De moderne westerse mens leeft in een merkwaardige spanning. Aan de ene kant hecht hij diep aan waarden als gelijkwaardigheid, mensenrechten, barmhartigheid en individuele vrijheid – waarden die hij beschouwt als vanzelfsprekend, universeel en neutraal. Aan de andere kant verwerpt hij met groeiende zekerheid de Bijbel, de Kerk en de God die juist deze waarden historisch en theologisch hebben voortgebracht. Deze houding is niet slechts ondankbaar of oppervlakkig inconsistent; ze is epistemologisch onhoudbaar en moreel parasitair. Want wat gebeurt er wanneer een samenleving zich beroept op morele principes waarvoor haar eigen wereldbeeld geen draagvlak biedt? Wat resteert er van barmhartigheid zonder het kruis, van gelijkheid zonder het imago Dei, van recht zonder een rechtvaardige Wetgever? Dit artikel onderzoekt, in theologisch en filosofisch opzicht, hoe het seculiere Westen leeft op het geleende kapitaal van het christendom, en wat er gebeurt wanneer die bron structureel wordt genegeerd. De centrale these is eenvoudig en scherp: zonder Christus blijft er geen moraal over; slechts chaos verpakt in de taal van beschaving.
Mensen spreken nog over goed en kwaad, maar zonder de Waarheid die van boven komt (Jakobus 3:17), vervalt moraal tot eigen inzicht. En eigen inzicht eindigt in chaos (Richteren 21:25). / Bron: Martin Sulman
In de moderne westerse cultuur pronkt men gretig met morele sieraden die afkomstig zijn uit een huis dat men reeds lang heeft verlaten. Vrijheid van meningsuiting, de waardigheid van de mens, het recht op leven, zorg voor de zwakke; deze idealen worden als vanzelfsprekend geacht, als vanzelf voortkomend uit een beschaafde, verlichte geest. Maar hier doemt de paradox op: terwijl de Bijbel wordt verworpen als achterhaald, autoritair of mythisch, beroept men zich met evenveel overtuiging op waarden die zonder haar wortelstelsel verdorren tot dode begrippen. Dit fenomeen – leven op het morele kapitaal van een wereldbeeld dat men zelf heeft verworpen – is wat men terecht ‘moreel parasitisme’ zou kunnen noemen.
Het concept is niet nieuw. Reeds Cornelius Van Til wees erop dat de ongelovige “leent van de christelijke theïstische wereldbeschouwing om überhaupt te kunnen redeneren”, maar hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de moraal. Gelijkwaardigheid van man en vrouw, bijvoorbeeld, is geen vrucht van de Verlichting, maar van Genesis 1:27: “En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.” In dit ene vers ligt het axioma verankerd dat aan elke mens gelijke waarde toekent, niet op basis van sociale conventie of contractdenken, maar op basis van zijn oorsprong: de mens is beeld van God.
Cornelius Van Til (1895-1987) / Bron: Wikimedia Commons
Zonder deze transcendente ankergrond worden morele principes onvermijdelijk subjectief; cultureel bepaald, historisch vergankelijk, en epistemologisch wankel. Immers, als de mens niet méér is dan een toevallig geëvolueerd diersoort, dan is er geen objectieve reden om zijn rechten te respecteren. Wat vandaag als ‘moreel juist’ geldt, kan morgen als irrationele traditie worden afgevoerd. In een wereld zonder God is niets heilig. Zelfs de mens niet. Dan blijft er slechts over wat Nietzsche voorspelde: de wil tot macht. Alle moraal wordt dan performatief. Iets wat we zeggen om onze voorkeuren kracht bij te zetten, maar fundamenteel leeg.
De ironie is schrijnend: men wil de vruchten van het christendom behouden, maar de wortel die ze voedt, heeft men afgezaagd. Dat deze vruchten nog niet verwelkt zijn, komt niet doordat ze autonoom zijn, maar doordat men nog leeft van het restant van een moreel erfgoed dat ooit op Schrift gefundeerd was. Allengs zal blijken wat een samenleving rest die de Boom van het Leven veracht maar Zijn vruchten blijft opeisen.
Wat is moreel parasitisme?
Een term met tanden
Moreel parasitisme is geen goedkope scheldterm, maar een nauwkeurige beschrijving van een diep ideologisch euvel. Het duidt op het verschijnsel waarbij een wereldbeeld morele waarden leent van een ander, zonder de metafysische of epistemologische grondslagen van die waarden te aanvaarden. Zoals een parasiet leeft van het lichaam van zijn gastheer, zo leeft het seculier humanisme van de ethiek die het christendom heeft voortgebracht, terwijl het de Gever van die ethiek verwerpt. Er wordt gepronkt met de mantel van gerechtigheid, maar het is een gestolen kleed.
De apologeet Greg Bahnsen omschreef dit scherp toen hij zei dat de ongelovige “in zijn hart weet dat God bestaat (Romeinen 1:21), maar zich intellectueel inspant om dat te onderdrukken.” Die onderdrukking vereist vervangende rechtvaardigingen: men wil barmhartigheid zonder het kruis, gelijkwaardigheid zonder het scheppingsverhaal, mensenrechten zonder Godsbeeld. Het resultaat is incoherentie. Mensen spreken over goed en kwaad alsof die altijd en overal gelden. Maar tegelijk geloven ze dat er geen God is, geen absolute waarheid en geen hoger doel voor de mens. Hun wereldbeeld laat dus geen ruimte voor universele moraal. Toch blijven ze morele taal gebruiken – los van het fundament dat zulke uitspraken geloofwaardig maakt.
