Last Updated on 20 mei 2025 by M.G. Sulman
In het Israëlisch-Arabisch conflict zijn de termen ‘genocide’, ‘apartheid’ en ‘kolonisatie’ alomtegenwoordig, maar deze worden zelden correct gebruikt. Dit artikel onderzoekt hoe projectieve inversie, een psychologisch mechanisme waarbij men eigen schuld of agressie op de ander projecteert, een centrale rol speelt in het publieke en politieke narratief rond Israël. Aan de hand van historische feiten, ideologische bronnen en Bijbelse inzichten wordt blootgelegd hoe deze strategie niet alleen de waarheid verdraait, maar ook elke kans op vrede saboteert. Want wie de spiegel hanteert om de ander te beschuldigen, vermijdt de confrontatie met zichzelf.

Inhoud
- 1 Inleiding: Het kwaad benoemd — projectie als strijdmiddel
- 2 De aanval van 7 oktober: De moordenaar schreeuwt ‘moord!’
- 3 De Nakba en de Arabische pogingen tot vernietiging van Israël
- 4 De vergeten Nakba: Joodse vluchtelingen uit Arabische landen
- 5 Kolonisatie en apartheid: Wie koloniseert wie?
- 6 Conclusie: De noodzaak van zelfreflectie en waarheid
- 7 Epiloog: De spiegel verbrijzeld
- 8 Reacties en ervaringen
Inleiding: Het kwaad benoemd — projectie als strijdmiddel
Wat bedoelen we met projectieve inversie?
Projectieve inversie is geen modieuze term uit een zelfhulpboek. Het is een diep verankerd psychologisch afweermechanisme waarbij iemand zijn eigen duistere driften, verboden verlangens of morele tekortkomingen niet onder ogen wil zien, en deze in plaats daarvan toeschrijft aan een ander. Denk aan de dief die in iedereen een oplichter vermoedt. Of aan de geweldpleger die zich presenteert als slachtoffer van onderdrukking. In de context van intergroepsconflicten — en in het bijzonder het Israëlisch-Arabisch conflict — krijgt deze mechanismiek een geopolitieke, ja zelfs apocalyptische lading.
De term vindt zijn wortels in de klassieke psychoanalyse, waarin projectie (een defensieve verschuiving van innerlijk conflict naar de buitenwereld) bekendstaat als een primitieve vorm van egobescherming. Maar projectieve inversie gaat een stap verder. Hier wordt niet alleen het eigen kwaad geprojecteerd; het wordt omgekeerd, verdraaid, gemanipuleerd en in de schoenen van de ander geschoven met morele verontwaardiging als dekmantel. De leugen wordt geëxcuseerd als verzetslogica, de haat als rechtvaardige woede. De dader wordt profeet. Het gevaar wordt overal gezocht — in Israël, in zionisme, in Joodse macht — maar nooit in het eigen kamp, nooit in de moskee waar haat wordt gepreekt, nooit in de schoolboekjes waarin Joden als apen worden afgebeeld (een thema uit de koran en hadith), en zelden in de eigen politieke keuzes die vrede saboteren.
📖 Koran – Soera 2:65
“En voorzeker, u hebt degenen onder u gekend die zich in de sabbat vergisten, waarop Wij tot hen zeiden: ‘Wees apen, verachtelijk.’”
📌 Surat al-Baqara (2:65)
📖 Koran – Soera 5:60
“Zeg: Zal ik jullie vertellen wie er in de ogen van Allah het slechtst beloond worden? Zij die door Allah zijn vervloekt, op wie Hij vertoornd is, en van wie Hij sommigen in apen en varkens veranderde, en die Taghoet dienden — zij bevinden zich in de slechtste positie en zijn het verst afgedwaald.”
📌 Surat al-Ma’ida (5:60)
📜 Hadith (Bukhari en Muslim)
Er zijn ook hadiths die spreken over Joden die veranderd werden in apen en varkens als straf van Allah, bijvoorbeeld vanwege het overtreden van de sabbat. Een bekende overlevering staat in Sahih Bukhari:
“Een groep uit het volk van Israël overtrad de sabbat, en Allah veranderde hen in apen.”
📌 (Sahih Bukhari, Boek 60, Hadith 21)
Waarom is het zo krachtig?
Wat maakt dit fenomeen zo giftig, zo moeilijk te ontmaskeren? Simpel gezegd: omdat het appelleert aan het morele instinct van de toeschouwer. Wie een slachtoffer ziet, wil helpen. Wie een tiran denkt te herkennen, voelt zich moreel verplicht zich daartegen te verzetten. Wanneer de feiten onduidelijk zijn of bewust worden vertroebeld (denk: desinformatie, framing, historische versimpeling), ontstaat een vacuüm waarin projectieve inversie welig tiert. Wat volgt is een omkering van de werkelijkheid.
En let wel: dit is geen onschuldige vergissing. Projectieve inversie functioneert als strategie. Het is onderdeel van ideologische oorlogsvoering. In het geval van het Israëlisch-Arabisch conflict is het zelfs structureel: Hamas vuurt raketten af vanuit woonwijken, gebruikt scholen als wapenopslag en schuilt achter kinderdagverblijven — en wanneer Israël deze doelen uitschakelt om zijn burgers te beschermen, klinkt wereldwijd de beschuldiging: ‘Israël vermoordt kinderen.’ Terwijl het in werkelijkheid Hamas is dat kinderen opoffert voor het beeld van slachtofferschap. Arabische regimes verdreven honderdduizenden Joden, maar de Nakba is exclusief Palestijns eigendom. De islamitische wereld koloniseerde het Midden-Oosten, Noord-Afrika en delen van Europa, maar Israël — een democratie met een teruggekeerd inheems volk — zou de kolonisator zijn. Wie dit serieus tot zich laat doordringen, kan zich slechts verbijsterd afvragen: wie projecteert hier wat op wie?

De geestelijke dimensie (voor wie oren heeft)
Vanuit bijbels perspectief is projectieve inversie niet zozeer een psychologisch fenomeen, doch een moreel symptoom. De Schrift leert dat de mens geneigd is zijn eigen ongerechtigheid te verdoezelen en die van de ander breed uit te meten. “Want uit het hart komen boze overleggingen…” (Mattheüs 15:19). Of, zoals de apostel Paulus stelt: “Gij dan die een ander leert, leert gij uzelven niet?” (Romeinen 2:21). In die zin is projectieve inversie de oude zonde in nieuwe verpakking: Adam wijst naar Eva, Eva naar de slang. Schuld wordt doorgeschoven als een warme aardappel.
