De orde van de liefde: tussen ordo amoris en amor sui

Last Updated on 6 juni 2025 by M.G. Sulman

De mens is een liefhebbend wezen. Niet eerst denker of doener, maar beminner. We worden niet gedreven door louter logica, maar door verlangen – een innerlijke drang die zich richt op wat we goed, mooi of noodzakelijk achten. Die liefde is echter nooit neutraal. Ze moet geordend worden. Ze heeft richting, hiërarchie, een centrum nodig. Augustinus noemde dit de ordo amoris: de goddelijke ordening van onze liefdes, met God als hoogste doel. Daartegenover staat de amor sui, de ongeordende, zelfgerichte liefde die de Schepper verruilt voor het schepsel. In dit artikel verkennen we het diepe verschil tussen deze twee: niet als theologische curiositeit, maar als sleutelmoment in het menselijk bestaan – want wat we liefhebben, vormt wie we zijn.

Tussen ordo amoris en amor sui / Bron: Pixabay

Het hart als centrum van strijd

Het begint allemaal in het hart. Niet in de romantische zin van het woord – een wollige roze wolk vol gevoelens – maar in de bijbelse, scherpe zin: het hart als het stuurcentrum van de mens, het innerlijk waar begeerte, wil, verstand en geweten samenkomen. Ex abundantia cordis os loquitur, zei men vroeger: uit de overvloed van het hart spreekt de mond. En uit dat hart komen óók de liefdes – in meervoud – want de liefde is zelden eenduidig. Ze richt zich, ze kiest, ze kent gradatie en richting. En precies daar, bij die ordening, opent zich een kloof tussen leven en dood.

De mens is geschapen als liefhebbend wezen. Niet eerst als denker, doener of maker, maar als minnaar: van God, van de naaste, van de schepping – en ja, ook van zichzelf. Liefde is dus niet optioneel, maar structureel. Niet of we liefhebben is de vraag, maar wat we liefhebben – en in welke volgorde. Hier komt Augustinus’ beroemde inzicht in beeld: ordo amoris. De liefde heeft een orde nodig, een hiërarchie. Niet alles kan bovenaan staan. Niet alles mag gelijk wegen.

Maar sinds de zondeval is er iets verschoven. Het hart, zegt Jeremia (17:9), is arglistig boven alles, ja, verderfelijk. Liefde werd verbogen tot begeerte, orde tot chaos. De mens bemint nog steeds – onophoudelijk – maar vaak verkeerd. Hij bemint het geschapene boven de Schepper, zijn gemak boven de waarheid, zichzelf boven God. Dat is wat Augustinus later amor sui noemt: liefde tot zichzelf, maar dan in haar gekantelde, zelfzuchtige vorm. Niet gezond zelfrespect, maar goddeloze zelfverafgoding. De mens werd een egocentrisch universum met zichzelf als zon.

Van daaruit moeten we dit onderscheid benaderen: ordo amoris als de goddelijke ordening van liefde, en amor sui als haar verdorven karikatuur. Het zijn geen neutrale begrippen, maar existentiële werkelijkheden. Ze vormen het strijdtoneel van het hart – jouw hart, mijn hart. En zoals Blaise Pascal ooit schreef: “Le cœur a ses raisons que la raison ne connaît point” – het hart heeft zijn eigen redenen, die het verstand niet kent. Maar juist daarom moet het hart gericht worden, hervormd worden, omgekeerd worden.

Want wie of wat we liefhebben, dat zijn we. Geen theologie zonder liefde. En geen liefde zonder ordening.

Wat is ordo amoris?

Liefde vraagt om hiërarchie

De mens is niet gemaakt om zomaar te houden van ‘dingen’. Hij is geschapen om God boven alles lief te hebben, met heel zijn hart, ziel, kracht en verstand (Deuteronomium 6:5; Mattheüs 22:37). Liefde is niet slechts een gevoel of spontane stroom, maar een relationele gerichtheid die structuur veronderstelt. Augustinus zag dit haarscherp in. In zijn Confessiones en later in De Civitate Dei introduceerde hij het begrip ordo amoris – de orde van de liefde. Daarmee bedoelde hij: de liefde is goed, wanneer zij de juiste objecten in de juiste volgorde bemint. Anders gezegd: niet alles verdient evenveel liefde, en zeker niet onze hoogste liefde.