Gestolen goed glanst niet lang
Wanneer een atheïst beweert dat elk mens ‘rechten’ heeft, of dat racisme moreel verwerpelijk is, dan klinkt dat nobel. Maar op basis waarvan zegt hij of zij dat? De evolutieleer kent geen rechten toe. Natuur is bruut, selectief, en kent geen barmhartigheid. Een treffend en vaak aangehaald citaat van Richard Dawkins (een van de bekendste hedendaagse atheïsten) komt uit zijn boek River Out of Eden: A Darwinian View of Life (1995). Hierin beschrijft hij de morele leegte van het darwinistisch wereldbeeld als volgt:
“The universe that we observe has precisely the properties we should expect if there is, at bottom, no design, no purpose, no evil, no good, nothing but blind, pitiless indifference.” – Richard Dawkins, River Out of Eden (1995), p. 133
“Het universum dat wij waarnemen heeft precies de eigenschappen die je zou verwachten als er in de kern geen ontwerp is, geen doel, geen kwaad, geen goed – niets dan blinde, meedogenloze onverschilligheid.”
Dit citaat onderstreept perfect de stelling dat de natuur geen moraal kent en dat wie morele categorieën hanteert binnen een puur naturalistisch kader, dat doet tegen beter weten in.
Richard Dawkins in 2010 / Bron: Wikimedia Commons
Alleen een transcendente normgever – een wetgever die bóven de geschiedenis staat – kan universele morele standaarden geven die voor iedereen gelden. Zonder God wordt moraal gereduceerd tot voorkeur, mode of machtsstructuur.
Neem bijvoorbeeld de universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Zij spreekt over “de inherente waardigheid en de onvervreemdbare rechten van alle leden van de menselijke familie”. Mooi gezegd, maar waarop is dat gebaseerd? In het seculiere denken is er geen metafysische reden waarom een mens méér waard zou zijn dan een dier. Wat overblijft is sentiment of sociale conventie en beide zijn uiterst veranderlijk. Gerechtigheid verandert zo in ‘wat wij nu vinden’, en dat is een glibberige grond. Want morgen kan het weer anders zijn.
De diepe ironie van het Westen
Het Westen dat ooit doordrenkt was van christelijke waarheid, leeft nu op de nasmeulende restwarmte ervan. Men viert vrijheid van geweten, maar vergeet dat deze verworvenheid voortkomt uit een bijbels begrip van de mens als verantwoordelijk wezen onder God (vgl. Galaten 5:1). Men prijst zorg voor de armen, maar heeft geen theologische reden om dat te doen, slechts emotionele. De samenleving beroept zich op moraliteit, maar heeft haar morele Bron afgewezen.
Ziedaar de ironie: wie de Gever verwerpt, maar Zijn gaven blijft gebruiken, bedrijft moreel parasitisme. Het is geen constructieve houding, maar een destructieve contradictie; een parasiet die, als hij de gastheer volledig uitput, zichzelf ook de doodsteek toebrengt.
De wortel en de vrucht: waarden vragen om een fundament
Zonder wortel geen vrucht
Waarden zijn geen losse decoraties die je willekeurig kunt kiezen, zoals bloemen op een markt. Ze zijn eerder als vruchten die alleen kunnen bestaan dankzij een levend, dragend wortelstelsel. En die wortel is wereldbeeld. Elke morele overtuiging – of het nu gaat om mensenrechten, gelijkheid, gerechtigheid of vrijheid – rust uiteindelijk op een onderliggende visie op werkelijkheid, kennis en mens-zijn. Met andere woorden: ethiek is nooit autonoom. Ze is ingebed. Ze is geworteld. Wie de vrucht wil behouden, moet de wortel erkennen, anders rot alles vanzelf weg.
Waarden drijven niet op water
Toch denkt men vandaag de dag vaak dat morele waarden op zichzelf kunnen staan, los van theologie of metafysica. ‘We hebben toch geen God nodig om te weten dat moorden verkeerd is?’ Dat klinkt plausibel. Tot men zich afvraagt waarom het verkeerd is. Want zodra men een universeel moreel oordeel velt, stelt men daarmee impliciet een universele morele norm voor. Maar zónder een universele, morele Wetgever zijn zulke normen niet meer dan individuele gevoelens of groepsconventies.
Filosofisch gesteld: normatieve ethiek vereist een objectieve grond. Zonder objectiviteit – dus zonder iets dat buiten en boven ons staat – zijn morele oordelen niets dan uitdrukkingen van voorkeur. Zoals David Hume het stelde: je kunt van een ‘is’ geen ‘ought’ afleiden. En toch doet het seculiere Westen dat dagelijks: het wil universeel binden zonder universele Bron. Een contradictie van jewelste.
David Hume, portret door Allan Ramsay, 1766 / Bron: Wikimedia Commons
De Bijbel als structureel fundament
In het christelijk wereldbeeld is het verband helder. Waarden als gerechtigheid, gelijkheid en naastenliefde vloeien rechtstreeks voort uit het karakter van God. De Bijbel leert dat God heilig is (Jesaja 6:3), rechtvaardig (Psalm 89:15) en liefdevol (1 Johannes 4:8). Wat Hij gebiedt, is niet willekeurig, maar weerspiegelt Zijn wezen. En Zijn wetten zijn geen culturele constructies, maar universele geboden die voor alle mensen gelden, altijd en overal. De morele wet is dus niet subjectief, maar gegrond in het objectieve Wezen van God.
