dit diepgravende artikel ontdek je waarom sola scriptura — het principe dat alleen de Schrift hoogste autoriteit heeft — niet slechts een erfstuk van de Reformatie is, maar een noodzakelijke grondslag voor denken, leven en gehoorzaamheid aan Christus.
👉 Ontdek waarom sola scriptura allesbepalend is voor geloof en waarheid »
Wat is de drie-eenheid?
Eén God in drie Personen
De leer van de Drie-eenheid – of Trinitas, zoals de kerkvaders haar met eerbied en schroom formuleerden – is niet een menselijke vondst, maar een theologische samenvatting van de openbaring die God van Zichzelf geeft in de Schrift. Ze is geen resultaat van Grieks filosofisch speculeren, zoals soms wordt beweerd, maar het eerbiedige antwoord op de vraag: wat leert de Bijbel over wie God is?
De kern: God is één in wezen, drie in personen. Niet drie goden (tritheïsme), ook geen ene God die zich op drie verschillende manieren manifesteert (modalisme), maar één eeuwig wezen, bestaande in drie onderscheiden Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Elk van deze Personen is volledig God, deelt volledig in het ene goddelijke wezen, maar is niet identiek aan de andere twee. Ofschoon deze omschrijving al eeuwen oud is, is ze nog steeds even weerbarstig voor onze ratio als ze dat was in de vierde eeuw – en dat is precies zoals het hoort, zou je kunnen zeggen.

Bijbels fundament
Dat de Bijbel leert dat er slechts één God is, is onbetwist: “Hoor, Israël: de HEERE, onze God, de HEERE is één!” (Deuteronomium 6:4). Deze eenheid is echter niet monolithisch, maar rijk. Al in Genesis klinkt een geheimzinnige meervoudsvorm: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld” (Genesis 1:26), een opmerking die eeuwenlang vragen opriep, totdat de volheid van Gods zelfopenbaring in Christus kwam.
De Zoon wordt in Johannes 1:1 onomwonden aangeduid als God: “Het Woord was bij God, en het Woord was God.” De Heilige Geest wordt eveneens goddelijk genoemd (Handelingen 5:3–4, waar liegen tegen de Geest gelijkgesteld wordt aan liegen tegen God). En toch is de Zoon niet de Vader, en de Geest niet de Zoon – dat blijkt uit talloze passages, zoals bij Jezus’ doop: de Zoon daalt af in het water, de Geest komt neer als een duif, en de Vader spreekt uit de hemel (Mattheüs 3:16–17). Drie onderscheiden Personen, tegelijk aanwezig, elk handelend.
De leer van de Drie-eenheid is dus geen bovenbouw van filosofie op een kale Schrift, maar een noodzakelijke synthese van de totaliteit van het Bijbels getuigenis. Ze fungeert als het kader waarin de anders onsamenhangende data van de Schrift hun samenhang en diepte krijgen.
Geen logisch puzzeltje
Wie de Drie-eenheid probeert te reduceren tot een logisch schema, mist de pointe. God is geen optelsom van drie goddelijke entiteiten, maar eeuwig en ondeelbaar, en tegelijk relationeel binnen Zichzelf. De Vader is niet de Zoon, en de Zoon niet de Geest, maar allen zijn volledig God – zonder onder- of rangorde in wezen. Niet partiële participatie, zoals bij mythologische figuren, maar volledige deelgenootschap aan het ene goddelijke wezen (homoousios, zoals het Concilie van Nicea het noemde in 325 n.Chr.).
De Drie-eenheid is dus geen rekensom – geen 1 + 1 + 1 = 1 – maar een heilige realiteit die wij slechts kunnen benaderen in eerbiedig luisteren, niet in algebra. En misschien is dat wel precies het punt: dat het wezen van God, als fundament van alle zijn en kennen, per definitie ons verstand te boven gaat. De Franse filosoof Blaise Pascal zei niet voor niets: “Le cœur a ses raisons que la raison ne connaît point.” De Drie-eenheid tart ons verstand, maar verrijkt ons geloof.