Interessant is dat dit mechanisme zich niet alleen individueel, maar ook collectief manifesteert. Hele volkeren kunnen zich verliezen in een narratief van slachtofferschap terwijl zij zelf de daders zijn. De geest van beschuldiging — een echo van de satan (letterlijk: de aanklager) — werkt via verdraaiing en halve waarheden. Hij presenteert zich als mensenrechtenactivist, journalist, academicus of VN-rapporteur — maar wat hij doet, is Israël veroordelen op basis van verdraaid beeldmateriaal, gefabriceerde cijfers en getuigenissen die nooit zijn geverifieerd. De schuld staat al vast voordat het onderzoek begint.
Tot slot (voor nu)
n dit eerste hoofdstuk hebben we projectieve inversie blootgelegd als wat het werkelijk is: geen oprechte morele verontwaardiging, maar een systematische poging om waarheid te verdringen. Het is het mechanisme waarmee Israël wordt beschuldigd van precies datgene wat de aanklager zelf praktiseert: het verheerlijken van geweld, het ontmenselijken van de ander, het verhinderen van vrede. Men noemt het ‘strijd tegen onderdrukking’, maar in werkelijkheid is het een poging tot morele zuivering — van zichzelf.
Want laten we eerlijk zijn: een samenleving die kinderen leert dat Joden apen en varkens zijn, die zelfmoordterroristen eert met straatnamen, die vrouwen onderwerpt en critici het zwijgen oplegt, kan die morele aanklacht tegen Israël niet rechtvaardigen. Ze doet dat niet vanuit zuiver geweten, maar uit zelfbehoud. Het kwaad moet buiten zichzelf worden geplaatst — opdat men zichzelf niet hoeft aan te kijken.
Maar het bloed op straat, de haat in schoolboeken, de raketten op kinderdagverblijven — dat komt niet uit Tel Aviv. Het komt uit eigen steden, uit eigen leiderschap, uit eigen keuzes. Hoe luid men ook schreeuwt en projecteert: het kwaad blijft van eigen makelij.
De aanval van 7 oktober: De moordenaar schreeuwt ‘moord!’
Feiten, fragmenten en verminkte verhalen
In de vroege ochtend van 7 oktober 2023, tijdens Simchat Torah — een feestdag in de Joodse kalender waarop vreugde en herhaling van de Wet centraal staan — brak de hel los. Meer dan 1.200 Israëli’s, de meesten burgers, werden door Hamas-terroristen vermoord. Sommigen werden overdag op straat neergeschoten, anderen in hun huizen overvallen en vermoord. Baby’s in wiegjes, ouderen in rolstoelen. Er verschenen beelden van verkoolde lichamen, vermoorde gezinnen, vrouwen die gemarteld waren en kinderen die met opzet als doelwit waren gekozen — het soort gruwel dat zelfs door de lens nauwelijks te bevatten was. Kinderen, sommigen nog geen drie jaar oud, werden ontvoerd naar Gaza — zoals de kleine Kfir Bibas, met zijn vuurrode haar, samen met zijn broer en ouders weggevoerd door gewapende Hamasterroristen.

De aanval was niet willekeurig, niet reactief, niet ‘uit wanhoop geboren’ zoals sommigen graag suggereren. Ze was gepland, doelbewust, en — erger nog — ideologisch geworteld in een Mohammedaanse cultuur die dood en martelaarschap verheerlijkt. Het was geen uitbarsting van blinde woede, maar een vorm van theologisch gemotiveerd sadisme. Wie dit betwijfelt, leze het Hamas-handvest. Of luister naar de preken van Fathi Hammad.1Hamas-leider Fathi Hammad tijdens een rally in Gaza (juli 2019): “There can be no peace with the treacherous Jews. The only thing we have for the Zionists is the sword.” Geciteerd door MEMRI (Middle East Media Research Institute), Clip #7347, 12 juli 2019. Beschikbaar via: https://www.memri.org/tv/hamas-official-fathi-hammad-peace-treacherous-jews-only-sword Of gewoon, hun social media.
De beschuldiging die al klaar lag
En toch — nauwelijks was het stof van de verwoesting neergedaald of de gebruikelijke mantra’s klonken weer: Israël is de agressor, Israël pleegt genocide, Israël moet stoppen. Het is alsof de feiten niet meetellen, of liever: alsof ze onmiddellijk worden geherformuleerd in dienst van het reeds lang bestaande narratief. De realiteit van de aanval wordt niet ontkend, maar omgedraaid. De slachtoffers worden de schuldigen, en de daders — ach ja — ‘verzetsstrijders’.
Dit is projectieve inversie in haar meest naakte, rauwe vorm. Wat Hamas zelf uitdraagt — de wens tot uitroeiing van de Joden, het elimineren van Israël als staat, het koesteren van dood boven leven — wordt toegeschreven aan Israël. Terwijl in werkelijkheid Israël zich — met tegenzin — verdedigt. Wat ironisch is, en ook tragisch: het enige land in het Midden-Oosten waar Arabieren kunnen stemmen, studeren, procederen en protesteren, wordt door de wereld als ‘apartheidsstaat’ aangemerkt.

Wie genocide roept, werpt rookgordijnen op
De beschuldiging van genocide is geen lichtvaardige aantijging. Het is de zwaarste denkbare aanklacht in het internationaal recht — en juist daarom zo bruikbaar als propagandawapen. Wie Israël van genocide beticht, zet het in één adem in de morele schaduw van Auschwitz en Treblinka. Daarmee wordt niet alleen de legitimiteit van Israël als staat ondermijnd, maar ook de herinnering aan de Holocaust instrumenteel gemaakt — wat extra wrang is, gezien het Joodse volk zélf haar slachtoffer was.
Psychologisch gezien heet dit morele inflatie: men legt zó veel morele verontwaardiging op tafel — ‘volkenmoord!’, ‘etnische zuivering!’ — dat elke poging tot verdediging verdacht lijkt. Als Israël zich verweert, heet het ontkenning. Als het zwijgt, bevestiging. Retorisch is het geraffineerd, maar feitelijk is het een vorm van moreel bankroet — de ernstigste aanklacht uit de gereedschapskist van de beschaving misbruikt als politiek mes in de rug.