De mens is bovendien geen toevallige knoop in een evolutionair web, maar een schepsel gemaakt naar Gods beeld (Genesis 1:27). Dat maakt elke mens intrinsiek waardevol, ongeacht afkomst, geslacht, capaciteit of maatschappelijke status. Juist deze fundamentele gelijkwaardigheid gaf in het verleden kracht aan christelijke bewegingen tegen slavernij, discriminatie en onrecht.
✊ Wilberforce: de man die het opnam tegen de slavenhandel
Stel je voor: het Britse rijk draait op koloniale winst, en slavenschepen varen af en aan alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Niemand die het in twijfel trekt. Behalve één man. William Wilberforce, klein van stuk maar groot van geest, stond op in het Engelse parlement. Niet met politieke belangen, maar met een Bijbel in de hand en vuur in het hart. Hij geloofde dat elk mens, zwart of blank, rijk of arm, het beeld van God droeg. En dat slavernij dus niet slechts een misstand was, maar een regelrechte belediging van de Schepper.
Hij werd uitgelachen, tegengewerkt en jarenlang genegeerd. Maar hij gaf niet op. In 1807 dwong hij een verbod op de slavenhandel af. En net voor zijn sterven, in 1833, zag hij hoe de slavernij zelf werd afgeschaft in het Britse rijk. Zijn drijfveer? Niet een modieuze ethiek of seculiere verontwaardiging, maar een diep christelijk besef van gerechtigheid. De vrucht? Vrijheid voor miljoenen, geplant aan de voet van het kruis.
William Wilberforce door John Rising, 1790 – geportretteerd op 30-jarige leeftijd, gedreven door zijn geloof om de slavernij te bestrijden. / Bron: Wikimedia Commons
Het seculiere dilemma
Zodra men deze wortel loslaat – zodra men Genesis en de God van de Bijbel vaarwel zegt – verliest men uiteindelijk ook de vrucht. Wat resteert, zijn mooie woorden zonder gewicht. Ethiek wordt dan window dressing: een façade die het nihilisme moet verbergen. Zoals Dostojevski liet zeggen in De gebroeders Karamazov: “Als God niet bestaat, is alles geoorloofd.” Veel hedendaagse denkers willen deze conclusie vermijden – maar ze hebben geen logische grond om dat vol te houden.
Kortom, een appel groeit niet los in de lucht. Ze hangt aan een tak, die ontspruit aan een stam, geworteld in aarde. Wie de boom kapt, kan de appel nog even vasthouden, maar niet behouden. De dood komt, stil en zeker. Zo is het ook met de christelijke waarden die het Westen probeert te bewaren, zonder de Christus die ze voortbracht.
Dostojewski schreef: “Als God niet bestaat, is alles geoorloofd.” / Bron: Martin Sulman
Gelijkwaardigheid zonder God?
Een geadopteerde erfenis
Vraag een moderne Europeaan of alle mensen gelijkwaardig zijn, en de kans is groot dat je een bevestigend antwoord krijgt. Met grote stelligheid hoogstwaarschijnlijk. Het idee dat ieder mens fundamenteel evenveel waard is, ongeacht afkomst, kleur, vermogen of geslacht, wordt beschouwd als evident, haast onaantastbaar. Maar juist daar wringt het theologisch-filosofische schoentje: deze gelijkwaardigheid is geen natuurgegeven, maar een theologische erfenis. Ze komt niet voort uit de materiële wereld, maar uit de openbaring van een God die mensen imago Dei schiep. De gelijkwaardigheid waarop men zich beroept is dus geadopteerd. Ja, overgenomen uit het christendom, maar zonder diens metafysische vader.
Imago Dei — elke mens draagt de afdruk van zijn Maker (Genesis 1:27) / Bron: Martin Sulman
Biologie maakt mensen niet gelijk
De natuur kent geen gelijkheid. In de evolutieleer is geen plaats voor universele menselijke waardigheid. Survival of the fittest schept hiërarchie, geen gelijkwaardigheid. Wie zich baseert op natuurlijke selectie als ultieme verklaring voor het mens-zijn, moet ook aanvaarden dat verschillen in kracht, intelligentie of bruikbaarheid in principe relevant zijn voor waardeoordelen. In een zuiver naturalistisch systeem is er geen reden om een gehandicapte, ongeborene of dementerende bejaarde evenveel waarde toe te kennen als een gezonde, productieve volwassene. Sterker nog: zulke oordelen kunnen worden opgevat als evolutionair ineffectief.
Toch beweert men vandaag de dag vol vuur dat elk mens gelijk is; ook de zwakke, de ongeborene, de vreemdeling. Maar dat is een vreemdsoortige claim in een wereldbeeld dat slechts atomen, overlevingsdrang en willekeurige mutatie kent. Zonder God zijn alle mensen stof. En stof kent geen gelijke rechten.
❗Bestaat waarde eigenlijk wel in het naturalisme?
In een zuiver naturalistisch wereldbeeld – waarin alleen materie, energie en natuurlijke processen bestaan – is waarde een leeg begrip. Er is geen moraal, geen goed of kwaad, geen waardigheid of betekenis. Alles wat bestaat, is er gewoon: atomen, neuronen, instincten, overlevingsstrategieën. Maar waarde zegt iets over wat zou moeten zijn – en dat soort normatieve taal past niet in een wereld van blinde natuurwetten.