Het is deze God – niet een vaag theïstisch beginsel, niet een afgelijnd monade, maar de levende, drie-enige God – die in Christus tot ons komt en ons roept tot aanbidding. Niet om Hem volkomen te bevatten, maar om Hem werkelijk te kennen.

De logische bezwaren
De premissen van het bezwaar
De klassieke logische bezwaren tegen de Drie-eenheid maken aanvankelijk indruk. Ze beroepen zich op de fundamenten van het formele denken sinds Aristoteles: de wet van non-contradictie (iets kan niet tegelijk A en niet-A zijn), de wet van identiteit (A is A), en de wet van het uitgesloten midden (iets is óf A, óf niet-A). Wanneer iemand stelt: “De Zoon is God, de Geest is God, maar de Zoon is niet de Geest,” en vervolgens beweert dat dit impliceert dat “God gelijk is aan Zichzelf en tegelijk niet,” dan klinkt dat als een flagrante tegenspraak. Op papier lijkt het alsof men zegt: “God = God en toch ≠ God.” Maar die conclusie berust op een fundamentele verwarring van termen en categorieën — en niet op een werkelijke inconsistentie in de leer zelf.
Het bezwaar kan formeel worden geherformuleerd:
-
Premisse 1: De Zoon is God.
-
Premisse 2: De Heilige Geest is God.
-
Premisse 3: De Zoon is niet de Heilige Geest.
-
Conclusie: God is niet God.
Voilà. De Drie-eenheid is afgeschoten met niets meer dan een syllogisme en een portie semantische stijfheid. Althans, zo lijkt het. Maar schijn bedriegt.

Schijnbare logica, verborgen misvatting
Wat hier plaatsvindt, is een klassieke denkfout – een subtiele, maar verstrekkende categoriefout. Men behandelt “God” alsof het een strikt individueel subject zou zijn, zoals “Socrates” of “de maan”: een ding, een entiteit, met een unieke identiteit, zónder verdere onderscheiding. En precies dát is het probleem.
In de christelijke theologie is “God” geen naam voor één persoon, maar voor het ene goddelijke wezen (ousia, in Griekse termen), dat gedeeld wordt door drie onderscheiden Personen (hypostaseis). Wie dus zegt: “De Zoon is God,” bedoelt daarmee niet: “De Zoon is identiek aan het geheel dat God heet,” maar: “De Zoon deelt volledig in het goddelijke wezen.” Hetzelfde geldt voor de Geest. Er is dus geen sprong van “De Zoon is God” naar “De Zoon is al wat God is,” tenzij men identificeert wat juist onderscheiden moet blijven.
Desalniettemin proberen veel critici precies die sprong – en dan volgt onvermijdelijk de verwarring. Als “God” als term vaag blijft, en tegelijk als absoluut identiteitsbegrip wordt behandeld, beland je vanzelf in wat je denkt dat een contradictie is. Maar in werkelijkheid is het slechts een semantische kortsluiting.
Een Bijbels voorbeeld van onderscheid én eenheid
Een treffend voorbeeld van hoe de Schrift onderscheid maakt binnen de godheid, zonder tot polytheïsme of contradictie te vervallen, vinden we in Johannes 14:16: “En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid.” Hier spreekt de Zoon (niet de Vader), tot de Vader (die Hij onderscheidt van Zichzelf), over de Geest (die onderscheiden is van beiden). En toch is er geen enkele suggestie dat er sprake is van drie goden. Integendeel, de eenheid blijft impliciet én ongeschonden. Drie personen, één wezen.
De echtheid van het mysterie
De kern van het bezwaar tegen de Drie-eenheid is uiteindelijk niet de logica, maar het ongemak met mysterie. Want dat is het: een mysterie. Niet in de zin van “we weten niets,” maar in de zin van “we weten wat God geopenbaard heeft, en dat reikt verder dan onze kaders kunnen bevatten.” Augustinus verwoordde het fraai – als altijd – toen hij zei: “Si comprehendis, non est Deus.” (Als je het kunt begrijpen, is het niet God.)