Een oud patroon, een bijbels licht
Wie kijkt met geestelijke ogen, herkent het patroon. In de Bijbel zien we telkens opnieuw hoe de waarheid wordt omgedraaid en de rechtvaardige tot schuldige wordt gemaakt. Jezus werd beschuldigd van godslastering — niet door ongelovigen, maar door religieuze leiders die zelf de wet met voeten traden. Stefanus sprak waarheid en werd gestenigd. De profeten werden vervolgd, niet omdat ze geweld predikten, maar omdat ze het geweten van het volk raakten.
In die lijn is projectieve inversie geen moderne vondst, maar een oud en beproefd wapen. Het is precies wat Jesaja beschrijft: “Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van duisternis licht maken en van licht duisternis” (Jesaja 5:20). De tactiek van Satan is al vanaf het begin dezelfde: verwarring zaaien, aanklachten omdraaien, het licht verdacht maken en het kwaad een moreel masker geven.
Israël — een land met fouten, zoals ieder ander — wordt niet gecorrigeerd om concrete misstappen, maar veroordeeld vanwege zijn bestaansrecht. De aantijgingen gaan niet over beleid, maar over identiteit. De beschuldiging van ‘genocide’ is geen objectieve aanklacht; het is bedoeld om Israël het recht op verdediging en bestaan te ontzeggen.
Het conflict is geen debat over grenzen, maar over zijnsrecht. En de beschuldiging van genocide dient om dat recht in de kiem te smoren.
Het narratief wordt omgedraaid
De aanval van 7 oktober toonde niet alleen de gruwelijke wreedheid van Hamas — van verkrachtingen tot het vermoorden van baby’s — maar ook hoe snel een deel van de wereld bereid was weg te kijken. In plaats van massaal afschuw uit te spreken, begon men Israël vrijwel direct te beschuldigen van ‘excessief geweld’ en ‘oorlogsmisdaden’. Terwijl de lijken nog werden geborgen, draaide het narratief zich om: de dader werd slachtoffer, het slachtoffer dader.
Zolang deze verdraaiing van feiten niet wordt weerlegd, blijft het publieke debat over Israël scheef en misleidend. Aanslagplegers worden ‘strijders’, zelfverdediging heet ‘agressie’, en de beschuldigde is bij voorbaat schuldig. De echte daden, motieven en historische context verdwijnen naar de achtergrond. Kritische vragen worden nauwelijks nog gesteld: Wie begon het geweld? Wie wijst telkens vrede af? Waarom klinkt de veroordeling altijd maar in één richting?
De Nakba en de Arabische pogingen tot vernietiging van Israël
Eén woord, duizend verhalen
‘Nakba’ — Arabisch voor ‘catastrofe’ — is uitgegroeid tot een soort collectief geheugenanker voor de Palestijnse zaak. Het woord roept beelden op van verscheurde gezinnen, vluchtelingenkampen en sleutels van huizen die nooit meer werden betreden. Voor velen in de Arabische wereld is 1948 niet het jaar van de oprichting van Israël, maar van het verlies van hun thuisland. Maar wie het alleen daarbij laat, vertelt geen geschiedenis, maar een legende.
Want de ‘Nakba’ ontstond niet in een vacuüm. Ze was geen natuurverschijnsel, geen onverklaarbare ramp. Neen, ze was het voorspelbare gevolg van een politieke keuze: de massale, gecoördineerde aanval van vijf Arabische legers op de pas geboren Joodse staat. Een aanval met als doel: vernietiging.
Historische context: oorlog vóór vlucht
Toen de Verenigde Naties in november 1947 een verdelingsplan voorstelden (Resolutie 181), dat zowel een Joodse als een Arabische staat in Palestina mogelijk maakte, stemden de Joodse leiders ermee in. De Arabische leiders daarentegen — zowel binnen als buiten Palestina — wezen het plan resoluut af. Het antwoord op diplomatie was geweld.
Vanaf december 1947 brak geweld uit tussen Joden en Arabieren in het Mandaatgebied Palestina. De Arabische propaganda van die tijd bevatte heldere, zij het grimmige, boodschappen: de Joden zouden ‘in zee worden gedreven’. Toen Israël op 14 mei 1948 onafhankelijkheid uitriep, vielen de legers van Egypte, Syrië, Jordanië, Libanon en Irak aan — gesteund door vrijwilligers uit andere landen. Het resultaat: een regionaal conflict dat eindigde in een gedeeltelijke Israëlische overwinning en, inderdaad, het ontstaan van een vluchtelingenprobleem.
Maar laten we niet vergeten: wie een oorlog begint, kan de gevolgen niet à la carte kiezen. Het idee dat men op maandag tot vernietiging oproept en op vrijdag pleit voor terugkeer naar de status quo ante is historisch onzinnig — en ethisch gezien tamelijk potsierlijk.

Vlucht of verdreven?
Over de oorzaken van de Palestijnse vluchtelingencrisis is reeds veel gezegd en geschreven. Sommigen vluchtten uit angst voor het oorlogsgeweld, anderen werden daartoe opgeroepen door Arabische leiders, met de belofte dat ze snel konden terugkeren ‘nadat de Joden in zee waren gedreven’. Een deel is tijdens gevechten daadwerkelijk verdreven. Het was oorlog — rommelig, chaotisch, en gewelddadig. Maar het beeld dat Israël vanaf dag één systematisch de Arabische bevolking etnisch zou hebben gezuiverd, is historisch onhoudbaar.
Ter vergelijking: terwijl ongeveer 160.000 Arabieren in Israël bleven en staatsburgerschap kregen — met stemrecht, onderwijs, en medische zorg — verdwenen in landen als Irak, Egypte en Libië de eeuwenoude Joodse gemeenschappen vrijwel volledig. Niet geleidelijk, maar onder druk van geweld, confiscaties en staatsgeorganiseerde terreur. Wie dan toch blijft spreken van een ‘Israëlische etnische zuivering’ negeert niet alleen de cijfers, maar keert oorzaak en gevolg moedwillig om. Alsof herhaling van een onwaarheid haar tot feit promoveert.
De projectie van de vernietiger
De Arabische aanval op Israël in 1948 had één helder doel: het verhinderen van de oprichting van een Joodse staat. In Arabische kranten verschenen oproepen om de Joden ‘in zee te drijven’, leiders spraken over een ‘heilige oorlog’, en radioberichten voorspelden een totale zuivering van Palestina. Wat vandaag als genocidale retoriek zou worden aangemerkt, werd toen openlijk geproclameerd. Israël, net één dag oud, vocht voor zijn overleving — en won. De Arabische legers verloren.