Wie zegt: “de mens is waardevol”, gebruikt taal die zijn eigen wereldbeeld tegenspreekt. In het naturalisme bestaat niet alleen geen gelijkheid; er bestaat helemaal geen “waarde”. Het is een illusie, een evolutionair bijproduct, handig voor groepsvorming, maar zonder objectieve geldigheid. Uiteindelijk zijn we, zoals fysicus Steven Weinberg eens opmerkte, slechts “een tijdelijk incident in een onverschillig universum.”
Kortom: als er geen God is, is er ook geen waardigheid. Alleen moleculen in beweging. En morele stilte.
Het Bijbelse fundament: beeld van God
De Schrift spreekt anders. Genesis 1:26–27 legt het fundament: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis… En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.” De waardigheid van de mens ligt dus niet in wat hij kan, maar in wat hij is: beeld van de Schepper. Dit geldt voor elke mens, ongeacht status, intelligentie, ras of geslacht. Er is geen morele elite. Er is slechts één grond voor gelijkheid. En dat is God Zelf.
Hier ligt ook het waarom van bijbelse gerechtigheid: in God is geen aanzien des persoons (Romeinen 2:11). Hij meet de mens niet af aan status, afkomst, geslacht of vermogen. Wie arm is, ongeboren of onmachtig, verliest in Zijn ogen niets van zijn waarde, want die ligt niet in wat hij doet, maar in wat hij is: beeld van God. Juist deze overtuiging dreef christenen ertoe zich te verzetten tegen kindermoord, slavernij, rassenwetten en seksisme. Ja, lang voordat deze thema’s op de seculiere agenda verschenen. Niet omdat de cultuur het eiste, maar omdat het Evangelie het gebood.
De schepping van Adam is een onderdeel van het fresco op het gewelf van de Sixtijnse Kapel in Vaticaanstad geschilderd door Michelangelo rond 1511
Seculiere schijnharmonie
Sommigen proberen dit fundament los te wrikken van haar oorsprong. Ze spreken over “universele mensenrechten” alsof deze in de lucht zweven; zelfdragend en vanzelfsprekend. Maar zonder schepper-God is ‘universeel’ een lege term. Wie bepaalt wat universeel is? De VN? De meerderheid? De machtigste natie? Het individu? Ziedaar de relativistische spagaat van de moderne mens: hij wil absolute waarden in een wereld zonder absolute Waarheid.
In werkelijkheid is het seculiere beroep op gelijkwaardigheid niets meer dan borrowed capital, geleend moreel krediet. Men rooft de Bijbelse schatkist, maar verwerpt de Koning. En wat geroofd is, slijt sneller dan men denkt. Vandaag is iedereen gelijk. Morgen vraagt men zich alweer af of dat voor ongeboren kinderen of ouderen nog wel geldt. De geschiedenis leert: waar God wordt uitgewist, verdwijnt allengs ook de mens.
🩸De jaren ’60–’80: hoe abortus zijn intrede deed in Nederland
De afbraak van het beschermde leven begon in Nederland niet pas in 1984, maar sluimerde al in de jaren ’60. Terwijl het land officieel nog sprak van “verboden vruchten”, openden artsen en activisten – vaak tegen de wet in – toch al klinieken waar abortus werd uitgevoerd. De publieke opinie begon te verschuiven. Individualisme, seksuele revolutie en autonomie wonnen terrein, ten koste van de morele overtuiging dat elk leven heilig is.
In 1971 opende de Mildredhuis-kliniek in Arnhem, de eerste abortuskliniek van het land, zonder wettelijke basis. De overheid keek weg. In 1981 volgde dan eindelijk de politieke bevestiging van wat cultureel allang geaccepteerd was: de Wet afbreking zwangerschap. In 1984 werd zij van kracht. Voor het eerst in de geschiedenis werd het doden van ongeboren kinderen legaal. Niet omdat het leven veranderd was, maar omdat de visie op het leven veranderde.
Zodra een samenleving God uitwist, verdwijnt allengs ook de mens. Vandaag heet het keuzevrijheid. Morgen heet het medische efficiëntie. En overmorgen vraagt men zich opnieuw af: is dit leven eigenlijk nog wel waardig?
Mensenrechten zijn geen evolutionair bijproduct
Een retorisch gebouw zonder fundering
Het concept van mensenrechten wordt tegenwoordig als onaantastbare grondslag van beschaving gevierd. Vrijheid van meningsuiting, lichamelijke integriteit, religieuze expressie: men noemt het “fundamenteel”, “onvervreemdbaar”, “universeel”. Maar dat zijn grote woorden, en de hamvraag is: waarop rusten ze eigenlijk? In het publieke debat blijft deze vraag opvallend onbeantwoord. Er is veel beroep op de hoogte van het morele gebouw, maar weinig aandacht voor de stevigheid van de fundering. En dat terwijl de realiteit onthult: zonder de Bijbel als moreel fundament, stort het bouwwerk vroeg of laat ineen.
De natuur kent geen rechten
In een naturalistisch wereldbeeld is het idee van mensenrechten onhoudbaar. Rechten zijn immers niet zichtbaar, meetbaar of biologisch aantoonbaar. Nergens in het genoom vind je het ‘recht op leven’ gecodeerd. De natuur – zoals Darwin haar beschreef – is een slagveld van overleving, niet van eerbied. Ze kent geen moraal, alleen processen. In een wereld waarin de mens het product is van blinde, toevallige selectie, is het idee dat hij “rechten” bezit een categorie-fout. Evolutionaire mechanismen geven geen morele verplichtingen. Ze produceren overlevingsstrategieën. Meer niet.