Wie logica aanroept om de Drie-eenheid te ontmantelen, begeeft zich op glad ijs. Niet omdat logica geen plaats heeft in theologie – verre van – maar omdat ze functioneert binnen het kader van Gods openbaring, niet erboven. Waar de logica op basis van onjuiste aannames een contradictie ziet, ontmaskert ze in werkelijkheid haar eigen begrenzingen.
En misschien – heel misschien – is dat precies de bedoeling.
🔍 Gerelateerd artikel
🔗 Zonder de Drie-eenheid geen waarheid, moraal of logica
Waarom werkt logica eigenlijk? Waarom weten we dat moord verkeerd is? En wat maakt waarheid… waar? In dit verwante artikel ontdek je waarom alleen de Drie-enige God van de Bijbel — Vader, Zoon en Heilige Geest — het noodzakelijke fundament vormt voor alles wat wij vanzelfsprekend vinden in denken en leven.
De betekenis van ‘is’
Identiteit is niet altijd identiteit
Het hele trinitarische debat — of beter: de verwarring eromheen — draait opvallend vaak om één minuscuul woordje: is. Drie letters, een ogenschijnlijk onbeduidend werkwoord, maar in werkelijkheid een filosofische mijnenveld. Want het “is” in “de Zoon is God” kan van alles betekenen, afhankelijk van de context. Wie daar achteloos overheen leest en stilzwijgend veronderstelt dat het altijd om logische identiteit gaat, begeeft zich op glad ijs. Niet dat logische identiteit geen bestaansrecht heeft — uiteraard wel — maar ze moet op de juiste plaats en wijze worden toegepast. En dat is nu precies waar het vaak misgaat.
In klassieke logica (denk aan Frege, Russell, of in moderne termen: eerste-orde predicatenlogica) betekent A = B: A en B zijn volledig verwisselbaar, zonder enig onderscheid. Maar zo’n lezing past menig criticus kritiekloos toe op theologische zinnen zoals “de Vader is God.” Resultaat? Chaos. Want zodra je zegt: “de Vader is God” én “de Zoon is God” én “de Vader is niet de Zoon,” lijkt het of je zegt dat God niet God is. Absurde conclusie, uit correcte premissen? Dan klopt er iets niet met je lezing van de termen.
Predicatie: delen in het wezen
In werkelijkheid gebruikt de theologie het woordje “is” hier in de zin van predicatie: een uitspraak over wat iemand is naar aard of wezen, niet over wie iemand is als individu. Dat verschil is subtiel, maar cruciaal. Vergelijk het met een uitspraak als: “Socrates is een mens.” Niemand denkt dan dat Socrates en ‘de mensheid’ volledig identiek zijn — het betekent eenvoudigweg dat hij deelheeft aan wat het betekent om mens te zijn.
Op analoge wijze zegt de theologie dat de Vader, de Zoon en de Geest elk “God zijn” in de zin dat zij volledig deelhebben aan het ene goddelijke wezen (in het Grieks: ousia). Maar zij zijn niet identiek aan elkaar — zij zijn onderscheiden Personen (hypostaseis). Er is dus geen sprake van logische identiteit tussen “de Zoon” en “God” als totaalbegrip. Wie dat tóch zo leest, verhaspelt predicatie met identificatie en creëert een schijnbare contradictie die nergens in de oorspronkelijke stellingen te vinden is.
Een Bijbels voorbeeld van juiste predicatie
De Bijbel zelf maakt zonder moeite gebruik van deze taal. In Johannes 1:1 lezen we: “In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Dit vers is een tour de force van theologisch raffinement. Het Woord was bij God (onderscheiding van persoon), en tegelijk was het Woord God (goddelijk wezen). Geen modaal spelletje, geen goocheltruc — gewoon: het Woord deelt in datgene wat God tot God maakt. Homoousios, zoals Nicea het later treffend formuleerde. De ‘is’ in dit vers is dus predicatief: het Woord is van hetzelfde wezen als God.