De zonde is een ordeverstoring

Zonde is bij Augustinus niet in de eerste plaats iets externs, maar een verstoring van innerlijke orde. Waar God bedoeld is als het hoogste goed (summum bonum), stellen mensen iets anders in Zijn plaats – geld, macht, roem, of zelfs familie of eigen eer. Alles kan tot afgod worden, wanneer het niet geliefd wordt in God, maar in plaats van God. De klassieke uitdrukking is dan ook: cor incurvatum in se ipsum – het hart gekromd in zichzelf.

Dat klinkt misschien wat plechtig, maar kijk om je heen. Hoe vaak is wat wij “liefde” noemen in feite een vorm van idolatrie? We houden van status, comfort, romantiek – maar niet als geschenk, eerder als vervanging. En de symptomen? Trots, onvrede, verslaving, jaloezie – allemaal tekenen van een ongeordend liefdesleven.

Liefde is nooit neutraal

In dit licht is het begrijpelijk dat Augustinus liefde niet als moreel neutraal ziet. Ze is óf juist geordend – en dus op God gericht – óf ze is verwrongen, en gericht op het lagere alsof het hoogste was. “Hebt de dingen die boven zijn lief,” zegt Paulus (Kolossenzen 3:2). Dat is geen abstract vroom gebod, maar een diep existentieel kompas. Want wie zijn liefde op het verkeerde richt, raakt uiteindelijk zichzelf kwijt. En wie zijn liefde ordent naar de Schepper, vindt alles terug – in de juiste proportie.

Een praktische toetssteen

Ordo amoris is niet alleen een theologische categorie. Het is een bril waardoor we onszelf kunnen toetsen. Waar gaat mijn diepste vreugde naar uit? Wat vrees ik het meest te verliezen? Waar geef ik mijn tijd, geld en aandacht aan? Deze vragen zijn niet bedoeld om krampachtig zelfonderzoek te doen, maar om eerlijk te reflecteren: is mijn liefde geordend? Of bemin ik wat slechts secundair is, alsof het primair was?

Amor sui: zelfliefde als zondige grondhouding

De spiegel die niet terugkijkt

Amor sui, de liefde tot zichzelf, is op het eerste gezicht een onschuldige zaak. Wie wil zichzelf nu geen goed doen? Wie verlangt er niet naar veiligheid, waardigheid, zelfbehoud? Maar zoals met zoveel in het leven geldt: het gaat om de toon, niet alleen de tekst. Zelfliefde kan edel zijn – denk aan een gezonde zorg voor lichaam en ziel, zoals ook het gebod om de naaste lief te hebben “als uzelf” veronderstelt (Mattheüs 22:39). Maar amor sui in haar Augustiniaanse betekenis gaat dieper: het is een perverse zelfgerichtheid, een vorm van immanente verafgoding, waarbij het zelf de troon bestijgt en God het hof wordt gewezen.

Het is de liefde die zich keert naar binnen en weigert omhoog te zien. Een spiegel die niet terugkaatst, maar opslokt. Het is Narcissus die zijn eigen spiegelbeeld liefheeft – en erin verdrinkt.

De wortel van elke zonde

Bij Augustinus staat amor sui niet zomaar naast andere zonden, maar vormt ze de onderstroom ervan. Het is het ego dat zichzelf tot norm maakt. Niet voor niets stelt hij dat de aardse stad (civitas terrena) gebouwd is op zelfliefde tot verachting van God (amor sui usque ad contemptum Dei). Hier wordt zichtbaar hoe diep deze gezindheid zit. Ze is niet slechts een overtreding van een morele regel, maar een complete heroriëntatie van het bestaan. Waar de mens bedoeld is als spiegel van Gods glorie, maakt hij zichzelf tot zon. Geen reflectie, maar projectie.

Paulus schildert dit schrijnend in 2 Timotheüs 3:2–4: “Want de mensen zullen liefhebbers zijn van zichzelf, geldgierig, pochers, hovaardigen, lasteraars… meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods.” Ziehier een diagnose van amor sui in vol ornaat.

De autonomie-mythe

In moderne termen zouden we zeggen: amor sui is het autonome zelf dat zichzelf tot bron van betekenis maakt. I did it my way. Je bent het aan jezelf verplicht. Follow your heart. Het zijn leuzen die klinken als vrijheid, maar eindigen in gevangenschap. Want een mens die zichzelf aanbidt, bidt uiteindelijk tot een god die niet redt – noch antwoordt.