De seculiere mens leeft dus met een innerlijke spanning. Enerzijds beweert hij dat er geen hogere macht is, geen absolute Waarheid, geen goddelijke wetgever. Anderzijds spreekt hij over onvervreemdbare rechten, alsof ze zijn gegrift in de structuur van de werkelijkheid. Maar dat kan alleen als die werkelijkheid meer is dan materie. Anders is een mensenrecht niets dan een sociaal contract: voorlopig, relatief, herschrijfbaar.
De Bijbel en het idee van recht
De Bijbel daarentegen presenteert een consistent raamwerk waarin mensenrechten hun oorsprong vinden in Gods karakter en gebod. God is rechtvaardig, en Zijn wet is maatstaf voor goed en kwaad (Psalm 19:8). De profeten veroordeelden structureel onrecht (denk aan Amos 5:24: “Laat het recht als water golven, en gerechtigheid als een immer stromende beek”), niet op basis van consensus of context, maar omdat Gods norm universeel is.
Binnen dit kader is een mensenrecht geen verzinsel of afspraak, maar een implicatie van het feit dat de mens beeld van God is. Hij mag niet willekeurig worden gedood, onderdrukt of misbruikt, omdat hij toebehoort aan zijn Schepper. Zelfs een koning staat niet boven de wet, want de HEERE is Koning tot in eeuwigheid (Psalm 10:16).
Gods recht is het fundament van ware mensenrechten (Psalm 19:8) / Bron: Freepik
De secularisatie van het heilige
Ironisch genoeg danken veel seculiere staten hun mensenrechten aan een bijbels-christelijke traditie, maar doen ze alsof deze rechten voortvloeien uit de menselijke rede of historische ontwikkeling. Dat is geschiedvervalsing pur sang. Het idee van universele rechten ontstond niet in het Romeinse Rijk, noch in het feodale Europa, maar kreeg vorm onder invloed van christelijke theologie en hervormingsbewegingen. Denk aan het verzet van puriteinen tegen tirannie, of het protest van William Wilberforce tegen slavernij. Ja, telkens geïnspireerd door het besef van morele verantwoordelijkheid tegenover God.
🛡️ Puriteinen: vrijheid als gehoorzaamheid aan God, niet aan de koning
Lang vóór de Franse Revolutie of de mensenrechtenverklaringen van de Verlichting, stonden de puriteinen al op tegen tirannie. Niet met opgestoken fakkels, maar met open Bijbels. Voor hen was ware vrijheid geen losgeslagen autonomie, maar de ruimte om God boven mensen te gehoorzamen (Handelingen 5:29). Ze geloofden dat de koning níet het hoogste gezag had en dat voor het geweten geen menselijk machtswoord bindend is als het in strijd is met Gods Woord.
Deze overtuiging bracht hen tot gewaagde keuzes: ze trotseerden koninklijke decreten, predikten in het geheim, staken de oceaan over op zoek naar geestelijke vrijheid. Hun visie op recht, verantwoordelijkheid en overheid werd later het fundament voor veel westerse vrijheden, inclusief het recht op gewetensvrijheid, vrijheid van godsdienst en burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover onrecht.
Kortom: mensenrechten zijn geen seculier project. Ze begonnen in preekstoelen en woestijnen, niet in salons of parlementen.
Galerij van beroemde 17e-eeuwse puriteinse theologen – mannen van Schrift, geweten en geestelijke moed: Gouge, Bridge, Manton, Flavel, Sibbes, Charnock, Bates, Owen, Howe en Baxter / Bron: Wikimedia Commons
Zonder God, geen “moeten”
Zoals de filosoof J. L. Mackie erkende, is het bestaan van objectieve morele waarden “epistemologisch problematisch” binnen een atheïstisch wereldbeeld.1J. L. Mackie, Ethics: Inventing Right and Wrong (1977), p. 15. Simpel gezegd: zonder God ontbreekt het morele anker. Men kan niet meer verklaren waarom iets niet alleen is, maar ook zou moeten zijn. Er is dan geen moreel gebod, slechts beschrijving van gedrag. Ethiek wordt zo herleid tot voorkeur, gewoonte of sociale druk en het wordt daarmee onderhandelbaar, buigzaam, tijdelijk.
Dat blijkt ook in de praktijk. Wat vandaag als “recht” wordt gevierd, kan morgen alweer worden afgevoerd als achterhaald. Zonder een absolute Gever van rechten is er geen houvast, alleen de kracht van het getal of de mode van het moment. Gerechtigheid verwordt dan tot een machtsvraag, en recht tot het domein van wie het hardst weet te roepen. Moreel gezag wordt performance; waarheid wordt theater.
🌈 voorbeeld: van zonde naar feest – de regenboog als moreel kompas
Wat ooit binnen de christelijke moraal werd herkend als zonde en strijd (Romeinen 1:26–27), wordt vandaag gevierd als identiteit en trots. De regenboog – bijbels gezien een teken van Gods trouw en oordeel (Genesis 9) – is nu symbool van seksuele zelfexpressie geworden. Elk jaar marcheert men in westerse steden tijdens Pride-maanden onder het motto van liefde en gelijkheid, met het zelf als maatstaf voor waarheid. Maar moraal gebaseerd op persoonlijke voorkeur is als een kompas zonder noorden: het draait met de tijdgeest mee.