Dat dit grammaticaal mogelijk is, maar conceptueel lastig blijft, zegt veel over onze cognitieve grenzen, niet over de consistentie van de openbaring. De logica wordt hier niet geschonden — ze wordt alleen subtieler toegepast dan wij gewend zijn in het dagelijks taalgebruik of op het schoolbord.
Een woord, duizend nuances
Men zou dus met recht en rede kunnen zeggen: wie de betekenis van “is” niet begrijpt, zal de Drie-eenheid nooit correct kunnen weergeven, laat staan weerleggen. Het is een schoolvoorbeeld van hoe filosofische onkunde tot theologische arrogantie leidt. En laten we wel wezen: de apostel Paulus spreekt niet voor niets van “het geheimenis van de godzaligheid” (1 Timotheüs 3:16). Als zelfs de geïnspireerde apostel niet tracht het mysterie uit te benen, waarom zouden wij dan doen alsof de juiste semantiek van één werkwoord ons recht geeft om de Drie-enige God van de troon te stoten?
Zodra we erkennen dat ‘is’ niet éénvormig is — dat het, net als in de gewone taal, verschillende functies kan hebben — begint de nevel op te trekken. Geen contradictie. Geen absurditeit. Alleen een complexe, maar intern consistente belijdenis van een God die groter is dan onze syllogismen, en die Zich niet schaamt om Zichzelf op menselijke wijze bekend te maken. Desalniettemin: een God die waarlijk boven ons verstand uitgaat, zonder ons verstand ooit te schenden.
Wezen en persoon onderscheiden
Een noodzakelijke tweedeling
Wie de Drie-eenheid wil begrijpen — of op z’n minst recht wil doen aan wat christenen daarmee bedoelen — moet zich allereerst rekenschap geven van het onderscheid tussen wezen en persoon. Deze tweedeling is geen theologische luxe, noch een construct uit de patristiek ter behoud van dogmatische sierlijkheid. Ze is eenvoudigweg noodzakelijk. Zonder dit onderscheid blijft men hangen in ofwel tritheïsme (drie goden), ofwel modalisme (één God in drie vermommingen). Beiden worden in de Schrift impliciet én expliciet verworpen.
In het trinitarische denken wordt met wezen (Latijn: essentia, Grieks: ousia) verwezen naar wat God is: eeuwig, alwetend, almachtig, zelfbestaand — kortom, datgene wat het God-zijn definieert. Het persoon-zijn daarentegen (Latijn: persona, Grieks: hypostasis) ziet op wie God is: Vader, Zoon en Heilige Geest, elk met onderlinge relatie, zonder rangorde in wezen. De Vader is niet de Zoon, noch is de Geest slechts een “projectie” van de Vader. Deze onderlinge onderscheidenheid is geen bijkomstigheid, maar wezenlijk voor hoe God Zichzelf heeft geopenbaard in de geschiedenis.
Drie wie’s, één wat
Een klassiek adagium in de trinitarische theologie luidt: tres personae, una essentia — drie Personen, één Wezen. Of, eenvoudiger: drie wie’s, één wat. De Vader is God, de Zoon is God, de Geest is God, maar niet drie Goden. Geen innerlijke verdeeldheid, geen strijd in de hemel, geen hemelse driehoeksverhouding. Eén God, die in Zichzelf gemeenschap is. En dat is theologisch gezien geen overbodig detail: het verklaart waarom liefde — echte, zelfgevende liefde — reeds eeuwig in God aanwezig is. “God is liefde,” schrijft Johannes (1 Johannes 4:8). Maar liefde vereist een ander. Hoe zou God van eeuwigheid liefde zijn, als Hij geen ‘ander’ in Zichzelf had om lief te hebben?