Maar zodra de stof van de nederlaag was neergedaald, begon een ander offensief: dat van het narratief. Israël, dat zich tegen een overmacht verdedigde, werd ineens neergezet als de agressor. De Arabische wereld eigende zich de slachtofferrol toe, waarbij het verlies in 1948 werd herverpakt als onrecht — niet als het gevolg van hun eigen aanval. En het Westen, gekweld door herinneringen aan zijn koloniale verleden en nog trillend van de Holocaust, slikte het nieuwe verhaal gretig. De rollen waren omgedraaid: de daders waren nu zogenaamd de ontheemden, de aanvaller werd slachtoffer. Projectieve inversie, met een keffiyeh om de schouders en applaus van de internationale gemeenschap.
Het vergeten narratief van terugkeer
Dat de Nakba tot kernmythe van de Palestijnse identiteit is geworden, is begrijpelijk — elk volk wil zijn eigen oorsprongsverhaal. Maar dat dit verhaal zelden gepaard gaat met zelfkritiek of reflectie op eigen keuzes, is problematisch. Er is geen Palestijnse equivalent van Vergangenheitsbewältigung — geen open discussie over waarom men koos voor oorlog in plaats van compromis.
Vanuit bijbels perspectief is dit ook tekenend: in de Schrift is er ruimte voor rouw, maar altijd gekoppeld aan bekering (tesjoeva). Denk aan Klaagliederen: het verdriet over Jeruzalem wordt gedragen in de wetenschap dat het volk gezondigd had. Ware rouw kijkt niet alleen naar wat men verloor, maar ook naar wat men deed.
Slotakkoord: catastrofe of consequentie?
De Nakba is realiteit — dat valt niet te ontkennen. Maar het is geen geïsoleerde tragedie, laat staan een bewijs van Joodse wreedheid. Ze is de tragische consequentie van een mislukte poging tot vernietiging van een pasgeboren staat. Dat men daarin faalde, is iets om dankbaar voor te zijn — niet om te betreuren.
Desalniettemin is de manier waarop de Nakba wordt ingezet — als beschuldigende vinger naar Israël, zonder introspectie of context — een typisch geval van projectieve inversie. De geest van aanklacht leeft voort, maar hij draagt een vals gezicht. En het zou goed zijn als iemand dat gezicht eens een spiegel voorhoudt. Of beter nog: het masker afneemt.

De vergeten Nakba: Joodse vluchtelingen uit Arabische landen
Eén exodus overschaduwt de ander
Wanneer men spreekt over vluchtelingen in het Midden-Oosten, doemt onvermijdelijk het beeld op van Palestijnse kampen, UNRWA-steun en herdenkingen vol sleutelbossen. Wat zelden ter sprake komt — of op zijn best als voetnoot — is dat er in dezelfde periode, te weten tussen 1948 en de jaren ’70, een minstens even dramatische volksverplaatsing plaatsvond: die van de Joodse gemeenschappen uit Arabische en islamitische landen.
Naar schatting 856.000 Joden verlieten — al dan niet onder dwang — landen als Irak, Egypte, Jemen, Marokko, Libië en Syrië. Ongeveer 600.000 hunner vonden hun toevlucht in Israël, waar ze niet in kampen bleven hangen, maar opgenomen werden in de samenleving. Geen aparte status, geen erfelijk slachtofferschap, geen cultivering van de catastrofe. Eerder het omgekeerde: travail, intégration, reconstruction.
De term “vergeten Nakba” is dan ook niet uit de lucht gegrepen. Waar de ene tragedie wordt gecanoniseerd tot moreel pressiemiddel, wordt de andere in de coulissen van het collectieve geheugen weggemoffeld. Het heeft iets gênants, deze asymmetrie.
Waarom vertrokken ze eigenlijk?
Tot op de dag van vandaag beweren sommige Arabische leiders dat de Joodse vluchtelingen uit landen als Irak, Egypte en Libië ‘vrijwillig’ vertrokken. Alsof tienduizenden Joden — na millennia van samenleven in Bagdad, Alexandrië of Sana’a — collectief besloten hadden de koffers te pakken uit puur enthousiasme voor de zionistische droom. De realiteit was het tegenovergestelde: met de oprichting van Israël in 1948 barstte in talloze Arabische landen een golf van repressie los. In Bagdad werden tijdens de Farhud (1941) al meer dan 180 Joden vermoord op straat2BBC News. Farhud memories: Baghdad’s 1941 slaughter of the Jews, 1 juni 2011. Beschikbaar via: https://www.bbc.com/news/world-middle-east-13610702, maar na 1948 volgden massa-arrestaties, economische boycots en wetten die Joodse burgers tot statelozen maakten. In Egypte gingen Joodse winkels en synagogen in vlammen op; in Jemen mochten Joden hun dorpen niet meer verlaten zonder toestemming. Bezittingen werden geconfisqueerd. Paspoorten ingetrokken.

Binnen één generatie waren complete Joodse gemeenschappen — sommige ouder dan de islam zelf — verdwenen. De schade was niet alleen demografisch, maar ook cultureel: eeuwenoude archieven gingen verloren, synagogen raakten overgroeid, begraafplaatsen werden vergeten of vernield. Wat resteerde, was een handvol overlevenden en een herinnering die in de meeste Arabische landen zorgvuldig werd verzwegen. De ‘vrijwillige’ vlucht van Joden uit de Arabische wereld is een van de grotere mythes in de moderne geschiedschrijving — en een voorbeeld van historische ontkenning die zelden wordt gecorrigeerd.
Waarom dit wel en dat niet?
De vraag dringt zich op: waarom wordt de ene ballingschap tot wereldwijde klacht verheven, en de andere tot schaduwgedaante gedegradeerd? Is het een kwestie van politieke bruikbaarheid? Of heeft het te maken met het simpele feit dat Israël deze vluchtelingen wél opnam — zonder UNRWA, zonder herhaalde resoluties, zonder de belofte van terugkeer?
Het is een ongemakkelijke waarheid, maar wel één die gezegd moet worden: de Arabische wereld hield de Palestijnse vluchtelingen bewust in stand als schaakstuk. Israël deed het tegenovergestelde: het absorbeerde hen. En dat verschil in ethiek en visie maakt projectieve inversie extra wrang. Wie Israël beschuldigt van etnische zuivering, moet eerst in de spiegel kijken — een spiegel die in Caïro en Bagdad opvallend dof blijkt te zijn.