Vandaag geldt het als deugd om mee te lopen. Wie weigert, wordt gecanceld of weggezet als ‘onveilig’. Maar wat gebeurt er als er zich morgen een nieuwe norm zich aandient? Zonder een absolute morele Gever wordt zelfs de regenboog gebruikt tegen Degene Die hem in de wolken plaatste. Dan is er geen waarheid meer, alleen wat trending is.
Liefde, vergeving en barmhartigheid: de restwarmte van het kruis
Waarden met een kruisvormige oorsprong
De woorden klinken warm, bijna zalvend: liefde. Vergeving. Barmhartigheid. In het publieke discours worden ze breed geaccepteerd als universele idealen. Zelfs de meest uitgesproken atheïst zal zelden bezwaar maken tegen het belang van vergeving of naastenliefde. Integendeel, hij zal ze mogelijk als summum van menselijkheid presenteren. Maar hier zit een ongemakkelijke waarheid verscholen: deze waarden zijn geen spontane uitvinding van de mensheid, noch logisch voortvloeiend uit een materialistische wereldbeschouwing. Ze zijn – historisch, theologisch en moreel – onlosmakelijk verbonden met het kruis van Christus. Zonder dat kruis rest er slechts sentiment, geen substantiële liefde.
Liefde is geen natuurkracht
Binnen het darwinistische paradigma is liefde geen morele kracht, maar een functioneel fenomeen: een neurologische reactie die de overlevingskansen van het nageslacht vergroot. Vergeving is dan een evolutionair risico; een verzwakking van het individu tegenover een onbetrouwbare ander. Barmhartigheid is irrationeel, want zij beschermt de zwakke ten koste van de sterke. Vanuit dit perspectief is de vijand liefhebben – zoals Christus opdraagt in Matteüs 5:44 – niet alleen irrationeel, maar subversief. Toch is juist dát gebod de spil van het christelijke ethos.
Dat de westerse wereld zich blijft beroepen op vergeving, empathie en zorg voor de ander, is slechts verklaarbaar vanuit de diepe doordeseming met het evangelie. Augustinus noemde het kruis al de leerschool van de liefde, want daar toont God zijn liefde op onvergelijkbare wijze: “God echter bevestigt Zijn liefde voor ons daarin dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren” (Romeinen 5:8).
Vergeving zonder gerechtigheid is goedkoop
Het moderne beroep op vergeving klinkt edel, maar blijft vaak oppervlakkig. In talkshows, kranten en populaire psychologie wordt ‘vergeven’ geprezen als een manier om verder te gaan, als therapeutisch instrument. Maar dat is reductie: vergeving zonder schuldbesef, zonder boete, zonder waarheid is géén vergeving. Het is oppervlakkige harmonie zonder werkelijke verzoening. Alleen het kruis biedt een oplossing waarin liefde én gerechtigheid samenkomen. God vergeeft niet door te negeren, maar door het oordeel op Zich te nemen (Jesaja 53:5). Ware vergeving kost bloed, het bloed van het Lam.
Buiten Christus blijft vergeving altijd hangen in relativisme of pragmatisme. Er is geen garantie dat kwaad wordt erkend, laat staan weggenomen. Er is slechts de hoop dat we ‘vergeten en doorgaan’. Maar het kwaad laat zich niet vergeten. Alleen verzoening in de diepte – via schuld, belijdenis en offer – brengt heling. En precies dat biedt het kruis.
Barmhartigheid: geen sociale tactiek, maar goddelijke opdracht
Ook barmhartigheid verliest haar gewicht buiten het evangelie. Seculier geformuleerd blijft het vaak hangen in strategie: we zijn barmhartig “omdat dit het samenleven bevordert”. Maar als dat de grond is, dan verwordt barmhartigheid tot calculatie. Pas in het licht van Gods barmhartigheid – die zich ontfermt over zondaren, weduwen, wezen, vreemdelingen – krijgt het woord eeuwigheidswaarde. Jezus’ parabel van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10) is geen sociale tip, maar een spiegel: wie Gods liefde ontvangen heeft, kan niet anders dan die liefde doorgeven. En dan niet uit plicht, maar uit ontzag.
Restwarmte is geen eeuwig vuur
Het Westen houdt nog steeds van woorden als liefde, vergeving en mededogen, maar begrijpt hun herkomst vaak niet meer. Het is als iemand die zich koestert bij een vuur dat hij niet zelf heeft aangestoken en intussen de stoker wegstuurt. Die warmte blijft nog even hangen, maar het vuur dooft. Wat dan resteert is kil pragmatisme, morele moeheid en vervlakking.
Zonder het kruis wordt liefde sentimenteel, vergeving zwak, en barmhartigheid berekenend. Alleen in het licht van Golgotha behouden deze woorden hun diepte, radicaliteit en heiligheid. Dat is de paradox: men leeft van het kruis, terwijl men het kruis bespot. Men drinkt uit de bron, terwijl men de put dichtgooit. Dat heet restwarmte, maar ook morele ondankbaarheid.
De kruisiging van Jezus door Antonello da Messina / Bron: Wikimedia Commons
Van lenen naar roven: wanneer waardetoekenning hypocrisie wordt
Het verschil tussen lenen en roven
Zolang een mens openlijk erkent dat zijn morele intuïties en overtuigingen voortkomen uit de christelijke traditie, is er sprake van lenen. Lenen impliceert erkenning: van de oorsprong, de betrouwbaarheid en de autoriteit van datgene wat geleend wordt. Maar wanneer men die oorsprong ontkent, veracht of zelfs bestrijdt, en ondertussen schaamteloos gebruik blijft maken van de morele waarden die eruit voortkomen, is het geen lenen meer. Dan wordt het diefstal. Of, om het scherper te stellen: morele roof. En die vorm van roof wordt des te schrijnender wanneer ze gepaard gaat met publieke vijandschap tegenover het geloof dat de geroofde waarden voortbracht.