Geen hiërarchie in wezen
In de Schrift zien we regelmatig dat de Zoon Zich onderwerpt aan de Vader (bijv. Johannes 5:19), of dat de Geest gezonden wordt door beiden (Johannes 14:26). Sommigen menen daarin een hiërarchie in wezen te ontwaren — een subtiel, maar gevaarlijk misverstand. Wat we hier zien, is geen ontologische ondergeschiktheid, maar een economische ordening (ordo ad extra) — dat wil zeggen: een onderscheid in de manier waarop de drie Personen Zich manifesteren in de schepping en in de heilsorde. Binnen het goddelijke wezen zelf (immanent trinitarisch), is er volstrekte gelijkheid. Of, zoals Athanasius het stelde: de Zoon is “God uit God, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God.”
Wie dus zegt: “De Zoon is God” en “De Vader is God,” maar daaruit afleidt dat zij identiek zijn in persoon, vergist zich. Wie dan weer zegt: “Ze zijn niet identiek,” en concludeert dat ze daarom verschillende goden zijn, vergist zich opnieuw. De fout ligt in het verwarren van categorieën: men gebruikt een concept van identiteit dat alleen werkt als wezen en persoon samenvallen — wat in het geval van de Drie-eenheid nadrukkelijk niet het geval is.

Een diep geheim, geen contradictie
De Drie-eenheid blijft een mysterie, maar geen nonsens. Er is structuur, er is coherentie, er is openbaring. De Schrift laat ons niet spartelen in raadselen, maar biedt taal die — zij het begrensd — toereikend is. Dat wezen en persoon niet samenvallen in God is geen verzinsel van de kerkelijke traditie, maar een noodzakelijke gevolgtrekking uit het geheel van de Bijbelse gegevens. Denk aan Jezus’ gebed tot de Vader in Johannes 17: “En nu verheerlijk Gij Mij, Gij, Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U had vóór de wereld was.” Eén wezen, twee Personen — in onderlinge liefde, vóór de tijd, vóór alles wat is.
Laten we dit dan ook niet wegredeneren of versimpelen. De taal van de Schrift vraagt om nauwkeurigheid, niet om gemakzucht. Het onderscheid tussen wezen en persoon is geen scholastisch kunstje, maar een sleutel. Wie hem negeert, loopt hopeloos vast. Wie hem serieus neemt, ontdekt — tot zijn eigen verbazing misschien — dat de Drie-eenheid niet slechts te verdragen, maar zelfs te aanbidden is.
Waarom er geen tegenspraak is
Van schijnbare paradox naar theologische consistentie
De bewering dat de leer van de Drie-eenheid een interne contradictie bevat, rust — bij nadere beschouwing — op een reeks semantische misverstanden, gecombineerd met een overspannen verwachting dat het wezen van God zich moet laten herleiden tot menselijke begrippen. Het is alsof men probeert de oceaan op te vouwen tot een theedoek. Op het eerste gezicht lijkt de Drie-eenheid paradoxaal: drie die elk God zijn, maar geen drie goden; één God, maar niet één persoon. En ja, toegegeven, het klinkt anders dan het dagelijks taalgebruik gewend is. Maar een paradox is geen contradictie. Een paradox daagt uit. Een contradictie vernietigt zichzelf. En dat laatste doet de Drie-eenheid niet.
Geen strijd met de logica
Een ware contradictie treedt op wanneer iets tegelijk A en niet-A is, onder dezelfde zin en in hetzelfde opzicht. De leer van de Drie-eenheid beweert echter niet dat God drie is in hetzelfde opzicht waarin Hij één is. Dat zou inderdaad absurd zijn. Maar precies dát zegt de trinitarische belijdenis niet. Integendeel, zij stelt: God is één in wezen (wat) en drie in personen (wie). Geen overlapping van categorieën, geen dubbele boekhouding, geen sofistische spitsvondigheid. Gewoon een helder onderscheid tussen twee verschillende aspecten van dezelfde werkelijkheid.