Bijbels licht op verjaging en verwelkoming
Vanuit bijbels perspectief is de ballingschap van het Joodse volk geen onbekend motief. Denk aan de Babylonische ballingschap, de Egyptische slavernij, de verstrooiing onder de volken. Maar wat het moderne Israël bijzonder maakt, is dat het voor het eerst sinds tweeduizend jaar als natie haar gevluchte zonen en dochters weer terugroept. “En Ik zal hen brengen uit het land van het noorden, en hen vergaderen van de einden der aarde…” (Jeremia 31:8).
Daartegenover stond de houding van de omringende Arabische landen: gevluchte Palestijnen werden grotendeels geweigerd als volwaardige burgers, opgesloten in vluchtelingenkampen, uitgesloten van arbeid, onderwijs en burgerschap. Geen integratie, geen toekomstperspectief — alleen politieke instrumentalisering, generatie op generatie. Terwijl Israël zijn vluchtelingen opnam, huisvestte en naturaliseerde, hielden Syrië, Libanon en Jordanië vast aan een politiek van stilstaande wrok. Waar Israël bouwde, herhaalden zij het verleden in een eindeloze lus van rancune en schuldverschuiving.
Tot besluit: de catastrofe die men negeert
Er was niet één Nakba. Er waren er twee. De ene voltrok zich in 1948 onder het oog van de wereldpers — de Palestijnse vluchtelingenstroom. De andere gebeurde parallel, maar grotendeels in stilte: de verdrijving van zo’n 850.000 Joden uit Arabische landen. Deze tweede Nakba verdient geen erkenning om de eerste uit te wissen, maar om het beeld compleet te maken. Wie uitsluitend de Palestijnse tragedie benoemt en de Joodse migratie uit Bagdad, Caïro, Tripoli of Sana’a negeert, bedrijft selectief geheugenverlies — of erger: geschiedvervalsing.
Het is begrijpelijk dat deze waarheid ongemakkelijk aanvoelt, vooral voor wie het slachtofferschap als politieke troefkaart inzet. Maar wie de werkelijkheid wil begrijpen — écht begrijpen — moet beide geschiedenissen naast elkaar leggen. Niet om ze te vergelijken in een competitie van leed, maar om het volle plaatje te zien. En ja, om te herkennen waar de echte projectie plaatsvindt: wie Israël ‘de verdrijver’ noemt, vergeet dat het Jodendom eeuwenlang het verdreven volk was. Niet sinds 1948, maar sinds Babel. Sinds Rome. Sinds de Inquisitie.
Laat men dus ophouden met de claim: “Wij zijn de enigen die lijden.” Want wie blijft spreken in dat register, weigert de andere helft van het verhaal te horen — en maakt van zichzelf geen heldhaftig slachtoffer, maar een karikatuur van slachtofferschap.
Kolonisatie en apartheid: Wie koloniseert wie?
De omkering der begrippen
De beschuldiging dat Israël een koloniale macht zou zijn, grenst aan het surrealistische. We hebben het hier over een volk dat na tweeduizend jaar ballingschap terugkeerde naar het land waar het zijn taal, zijn wetten, zijn geloof én zijn voorouders had — en dat op basis van historische documenten, archeologische vondsten én continue aanwezigheid. En toch wordt het in de internationale arena systematisch weggezet als ‘Europees implantaat’ in een zogenaamd ‘Arabisch land’. Een mantra die door media, academici en ngo’s wordt herhaald alsof het een natuurwet betreft, zonder ook maar een greintje historische nieuwsgierigheid.
Maar wie waren de werkelijke kolonisatoren? De Arabische opmars naar het land Israël vond pas plaats in de zevende eeuw na Christus, meer dan 600 jaar nadat de tweede Joodse Tempel was verwoest en Jeruzalem grotendeels ontvolkt achterbleef. De komst van het islamitisch kalifaat naar de Levant — onder leiding van de Rashidun en later de Omajjaden — betekende geen vreedzame hereniging, maar een gewapende annexatie. Synagogen werden onteigend, kerken omgebouwd tot moskeeën, en niet-moslims werden onderworpen aan het dhimmi-stelsel: een juridisch systeem waarin Joden en christenen onderworpen waren aan extra belastingen (jizya), geen politieke macht mochten uitoefenen en publieke vernederingen moesten ondergaan (zoals het dragen van speciale kleding, of het lopen aan de schaduwzijde van de straat).
Dat systeem, eeuwenlang de norm in de islamitische wereld, was niets minder dan een religieus verankerde vorm van apartheid. En toch slaagt men er vandaag in om juist Israël — een land dat Arabieren stemrecht, medisch onderwijs, parlementaire zetels en zelfs rechterlijke ambten biedt — van apartheid en kolonialisme te beschuldigen. Herzlich willkommen im Kalifat, inderdaad — maar dan in omgekeerde wereld.

Wat wél en niet als kolonisatie telt
Het valt op dat het woord ‘kolonisatie’ in deze context zelden wordt toegepast op de Arabische en islamitische veroveringen. Terwijl die historisch gezien wél voldoen aan de definitie: een extern volk dat een gebied inneemt, de bevolking onderwerpt, eigen wetten en religie oplegt, en zich vestigt als nieuwe elite. Dat gebeurde van Spanje tot Indonesië, van Soedan tot Sicilië. Toch noemt men dat geen kolonisatie, maar ‘verspreiding van de islam’ — alsof dat vanzelfsprekend een zegen was voor de plaatselijke bevolking.
Israël daarentegen — een land waar Joden sinds de oudheid hebben gewoond, en waartoe zij in meerdere golven (vooral sinds de 19e eeuw) terugkeerden — wordt in de huidige retoriek behandeld alsof het een buitenlands implantaat is. Zelfs de Hebreeuwse taal, door Eliezer Ben-Jehoeda opnieuw tot leven gewekt, wordt als ‘koloniaal’ bestempeld. C’est grotesque. Maar het werkt, want de beschuldiging van kolonisatie appelleert aan postkoloniale schuldgevoelens in het Westen. Wie dat slim weet te bespelen, wint de sympathie van opiniemakers — feiten of geen feiten.
Apartheid als semantisch wapen
Nog zo’n term die zijn oorspronkelijke betekenis allang is kwijtgeraakt: apartheid. Wat in Zuid-Afrika een officieel systeem van raciale segregatie was, is in de context van Israël verworden tot een catch-all accusation. Israël heeft Arabische burgers die stemmen, universiteiten bezoeken, rechters zijn (denk aan George Karra) en zelfs parlementariërs — maar wordt desondanks een ‘apartheidsstaat’ genoemd.