Seculiere ethici die zich beroepen op universele mensenrechten, vergevingsgezindheid of de waarde van het individu, maar tegelijkertijd elke transcendente grondslag verwerpen, bevinden zich in deze contradictie. Hun wereldbeeld biedt geen ruimte voor objectieve moraal, maar hun morele retoriek is ervan doordrenkt. De Franse filosoof Luc Ferry, zelf ongelovig, erkende het openlijk: de westerse waardering voor menselijke waardigheid en mensenrechten is rechtstreeks afkomstig uit het christendom. De seculier die dat ontkent, is niet slechts ondankbaar, maar incoherent.
Waardetoekenning zonder Waarheid is willekeur
Zodra men waarden toekent zonder waarheid als basis, wordt moraal willekeurig. Want wie bepaalt dan wat een waarde is, en waarom zij bindend zou zijn? Is dat de meerderheid? De wetgever? De media? De academie? Of de persoonlijke overtuiging van het individu? Elk van deze grondslagen is veranderlijk, tijdelijk en gebonden aan cultuur. Morele waarden verliezen dan hun objectieve gezag en worden gereduceerd tot voorkeuren; ‘ik vind dit belangrijk’, maar zonder reden waarom jij dat ook zou moeten vinden.
Het toekennen van waarden zonder referentie aan een transcendente normgever wordt in feite een vorm van culturele performantie. Men doet alsof er nog een morele orde bestaat, maar in werkelijkheid is die ontworteld. Men blijft pleiten voor rechten, rechtvaardigheid en gelijkheid, maar zonder de theologische ankers die deze begrippen historisch en filosofisch hun betekenis gaven. Het gevolg is moreel drijfzand. Waarden worden slogans. En slogans zijn vergankelijk.
De hypocrisie van het seculier moraalgezag
De tragedie van het postchristelijke Westen is dat het zijn moraal wil behouden, maar de Gever van die moraal systematisch negeert of bespot. Men protesteert tegen onrecht, roept op tot compassie, promoot inclusiviteit en verwerpt tegelijk de God die rechtvaardig is, de Zoon die genade bracht, en de Geest die eenheid bewerkt. Deze houding is niet slechts onwetend. Zij is moreel dubbelhartig.
Er zijn publieke figuren die graag verwijzen naar Jezus als moreel voorbeeld – een leraar van liefde, vrede en verdraagzaamheid. Maar tegelijkertijd bespotten ze Zijn opstanding, verwerpen Zijn exclusieve aanspraak als Zoon van God, en relativeren de autoriteit van Zijn Woord. Ze willen de Christus van de Bergrede, maar niet de Christus van Golgotha. Ze omarmen Zijn ethiek, maar ontkennen Zijn identiteit. Dat is als het citeren van Mozes terwijl men de Torah ritueel verbrandt, of als het dragen van de zegelring van een koning, terwijl men diezelfde koning met geweld uit het paleis verjaagt. Moreel kapitaal wordt geplunderd, terwijl de Gever van dat kapitaal wordt afgewezen. Het resultaat is hypocrisie in een gewaad van moraal.
Waarom het ertoe doet
Deze kwestie is geen semantisch spel of intellectuele fijnzinnigheid. Ze raakt aan de kern van moraal, waarheid en verantwoordelijkheid. Als morele oordelen losgekoppeld worden van hun bron, verliezen ze hun kracht. En als samenlevingen waarden blijven claimen die zij niet kunnen verantwoorden, zullen zij die uiteindelijk ook niet kunnen verdedigen. Zoals een gestolen identiteit vroeg of laat wordt ontmaskerd, zo zal ook een gestolen moraal vroeg of laat ontmaskerd worden als leeg.
Zonder terugkeer naar de Bron – de God die goed is, de Christus die genade bracht, de Schrift die licht geeft – zal het Westen moreel bankroet raken. Niet ineens. Maar allengs. Want restwarmte dooft. En geroofde waarden vergaan. Alleen wie zich bekeert tot de waarheid, kan de waarheid blijven spreken.
De enige uitweg: terug naar de bron
Er is geen neutraliteit
Het moderne Westen leeft in de illusie van morele neutraliteit. Alsof er ergens in het midden een plek is waar men redelijkheid, mensenrechten en universele waarden kan bewaren, zonder zich te binden aan een godsdienstige overtuiging. Maar die plek bestaat niet. Elke morele claim impliceert een metafysisch fundament, een ultieme autoriteit. Wie zegt: “dit is goed,” zegt tegelijkertijd: “dit behoort zo te zijn.” En zulk behoren veronderstelt een norm, geen voorkeur. Daarom is het onvermijdelijk: of men buigt voor de Waarheid, of men construeert zijn eigen waarheid. Maar een middenweg is fictie.
De enige reden dat seculiere samenlevingen vandaag nog spreken over gelijkheid, vergeving, barmhartigheid en waardigheid, is omdat ze nog steeds teren op het moreel kapitaal van een verleden dat diep christelijk was. Maar dat kapitaal raakt uitgeput. De morele inflatie is al zichtbaar: begrippen als liefde en recht worden opgeblazen, herdefinieerd en instrumenteel gebruikt. Zonder terugkeer tot de Bron – Gods openbaring in de Schrift – rest slechts het residu van moreel sentiment, zonder morele substantie.