De logica blijft dus keurig overeind. Wie denkt dat de Drie-eenheid haar schendt, verwart ofwel de termen, ofwel de categorieën, ofwel de context. De logische wet van non-contradictie wordt nergens overtreden, tenzij men moedwillig vasthoudt aan een platte lezing van “is” als identiteitsrelatie (zoals behandeld in hoofdstuk 4). Maar dan creëert men een probleem dat nergens in de originele bewering besloten ligt — een zogeheten straw man, die men vervolgens met veel vertoon van vernuft omver schopt.
Filosofische notie: analogie en bescheidenheid
De middeleeuwse theologie, met name Thomas van Aquino, ontwikkelde in dit verband het begrip van analoge predicatie. Wanneer wij zeggen “God is goed,” bedoelen we niet exact hetzelfde als wanneer we zeggen “de mens is goed.” Toch is het ook niet volstrekt anders. Het is een analoge uitspraak: gedeeltelijk gelijk, gedeeltelijk ongelijk. Evenzo spreken wij over God als “Vader,” als “Zoon,” als “Geest” — niet omdat die woorden volledig de werkelijkheid van God kunnen omvatten, maar omdat ze bij benadering, op basis van openbaring, waarachtig genoeg zijn om te spreken, en bescheiden genoeg om te zwijgen waar het moet.
De Drie-eenheid is dus niet ongerijmd, maar eenvoudigweg subliem — in de zin waarin Immanuel Kant het bedoelde: overweldigend en verheven, zonder daarom irrationeel te zijn. Het overstijgt de rede, maar vernietigt haar niet. Of, om met Augustinus te spreken: “Het is beter God op een mysterieuze manier te belijden, dan Hem door vereenvoudiging te verloochenen.”

Bijbelse consistentie in veelstemmigheid
Het Bijbels getuigenis draagt dit gewicht moeiteloos. Reeds het Oude Testament ademt een spanning tussen eenheid en meervoudigheid (vgl. Genesis 1:26; Jesaja 6:8), die pas werkelijk tot ontplooiing komt in het Nieuwe Testament, wanneer de Zoon vlees wordt en de Geest in kracht wordt uitgestort. Toch blijft het geheel doorademd van monotheïsme. Paulus schrijft in 1 Korinthe 8:6: “toch is er voor ons maar één God: de Vader […] en één Heer: Jezus Christus.” Geen competitie tussen Vader en Zoon, maar een theologisch samenspel dat het ene goddelijke wezen zichtbaar maakt in onderscheiden Personen.
Zodra men dit geheel overziet, valt de beschuldiging van contradictie in duigen. Niet omdat het allemaal simpel blijkt te zijn, maar omdat het Bijbelse getuigenis — wanneer zorgvuldig en in samenhang gelezen — een diepe en consistente logica openbaart, zij het één die zich slechts laat verstaan in gehoorzaamheid aan het Woord.
En zo wordt de conclusie van deze exercitie verrassend eenvoudig: de Drie-eenheid is geen logische fout. Ze is een goddelijke openbaring die de menselijke logica overstijgt zonder haar te krenken. Een mysterie, ja. Maar géén mystificatie. En dat maakt alle verschil.
Veelgemaakte denkfouten
Semantische slordigheid
Een van de meest hardnekkige valkuilen in het debat over de Drie-eenheid is het onachtzaam omgaan met taal. Men neemt theologische uitspraken zoals “de Zoon is God” of “de Vader is niet de Zoon,” en leest ze alsof het om algebraïsche vergelijkingen gaat. De term “is” wordt dan zonder onderscheid geïnterpreteerd als een absolute identiteitsrelatie. Maar zoals eerder besproken (zie hoofdstuk 4), kent het werkwoord “is” meerdere functies — predicatief, existentieel, identitair — en de context bepaalt welke van toepassing is. Wie dat negeert, zet zichzelf op het verkeerde been nog voor het eigenlijke denken begonnen is. Of, om het in Latijn te zeggen: abusus non tollit usum — misbruik heft het juiste gebruik niet op.