Hier botst de amor sui frontaal met de Bijbelse antropologie. De mens is niet zijn eigen oorsprong. Hij is schepsel. Beelddrager. Afhankelijk. Zijn betekenis komt van buiten hemzelf, van de God die hem formeerde uit stof en bezielde met adem (Genesis 2:7). Wie dat vergeet, komt in een geestelijke ademnood terecht.

Liefde die scheidt

Een laatste tragiek van amor sui: zij ontwricht niet alleen de relatie tot God, maar ook tot de naaste. Want zelfgerichte liefde is exclusief. Ze bindt niet, maar splijt. Ze zoekt eigenbelang, niet gemeenschap. Ze leidt tot instrumentalisering van anderen – mensen worden middel in plaats van doel. Liefde zonder God als maat, wordt liefde zonder grens. En dan is alles toegestaan. Alles – behalve echte zelfverloochening.

Twee steden: de liefdesorde van civitas Dei versus civitas terrena

Twee liefdes, twee steden

Augustinus’ magnum opus De Civitate Dei schetst niet slechts een kerkgeschiedenis of filosofische beschouwing, maar een theologische wereldkaart. Geen kaart van landen en grenzen, maar van liefdes. In deze kaart bestaan er twee steden: de stad van God (civitas Dei) en de aardse stad (civitas terrena). Ze zijn niet geografisch gescheiden, maar geestelijk onderscheiden. Wat hen differentieert is niet volk, ras of cultuur, maar hun fundament: de ene is gebouwd op de liefde tot God, de ander op de liefde tot het zelf.

“De aardse stad is geboren uit amor sui tot verachting van God; de hemelse stad uit amor Dei tot verachting van zichzelf.” Die zin is een röntgenfoto van het menselijk bestaan. Geen abstractie, maar een scherpe diagnose. Want elk mens leeft ergens – óók in zijn binnenkamer – in één van deze twee steden.

Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw) / Bron: Wikimedia Commons

De stad van God: liefde als zelfvergetelheid

De civitas Dei is een gemeenschap van pelgrims. Zij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende (Hebreeën 13:14). Hun liefde richt zich naar boven en buiten zichzelf. Niet dat ze zichzelf haten in ongezonde zin – nee, ze beminnen zichzelf juist in God. Ze weten dat de ware eer niet ligt in zelfverheffing, maar in zelfvergetelheid. Ze kunnen liefhebben zonder zichzelf te verliezen, omdat hun identiteit verankerd is in de liefde van Christus. Hij is hun vrede, hun gerechtigheid, hun roem.

Deze stad heeft een Koning die een doornenkroon droeg. Een Heer die diende. En wie Hem volgt, ontdekt: liefde is geven, niet grijpen.

De aardse stad: liefde als zelfverheffing

De civitas terrena, daarentegen, is gebouwd op prestige, macht en zelfhandhaving. Ze kent haar klassieke vormen in Babel, Rome of Parijs – maar evenzeer in het hart van ieder mens die God opzijschuift om plaats te maken voor het ik. Hier is liefde geen ordenende kracht, maar een instrumentele: men bemint wat men nuttig acht, wat prestige geeft, wat dienstig is aan de eigen glorie.

In deze stad lijkt alles mogelijk. Men spreekt over vrijheid, autonomie, creativiteit. Maar onder het oppervlak sluimert de afgodendienst: de mens die zichzelf aanbidt in duizend vermommingen. En de tragiek? Deze stad is eindig. Ze is gebouwd op zand. Zoals Augustinus het stelde: amor sui is een liefde zonder fundament, een huis zonder dragende balken. De val is onafwendbaar.

Twee liefdes, één keuze

We zouden ons kunnen vergissen en denken dat deze tweedeling exclusief eschatologisch is. Maar Augustinus bedoelde het existentiëler. De vraag is niet: in welke stad woon jij straks? Maar: in welke stad leef jij nu? Waar rust jouw liefde? Wat veracht je – en wat aanbid je?

De twee steden staan haaks op elkaar. Ze zijn elkaars spiegelbeeld. De een zegt: “Uw wil geschiede.” De ander zegt: “Míjn wil geschiede.” De een heeft als grondtoon genade. De ander – ijdelheid. Tussen beide ligt een kloof die alleen door het kruis kan worden overbrugd.

Liefde als kompas: apologetische implicaties van ordo amoris

Liefde als universeel startpunt

De moderne apologeet begint vaak bij de logica of de moraal – beide waardevol. Maar Augustinus wijst een weg die nóg dieper snijdt: begin bij de liefde. Ordo amoris raakt een snaar die in ieder mens trilt. Want wie kent het niet, dat verlangen naar vervulling? Dat heimwee naar iets groters? Mensen houden van, verwachten iets van, stellen hun hoop op iets of iemand – altijd. Niemand leeft zonder liefde. Zelfs wie beweert nergens om te geven, heeft al gekozen waar hij zijn hart van heeft afgewend.