Het is correct dat er in Judea en Samaria — internationaal meestal aangeduid als de Westelijke Jordaanoever — verschillen bestaan in reis- en verblijfsrechten tussen Israëli’s en Palestijnen. Maar dat onderscheid is geen uitdrukking van etnische superioriteit, zoals het label ‘apartheid’ suggereert. Het is een veiligheidsmaatregel in een gebied waar gewapende terreurorganisaties actief zijn, en waar honderden Israëli’s slachtoffer zijn geworden van bomaanslagen, schietpartijen en steekincidenten.
Dat Israël daar controleposten, toegangsbeperkingen en militaire zones hanteert, is niet ideologisch, maar defensief gemotiveerd. Geen enkel land ter wereld zou zijn grenzen openstellen voor vijandige troepen of burgers die regelmatig aanslagen plegen. Frankrijk liet na de Bataclan-aanslag ook geen sympathisanten van IS ongehinderd reizen tussen Parijs en Molenbeek. Wohl kaum.
Projectieve inversie: de dader als aanklager
De beschuldigingen van kolonisatie en apartheid zijn geen neutrale analyses, maar ideologisch geladen projecties. Ze komen vaak uit de mond van regimes die zelf tienduizenden Joden hebben verdreven (zoals Irak, Egypte en Libië), christelijke gemeenschappen tot randgroepen hebben gedegradeerd, en etnische minderheden als de Koerden structureel onderdrukken. Desondanks is het Israël — een democratische rechtsstaat met vrijheid van godsdienst, Arabische parlementsleden en onafhankelijke rechters — dat voor apartheid wordt uitgemaakt.
Dat deze omkering massaal wordt geslikt door delen van de internationale gemeenschap, heeft minder te maken met feiten dan met morele reflex. Westerse samenlevingen, beladen met koloniale schuld en gevoelig voor racisme, zijn vatbaar voor frames waarin ‘de gekleurde ander’ altijd de underdog is. In dat morele schema past Israël slecht: het is militair sterk, modern, georganiseerd — en bovendien Joods, wat in sommige kringen nog altijd ongemakkelijk schuurt.
En precies daar werkt projectieve inversie: wat men zelf niet wil erkennen — de verdrijving van Joden, het mislukken van Arabisch bestuur, de vernedering van 1948 — wordt gespiegeld op Israël. Niet als reflectie, maar als aanval. Het is geen analyse, maar wraak in semantische vermomming. Onder het masker van mensenrechten schuilt een oud ressentiment — de diepe frustratie dat de staat die men wilde voorkomen, nog altijd bestaat.
Bijbels perspectief: recht op land en volk
Israëls aanspraak op het land is geen moderne zionistische uitvinding, maar geworteld in een eeuwenoud verbond. In Genesis 12, 15 en 17 belooft God het land Kanaän aan Abraham en zijn nageslacht — niet als tijdelijk bezit, maar als blijvend erfdeel. Die belofte vormt de kern van de Joodse identiteit en geschiedenis. Zelfs tijdens de ballingschap in Babylon, onder Romeinse bezetting en verspreid over Europa en Noord-Afrika, bleef het verlangen naar terugkeer levend. Niet als politieke droom, maar als geloofswaarheid: “Volgend jaar in Jeruzalem.”

De terugkeer van het Joodse volk naar Israël is dan ook geen koloniale expansie, maar het herstel van historische en geestelijke verbondenheid. Het is de terugkeer van een volk naar zijn geboorteland, naar de bergen van Judea en de poorten van Jeruzalem — geen binnenkomst van buitenaf, maar een thuiskomst. Wie dat verschil reduceert tot semantiek, miskent de diepste lagen van zowel geschiedenis als openbaring. Het gaat hier niet om machtspolitiek, maar om continuïteit. Niet om overheersing, maar om erfdeel.
De terugkeer van Joden naar hun land is niet koloniaal, maar covenantaal.
Semantiek als slagveld
Woorden zijn geen neutrale gereedschappen — ze zijn wapens. Wie Israël een ‘kolonisator’ noemt, zet haar moreel gelijk met westerse onderdrukkers in Afrika of Azië. Wie het ‘apartheid’ verwijt, roept beelden op van Zuid-Afrika en plaatst Israël automatisch in de hoek van racisme en onderdrukking. Zulke termen doen meer dan beschrijven — ze veroordelen.
Maar wie eerlijk kijkt naar de feiten — dat Israël terugkeerde naar zijn historische en religieuze thuisland, dat Arabieren in Israël stemrecht, rechtsbescherming en onderwijs genieten — moet erkennen dat deze termen niet alleen misplaatst zijn, maar misleidend.
Toch blijven ze circuleren. Niet omdat ze waar zijn, maar omdat ze werken. In het spel van projectieve inversie is waarheid geen bouwsteen, maar een obstakel. Wie dat obstakel niet met bewijs kan wegnemen, ruimt het op met taal. Of — als het moet — met geweld. Maar op lange termijn blijkt retoriek vaak doeltreffender: het verandert waarneming, beïnvloedt beleid, en ondermijnt bestaansrecht zonder dat er één kogel wordt afgeschoten.

Conclusie: De noodzaak van zelfreflectie en waarheid
Wanneer waarheid geen detail is, maar voorwaarde
Projectieve inversie is geen stijlfiguur, geen bijverschijnsel van retoriek, en al helemaal geen onschuldige vergissing. Het is — als we het scherp formuleren — een bewuste strategie om de werkelijkheid te vervangen door ideologisch wensdenken. Niet wat feitelijk waar is, maar wat moreel bruikbaar lijkt, wordt bepalend. En als dat narratief maar vaak genoeg herhaald wordt — in opiniestukken, VN-resoluties, universiteitscurricula en activistische campagnes — wordt het op een gegeven moment als vanzelfsprekend beschouwd. De leugen wordt niet weerlegd, maar genormaliseerd.
In het conflict tussen Israël en zijn vijanden zien we dit patroon voortdurend terug. Men durft Hamas niet openlijk te prijzen — dat zou te opzichtig zijn, gezien de vele honderden gruwelijke moorden op 7 oktober. Maar men schuift de schuld subtiel door. Niet naar de daders, maar naar Israël. Men beweert dat Israël ‘de voorwaarden heeft geschapen’ waarbinnen Hamas kon ontstaan. Of dat de terreur ‘voortkomt uit wanhoop’ vanwege een zogenaamde ‘bezetting van Gaza’ — terwijl Israël zich daar al in 2005 volledig uit terugtrok.