Het zou veel schelen als men zich iets vaker afvroeg: Wat wordt hier eigenlijk bedoeld? Filosofisch gesproken is dit een basale epistemologische oefening: onderscheid maken tussen taal en werkelijkheid. De Bijbel gebruikt menselijke woorden om goddelijke werkelijkheid te openbaren. Die woorden zijn betrouwbaar, omdat ze geïnspireerd zijn (2 Timotheüs 3:16), maar ze zijn niet mechanisch plat; ze ademen leven, context, en de rijkdom van analoge betekenis.
Moderne projecties op oude belijdenissen
Een tweede denkfout is het projecteren van moderne noties van persoon en identiteit op klassieke trinitarische taal. In onze tijd denken we bij het woord “persoon” onmiddellijk aan autonomie, zelfbewustzijn, individualiteit — kortom, het moderne subject. Maar dat is niet wat de kerkvaders bedoelden met persona. Voor hen was een persoon niet een zelfontplooiend ego, maar een wijze van bestaan binnen het ene goddelijke wezen. Dus als we vandaag zeggen “drie Personen in één God,” dan bedoelen we dat niet op existentialistische leest geschoeid. Het is veeleer een relationele onderscheiding — niet een opsplitsing in zelfstandige wezens.
Augustinus worstelde al met dit probleem in zijn werk De Trinitate. Hij gebruikte termen als “relatie” (relatio) om het onderscheid tussen Vader, Zoon en Geest te beschrijven, maar gaf toe dat ook deze termen slechts bij benadering kloppen. De theologie balanceert hier op de grens van het zegbare, maar dat is geen reden om het dan maar unsagbar te verklaren, zoals sommige postmodernen geneigd zijn te doen. Integendeel, we moeten met des te meer zorgvuldigheid spreken — en luisteren.
Reductie tot logische karikaturen
Een derde denkfout is het reduceren van de Drie-eenheid tot een logische puzzel — alsof de God van hemel en aarde zich in een syllogistisch schema zou laten vangen. Deze benadering doet geen recht aan de manier waarop de Schrift over God spreekt. De Bijbel presenteert God niet als een filosofisch vraagstuk, maar als een levende werkelijkheid, Die Zichzelf openbaart in daden, in relaties, in geschiedenis. Als we dus zeggen dat de Zoon bidt tot de Vader (Johannes 17:1), of dat de Geest getuigt van de Zoon (Johannes 15:26), dan zijn dat geen modaliteiten of metaforen — het zijn historische, theologische feiten. Wie daarvan logische “tegenstrijdigheden” maakt, is niet bezig met een eerlijk verstaan van de tekst, maar met een reductionistische karikatuur van wat nooit bedoeld was als een wiskundige constructie.
Gebrek aan epistemische bescheidenheid
Tot slot is er de denkfout die je misschien niet in syllogismen terugvindt, maar die wél alles doortrekt: epistemische overmoed. Het idee dat God volledig begrepen moet kunnen worden om geloofwaardig te zijn. Alsof het menselijke verstand — begrensd, feilbaar, vaak gemakzuchtig — het ultieme meetinstrument zou zijn voor goddelijke werkelijkheid. Dat is niet alleen theologisch naïef, het is ook filosofisch onverantwoord. Zelfs Immanuel Kant, bepaald geen vriend van orthodoxe theologie, erkende dat er grenzen zijn aan wat wij kunnen kennen over het “Ding an sich.”
De Schrift daarentegen roept op tot een andere houding: niet om te stoppen met denken, maar om het denken ondergeschikt te maken aan het Woord. “De vreze des HEEREN is het begin van de wijsheid,” zegt Spreuken 9:10. Dat is geen anti-intellectualisme, maar een uitnodiging tot wijsheid in afhankelijkheid.
En dus, als we fouten maken — semantisch, filosofisch of existentiëel — dan is het niet omdat de Drie-eenheid gebrekkig is, maar omdat wij haar vanuit verkeerde uitgangspunten benaderen. Pas wanneer we die erkennen, valt er iets open. Geen oplossing, maar een openbaring. En dat is eigenlijk precies wat christelijk geloven altijd geweest is.