Dat maakt liefde een existentiële ingang voor het evangelie. De vraag is niet of iemand liefheeft, maar: is jouw liefde geordend? Is ze betrouwbaar? Draagt ze werkelijk?

De mislukte aanbidding van het zelf

Wanneer we dit kader toepassen, wordt zichtbaar hoe actueel ordo amoris is. In een cultuur die bol staat van zelfexpressie, zelfzorg en zelfverwezenlijking, lijkt liefde vooral naar binnen gekeerd. Je moet eerst van jezelf houden, klinkt het mantra. Maar wat als het zelf niet bedoeld is als eindbestemming, maar als kanaal? Wat als zelfliefde buiten God altijd ontspoort – in narcisme, angst, leegte?

Hier raakt apologetiek de nerveuze kern van de moderne ziel. De liefde tot het zelf faalt vroeg of laat – omdat het zelf geen god kan zijn. De mens is te broos, te beperkt, te veranderlijk om zichzelf duurzaam te dragen. Hij verliest zichzelf, tenzij hij zichzelf verliest in Christus (Mattheüs 10:39). Dat is geen paradox, maar de diepste logica van de liefde: wie de juiste orde zoekt, moet zichzelf uit handen geven.

Een magnetisch evangelie

Het evangelie is daarom niet slechts een pakket waarheden, maar een herordening van de liefde. De genade herschrijft ons affectieve script. Ze maakt dat we God beminnen boven alles, en daardoor alles opnieuw leren liefhebben – onze naaste, ons werk, zelfs ons lichaam, maar niet meer als afgod.

Apologetisch betekent dit dat het evangelie resoneert met het diepe liefdesverlangen in de mens. Niet omdat het dat verlangen bevestigt, maar omdat het het geneest. Augustinus zei het onsterfelijk: “Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.” En inderdaad – het hart zoekt rust, niet alleen waarheid. Het zoekt ordening. Een Vader. Een centrum.

“Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U.” Augustinus / Bron: Martin Sulman m.b.v. AI Drawing Image Generator

Orde als antwoord op chaos

Als er ooit een tijd was waarin deze gedachte beklijft, dan is het nu. In een wereld waarin affecten exploderen, liefde vloeibaar is en verlangen stuurloos geworden, is ordo amoris geen archaïsch idee, maar een kompas. Het biedt apologetiek met diepgang – geen weerlegging alleen, maar een uitnodiging: om lief te hebben zoals je gemaakt bent om lief te hebben.

Genade herstelt de liefde: van wanorde tot aanbidding

Genade raakt niet alleen de schuld, maar het hart

Wie het evangelie reduceert tot schuldkwijtschelding, heeft slechts een halve Christus. Want Gods genade doet meer dan vergeven: ze vormt om. Ze herschept. Ze grijpt het hart – precies daar waar de liefde woont, waar wanorde woekert, waar het ik troont op een zetel die God toekomt. Ordo amoris kan niet hersteld worden door wilskracht of therapie alleen, maar enkel door genade die diep genoeg snijdt om het centrum van onze liefde opnieuw te richten. En dat is precies wat de Geest doet.

“De liefde Gods is uitgestort in onze harten door de Heilige Geest, Die ons gegeven is,” zegt Paulus in Romeinen 5:5. Dat is geen bloemrijke retoriek, maar een revolutionair feit. De Geest neemt het hart – misvormd door amor sui – en giet er iets nieuws in: amor Dei. Liefde tot God. Niet geforceerd, maar geschonken. Niet aangeleerd, maar ingeplant.

Van zelfzucht naar zelfvergetelheid

Wanneer genade werkt, verschuift het zwaartepunt van de ziel. De mens die eerst zichzelf centraal stelde, begint God te zoeken. Hij ontdekt: ik leef niet meer voor mezelf. Christus wordt zijn leven (Kolossenzen 3:4). En met die nieuwe liefde komt ook een nieuwe ordening: het ik treedt terug, de ander krijgt ruimte, God wordt verheerlijkt.