De suggestie is telkens: Hamas doet gruwelijke dingen, ja… maar Israël lokte het uit. Daarmee krijgt het kwaad geen vrijbrief, maar wel een motief. En zodra iets een motief heeft, wordt het begrijpelijk. En wat begrijpelijk is, wordt uiteindelijk — al is het maar tussen de regels door — minder weerzinwekkend. Zo sluipt acceptatie naar binnen. Niet door goedkeuring, maar door verklaring.
De waarheid — dat Hamas expliciet streeft naar de vernietiging van Israël en dat het Handvest uit 1988 openlijk antisemitisch en genocidaal is3Hamas Charter (1988), Artikel 7: “The Day of Judgement will not come about until Muslims fight the Jews and kill them.” — beschikbaar via: avalon.law.yale.edu — verdwijnt naar de achtergrond. In plaats daarvan ontstaat een moreel mistgordijn: de dader wordt verklaard, het slachtoffer geproblematiseerd. En zo draait men de rollen om — met academisch gezag, journalistieke distantie en een vernislaag van morele verhevenheid.
Geen zelfreflectie
Wat al deze omkeringen gemeen hebben, is een halsstarrige weigering om in de spiegel te kijken. De Palestijnse samenleving — breed gesteund door Arabische regimes, financiële hulp uit het Westen en politieke dekking van internationale organisaties — blijft vasthouden aan één trauma: de Nakba van 1948. Maar bijna nooit klinkt de vraag: wat deden wij zelf verkeerd?
- Wie weigerde in 1947 het VN-verdelingsplan en koos in plaats daarvan voor oorlog tegen een net-opgerichte Joodse staat?
- Wie bracht zijn kinderen groot met beelden van martelaren, karikaturen van Joden als apen, en kaarten waarop Israël niet bestaat?
- Wie koos in Gaza voor Hamas — een beweging die de vernietiging van Israël in haar handvest draagt — in plaats van voor een bestuur dat vrede en ontwikkeling nastreeft?
- Wie wees keer op keer voorstellen tot twee staten af (Camp David 2000, Olmert 2008, Trump-plan 2020) — zelfs als 95% van de Westelijke Jordaanoever werd aangeboden?
- En wie gebruikte cement en staal niet om ziekenhuizen te bouwen, maar om aanvalstunnels te graven richting Israëlische dorpen?
Zolang deze vragen worden vermeden — uit trots, haat of politieke berekening — blijft de aanklacht tegen Israël een rookgordijn. Geen recht zoeken, maar verantwoordelijkheid ontlopen.
Een bijbelse noot: het aanklagen als beroep
Vanuit een theologisch gezichtspunt is projectieve inversie meer dan een mentale misvorming. Ze is een echo van een oeroud patroon, zoals dat oplicht in de figuur van de satan — letterlijk: “de aanklager”. In Openbaring 12:10 wordt hij genoemd als degene “die onze broeders aanklaagde, dag en nacht”. Dat is zijn métier, zijn raison d’être.
Het is dan ook geen toeval dat projectieve inversie zich keer op keer richt op Israël — niet alleen als staat, maar als volk, als begrip, als symbool. In de Schrift is Israël niet zomaar een natie, maar Gods uitverkoren volk, het kanaal van Zijn beloften, wet en Messias. Daarom is de strijd tegen Israël zelden puur geopolitiek. De aanhoudende stroom van morele, politieke en historische aanklachten weerspiegelt iets diepers: een geestelijke weerstand tegen het plan van God. Israël moet niet alleen ter discussie worden gesteld — het moet worden gedeconstrueerd, geridiculiseerd, en moreel verdacht gemaakt. Het volk van het verbond wordt herleid tot karikatuur.
Wie dat doorziet, begrijpt dat hier niet slechts een conflict woedt over grenzen of rechten. Er woedt een strijd over de betekenis van waarheid zelf. Over de geloofwaardigheid van Gods beloften. Over de vraag of er nog ruimte is voor openbaring in een wereld die liever zijn eigen verhalen vertelt. Aan de ene kant staat het Woord dat vlees werd — waarheid, genade en belofte. Aan de andere kant het woord dat als wapen wordt gebruikt: beschuldiging, omkering, verdraaiing. Dit is geen debat over beleid. Dit is een botsing van werelden: van licht tegen duisternis, van verbond tegen verwerping, van Goddelijke verkiezing tegen menselijke rebellie.
Niet alles is wat het lijkt
Het conflict tussen Israël en zijn buren is ingewikkeld, ja — vol geschiedenis, trauma’s en wederzijdse pijn. Maar dat mag geen excuus zijn voor moreel relativisme. Wie de raketten van Hamas negeert, maar iedere Israëlische luchtaanval tot oorlogsmisdaad bestempelt, is niet neutraal bezig. Wie terreur ‘uitlegt’ maar zelfverdediging verdacht maakt, kiest partij — ook al noemt men het ‘nuance’.
De waarheid is niet altijd comfortabel. Soms zegt ze: dit leed is reëel, maar dat is zelf veroorzaakt. Soms zegt ze: het ene volk zoekt vrede, het andere eer in martelaarschap. Niet alles is fifty-fifty. En sommige beschuldigingen — zoals de roep dat Israël ‘genocide pleegt’ — zeggen uiteindelijk meer over de ideologische haat van de aanklager dan over het gedrag van de aangeklaagde.
De psalmist schreef: “Gij hebt mij beproefd en Gij hebt niets kwaads gevonden” (Psalm 17:3). Dat is geen claim van volmaaktheid — het is een uitnodiging tot eerlijkheid. Tot toetsing. Tot de bereidheid om jezelf onder het licht van de waarheid te leggen, in plaats van de ander voortdurend aan te klagen.
Want alleen in dat licht — het licht van waarheid en zelfonderzoek — wordt projectie doorzien. En wordt gerechtigheid niet langer een hol activistenwoord, maar iets dat zichtbaar wordt in hoe je eerlijk oordeelt, weigert te demoniseren en de moed hebt ook je eigen kant kritisch te bezien.
Epiloog: De spiegel verbrijzeld
De diepste laag: haat tegen Israëls God
Wie lang genoeg krabt aan het oppervlak van het Israëlisch-Arabisch conflict — voorbij de geopolitieke analyses, voorbij de VN-resoluties, voorbij de slogans en hashtags — stuit vroeg of laat op iets wat zich niet laat reduceren tot diplomatiek onvermogen of historisch onrecht. Er is een diepere, ongemakkelijkere werkelijkheid: het conflict draait ten diepste niet slechts om land of volk, maar om de God van dat volk. De haat tegen Israël is in wezen de haat tegen de HEERE — de God van Abraham, Isaäk en Jakob.