Conclusie
Geen contradictie, maar goddelijke diepte
Na deze doortocht door logica, theologie en Bijbels getuigenis, kunnen we met recht stellen: de leer van de Drie-eenheid bevat geen innerlijke tegenspraak. Wat op het eerste gezicht absurd lijkt — drie zijn één, één is drie — blijkt bij nadere beschouwing geen contradictie, maar een rijke, zij het mysterieuze, waarheid. Een waarheid die niet voortvloeit uit filosofische speculatie, maar uit openbaring. Een waarheid die diep is, niet duister. Complex, niet verwarrend. En bovenal: Bijbels geworteld.
De kern van het misverstand ligt vrijwel altijd in het niet onderscheiden van wezen en persoon, of in het verwarren van predicatie met identiteit. Zodra deze concepten zorgvuldig worden uiteengezet, zoals we in de voorafgaande hoofdstukken hebben gedaan, verdwijnt de schijnbare tegenstrijdigheid. Dan blijkt de leer van de Drie-eenheid — hoe verheven ook — in overeenstemming met de wetten van het denken, zonder daardoor gereduceerd te worden tot een logisch bouwsteentje in een menselijk systeem.
De openbaring vraagt om eerbied, niet om reductie
De God die Zich openbaart als Vader, Zoon en Heilige Geest vraagt geen analyse op afstand, maar overgave in nabijheid. “God is licht,” schrijft Johannes, “en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Johannes 1:5). Juist die helderheid — die volstrekte transparantie van het goddelijke karakter — wordt zichtbaar in het feit dat deze éne God gemeenschap in Zichzelf is. Geen eenzame monade, geen koude abstractie, maar een levende, liefhebbende drie-eenheid, die ons uitnodigt in die gemeenschap binnen te treden.
Wie blijft vasthouden aan het idee dat alleen begrijpelijke waarheden aanvaardbaar zijn, heeft een veel te magere opvatting van zowel waarheid als begrijpen. Alsof begrijpen altijd gelijk moet staan aan volledig doorgronden. Maar niemand doorgrondt volledig wat liefde is, of schoonheid, of het ontstaan van bewustzijn. En toch weet iedereen dat ze bestaan. Waarom zouden we dan van God eisen wat we van niets en niemand anders eisen?
De trinitarische God is de enige ware God
De Bijbel stelt zonder aarzeling dat alleen deze God, de God van Israël en de Vader van Jezus Christus, werkelijk God is. “Want er zijn vele zogenaamde goden en heren,” schrijft Paulus, “maar voor ons is er maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem; en één Heere, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem” (1 Korinthe 8:6). Hier geen pantheon, geen intern conflict, geen verwarring. Hier spreekt de Schrift over de ene God in de veelkleurigheid van Zijn zelfopenbaring.
Desalniettemin zal het mysterie van de Drie-eenheid altijd blijven wringen — niet omdat het irrationeel is, maar omdat het ons verstand overstijgt en ons uitdaagt tot verwondering, lofprijzing en overgave. De Drie-eenheid is geen raadsel om op te lossen of een formule om te doorgronden; ze is geen onderwerp voor koele dissectie, alsof we God op de snijtafel van onze rede kunnen leggen. Nee, als God Zichzelf werkelijk heeft geopenbaard als Vader, Zoon en Heilige Geest, dan vraagt dat niet om dissectie maar om aanbidding. Niet om reductie, maar om erkenning. Hij is drie Personen, één wezen, eeuwige heerlijkheid.
Soli Deo Gloria.
Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je gedachten delen over de Drie-eenheid, vragen stellen over de logische en theologische onderbouwing, of jouw ervaring met dit onderwerp binnen geloofsgesprekken of apologetiek beschrijven. Wij stellen inhoudelijke reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd: eerst leest de redactie mee om ongepaste of ongewenste bijdragen te filteren (zoals spam of scheldtaal). Daardoor kan publicatie soms enkele uren duren.