Dat betekent niet dat amor sui verdampt. De oude mens leeft nog – spartelend, schaduwend. Maar hij is niet meer koning. Zijn heerschappij is gebroken. En dus is strijd mogelijk. En overwinning ook. Allengs – wat een mooi woord is dat toch – allengs leert de gelovige beminnen naar de maat van de Geest. Niet altijd zonder vallen, maar wel met richting.

Genade ordent wat wij niet kunnen ordenen

Deze herordening is niet primair een opdracht, maar een gave. Natuurlijk: we worden opgeroepen om God lief te hebben boven alles. Maar dat gebod werkt als een spiegel: het toont wat ontbreekt. De wet zegt: “Gij zult liefhebben.” De genade zegt: “Ik geef je een nieuw hart.” En dat is het geheim: pas als liefde geschonken wordt, kan zij juist gericht worden.

Dit maakt elke vorm van christelijke ethiek radicaal afhankelijk van verlossing. Geen moraal zonder genade. Geen ordo amoris zonder kruis. Geen aanbidding zonder herschepping. Augustinus wist dat – en de kerk mag het nooit vergeten.

Liefde wordt aanbidding

Wat is het einddoel van deze nieuwe orde? Niet slechts een deugdzaam leven. Niet een betere samenleving, al kan die volgen. Het doel is aanbidding. Dat de mens God bemint, aanbidt, verheerlijkt – om Wie Hij is. Soli Deo Gloria. Liefde wordt lof. En daar, precies daar, is de orde van de liefde hersteld.

Slotbeschouwing: wie bemin ik het meest?

Een existentiële vraag

De vraag naar de orde van de liefde is geen filosofische voetnoot, geen academisch nummertje in een systeemtheologie, maar een vraag die snijdt tot op het bot. Ze dringt zich op met de tederheid van een spiegel en de scherpte van een scalpel: Wat bemin ik het meest? Niet: wat zeg ik dat ik liefheb. Niet: wat zou ik moeten liefhebben. Maar concreet, rauw, onopgesmukt: waar trekt mijn hart naartoe? Als alles wegvalt – status, comfort, mensen, maskers – wat blijft dan over?

Daarmee is de liefde geen sentiment, maar een wegwijzer. Ze verraadt wie je bent. Augustinus wist dat al: “Waar je liefde is, daar is je leven.” In iets of iemand stel je je hoop, zoek je je rust, bouw je je bestaan. De vraag is alleen: houdt dat fundament stand?

De liefde legt het fundament bloot

En hier keert het klassieke onderscheid tussen ordo amoris en amor sui terug als een soort geestelijke lakmoesproef. Is mijn liefde geordend naar boven, naar de Levende, naar de Ene Die niet verandert? Of is mijn liefde gericht op mijzelf – glinsterend, dorstig, rusteloos – als een zon die om zichzelf cirkelt?

De mens leeft uit liefde. Maar de mens sterft ook aan liefde, wanneer die verkeerd gericht is. Wie zichzelf bemint boven God, bemint uiteindelijk zijn ondergang. Wie God bemint boven zichzelf, vindt het leven – zelfs als hij alles verliest.

Aanbidding is het doel van alle liefde

Het doel van ware liefde is aanbidding. Niet aanbidding van een ideaal, een mens, een toekomstbeeld of een spiegelbeeld. Maar van de God Die ons eerst heeft liefgehad. Alleen Hij kan de zwaarte van onze liefde dragen. Alleen Hij laat ons niet vallen. In Christus zien we ordo amoris ten voeten uit: de Zoon Die Zichzelf verachtte om de Vader te verheerlijken – en ons te redden. Daar, in dat kruis, wordt de liefde herschikt. Daar begint de ordening opnieuw.

Daarom eindigt dit alles niet in analyse, maar in overgave. In gebed. In bekering. In lof. Niet: ik zal beter liefhebben, maar: Heer, orden mijn liefde. Richt mijn hart omhoog. Trek mij tot U – opdat ik U bemin zoals U beminnenswaardig bent.

Want de liefde is te groot om zonder God te dragen. Maar mét Hem wordt zij vreugde. En vrede. En eeuwige glans.

🗨️ Reacties en ervaringen

Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je gedachten delen over hoe jij de strijd tussen amor sui en ordo amoris ervaart, of hoe genade jouw liefdesorde heeft veranderd. Ook tips voor verdere lectuur of doordenking zijn welkom.

Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt nadat ze door de redactie zijn gelezen, om ‘spam’ of anderszins ongepaste reacties eruit te filteren. Hier kunnen soms enkele uren overheen gaan. Dank voor je begrip – en voor je bijdrage aan het gesprek.