Israël is niet slechts een natie onder de naties. Het is Gods erfdeel, Zijn segullah — Zijn oogappel, zoals Zacharia het noemt (Zach. 2:8). En wie zich aan Zijn oogappel vergrijpt, raakt Hemzelf. Dat is geen retoriek, dat is openbaring. Het verklaart waarom de strijd tegen Israël zo hardnekkig, zo irrationeel, zo demonisch geladen is. Want wie Israël wil uitwissen, probeert uiteindelijk ook de God uit te wissen die dit volk tot Zich riep.

Projectieve inversie als geestelijke rebellie
Wanneer men Israël beschuldigt van precies datgene wat haar vijanden zelf bedrijven — genocidale intenties, apartheid, koloniale agressie — dan is dat geen gewone politieke verdraaiing. Het is een spiegelstrategie met een geestelijk motief. In de Bijbel staat dat de wereld de waarheid niet verdraagt (Joh. 3:20). En als Israël iets belichaamt, is het de waarheid van Gods handelen in de geschiedenis: Zijn verkiezing, Zijn verbondstrouw, Zijn soevereiniteit. Dat roept verzet op. Niet alleen van volkeren, maar van geestelijke machten.
Projectieve inversie is dan ook niet zomaar een leugen. Het is een rebellie in spiegelbeeld. De leugen verbergt niet alleen de eigen zonde, ze keert die tegen het object van Gods liefde. Israël wordt aangeklaagd opdat men zelf onschuldig lijkt. Het kwaad wordt geëxternaliseerd — en wel precies op dat volk dat door God ‘gekocht’ is (Deut. 7:6-8). Wie dat ziet, herkent in deze strijd een echo van Psalm 83: “Kom, laten wij hen verdelgen, dat zij geen volk meer zijn, dat aan de naam Israëls niet meer gedacht worde.”

Verzet tegen de God van Israël
In Romeinen 11 schrijft Paulus dat Israël “door verkiezing geliefd is om der vaderen wil.” Dat blijft zo, ondanks ongeloof, ondanks conflicten, ondanks falen. Wie Gods oogappel haat, haat uiteindelijk Gods plan. Dat is de diepe tragedie van deze spiegelstrijd: het gaat niet alleen om Joden en Arabieren, om grenzen en raketten — het gaat om Gods naam in deze wereld. En om het verzet daartegen.
In dit licht gezien is projectieve inversie geen misverstand, maar een geestelijke tactiek. De aanklager van Israël (en van de gelovigen) is geen neutrale toeschouwer — het is dezelfde die sinds het begin beschuldigt, verdraait en verdeelt. De satan is immers de ‘aanklager der broederen’ (Openb. 12:10).
“De waarheid zal u vrijmaken,” zei Jezus (Joh. 8:32) — en die waarheid gaat verder dan historische feiten. Ze legt de leugen bloot, maar wijst ook op de Weg, de Waarheid en het Leven. Op Christus, de Zoon van Israël4 De aanduiding “Christus, de Zoon van Israël” is niet slechts poëtisch of symbolisch, maar diep geworteld in zowel het Oude als het Nieuwe Testament. In Romeinen 9:4-5 benoemt Paulus de unieke positie van Israël: “…aan hen behoort de aanneming tot kinderen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; uit hen is de Christus voortgekomen naar het vlees.” Jezus is lichamelijk geboren uit een Joodse moeder, Maria, en wordt nadrukkelijk gepresenteerd als de Zoon van David en de Zoon van Abraham (Mattheüs 1:1) — beide sleutelfiguren in de Joodse heilsgeschiedenis. Jezus erkende Zelf de centrale rol van Israël in Gods heilsplan. In Johannes 4:22 zegt Hij tegen de Samaritaanse vrouw: “De zaligheid is uit de Joden.” Dit bevestigt dat de Messias niet losstaat van Israël, maar er onlosmakelijk mee verbonden is. Hij is de vervulling van de profetieën die eeuwenlang binnen Israël zijn doorgegeven (vgl. Jesaja 9:5-6; Micha 5:1). Wie dus Israël als volk afwijst, zonder onderscheid te maken tussen tijdelijke ongehoorzaamheid en Gods blijvende verkiezing (vgl. Romeinen 11:28-29), keert zich niet slechts tegen een volk, maar ondergraaft impliciet de lijn waaruit de Verlosser gekomen is. De titel “Zoon van Israël” herinnert aan deze onlosmakelijke verbondenheid: Christus is niet slechts gekomen tot Israël, maar ook voortgekomen uit Israël., de Vervulling van het verbond5Wanneer we spreken over Christus als de vervulling van het verbond, doelen we op de voltooiing en verwerkelijking van Gods beloften die Hij in het Oude Testament aan Israël heeft gegeven. Jezus zegt zelf in Mattheüs 5:17: “Meent niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen.” Hij is de gestalte waarin de schaduwen van de oude bedeling werkelijkheid werden (vgl. Kolossenzen 2:17; Hebreeën 10:1). God sloot verbonden met Abraham (Genesis 12, 15, 17), Mozes (Exodus 19–24), en David (2 Samuël 7), waarin Hij Zijn trouw, koningschap en heil toezegde aan het volk Israël. In Christus komen al deze lijnen samen: Hij is het zaad van Abraham (Galaten 3:16), de meerdere Mozes (Hebreeën 3:1-6), en de eeuwige Koning uit Davids huis, de Vredevorst bij uitstek.6 De titel Vredevorst is ontleend aan Jesaja 9:5, waar de komende Messias wordt aangekondigd als “Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst.” In Christus wordt deze profetie vervuld: Hij brengt vrede met God (Romeinen 5:1), vrede tussen mensen (Efeze 2:14), en zal uiteindelijk vrede vestigen op aarde bij Zijn wederkomst (Jesaja 11:6-9; Openbaring 21:4). Hij is niet slechts een boodschapper van vrede, maar de belichaming ervan (Johannes 14:27).
Wie de waarheid liefheeft, zal de karikatuur verwerpen en het volk erachter erkennen — als Gods oogappel. (Zach. 2:8)
Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je gedachten delen over projectieve inversie in het Israëlisch-Arabisch conflict, historische inzichten aanvullen, of een persoonlijke reflectie geven op hoe dit thema jou heeft geraakt of aan het denken heeft gezet. Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt nadat ze door de redactie gelezen zijn, om ‘spam’ of anderszins ongepaste of off-topic reacties eruit te filteren. Daar kunnen soms enige uren overheen gaan.