🇳🇱 morele inflatie in Nederland: wanneer woorden hun gewicht verliezen
De taal van gelijkheid, gerechtigheid, liefde en barmhartigheid klinkt nog luid in het publieke debat. Ook in Nederland. Maar achter die vertrouwde woorden schuilt steeds vaker een ander evangelie. Gerechtigheid wordt niet meer opgevat als trouw aan Gods norm en rechtspraak zonder aanzien des persoons, maar als sociale gelijkheid, herverdeling van privileges en herstel van machtsstructuren. Denk aan termen als inclusiviteit, diversiteit, structureel racisme en veiligheid: woorden die ooit helder moreel geladen waren, maar nu vaak functioneren als ideologische vlaggen zonder vaste inhoud.
Bijbelse gerechtigheid daarentegen is verankerd in het karakter van God: heilig, onpartijdig, barmhartig én waarachtig. Ze kent geen dubbele maat. Ze beschermt de weduwe én roept de koning tot verantwoording. Ze noemt kwaad bij naam, maar sluit de deur niet voor bekering. Gerechtigheid is geen maakbaarheidsideaal, maar een antwoord op de wil van de Schepper en geworteld in wet, genade en oordeel.
Toch zie je in Nederland hoe die norm steeds verder vervaagt. Barmhartigheid wordt herleid tot beleid, beperkt tot wat past binnen het dominante morele narratief. De ongeborene wordt uitgesloten van bescherming. De oude of psychisch vermoeide mens wordt aangemoedigd tot ‘voltooiing’ van het leven, een beschaafde dood in plaats van een dragend netwerk. In de discussie over voltooid leven klinkt het zacht, maar het is hard: de mens bepaalt zelf wanneer zijn bestaan waardeloos is geworden. Niet omdat zijn waarde echt verdwenen is, maar omdat de samenleving die niet meer ziet.
En liefde, dat diepbijbelse woord, is verworden tot een eis om bevestiging: “Als je mij liefhebt, bevestig dan mijn zelfbeeld.” Maar echte liefde zegt soms: nee. Ze spreekt waarheid, zelfs als het pijn doet. En vergeving? Die past niet langer in een cultuur waarin schuld structureel wordt toegeschreven aan mannen, westerlingen of wie dan ook als ‘geprivilegieerd’ bestempeld wordt. Wie vergeeft, verbreekt de keten van aanklacht. En dat past niet in het frame van voortdurende morele strijd.
Zonder de Bron verdampt de moraal. Wat overblijft is taal zonder waarheid, recht zonder richting, liefde zonder offer. Nederland leeft op geleende woorden, maar vergeet van Wie ze kwamen. En wie de Gever vergeet, raakt allengs ook de gave kwijt.
Waarom terug naar de Schrift?
De Bijbel is geen boek vol willekeurige leefregels, maar een openbaring van Gods karakter, Zijn verlossingsplan en Zijn orde voor de wereld. “Uw Woord is de waarheid” (Johannes 17:17), bidt Jezus tot de Vader. Niet een waarheid, maar de waarheid. Dat betekent: wie morele helderheid zoekt, moet bij de Schrift zijn. Hier wordt recht niet herleid tot macht, maar gefundeerd in de heiligheid van God. Hier wordt liefde niet herleid tot gevoel, maar verknoopt met trouw, offer en waarheid. Hier wordt de mens niet gedefinieerd door zijn nut, zijn succes of zijn zelfgevoel, maar door zijn Schepper.
Een samenleving die de Schrift verlaat, verlaat haar fundament. Ze wordt als een huis op zand (Matteüs 7:26–27): het lijkt nog even stabiel, maar als de storm komt – en die komt vroeg of laat – dan blijft er niets van over. Terugkeren naar de Schrift is geen regressie naar het verleden, maar herstel van waarheid. Het is de enige manier om opnieuw rechtvaardigheid te bouwen die niet wankelt zodra de tijdgeest draait.
“Een ieder die Mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijk zijn aan een dwaze man die zijn huis bouwde op het zand.” – Mattheüs 7:26 / Bron: Martin Sulman
Het kruis als centrum van heroriëntatie
Centraal in deze terugkeer staat het kruis. Niet als religieus symbool, maar als existentieel middelpunt. Want daar, en nergens anders, ontmoeten liefde en recht elkaar. Daar wordt zonde niet vergoelijkt, maar vergeven. Daar wordt de mens niet vernietigd, maar vernieuwd. De morele verwarring van deze tijd vraagt niet om nieuwe wetten, maar om nieuwe harten. En dat kan alleen door wedergeboorte. Wie de liefde van Christus kent, weet wat vergeving kost. Wie zichzelf als zondaar ziet, leert pas echt barmhartigheid betonen.
In Kolossenzen 2:3 schrijft Paulus dat in Christus “alle schatten van wijsheid en kennis verborgen” zijn. Dat geldt niet alleen voor theologie, maar ook voor ethiek, politiek, relaties en recht. De wereld zoekt wijsheid, maar vindt slechts fragmenten, tenzij ze de Gever van wijsheid erkent. Alleen als het hart opnieuw tot rust komt bij God, kunnen onze waarden weer wortelen in waarheid.
Slotwoord: Christus of chaos
Uiteindelijk komt het hierop neer: Christus of chaos. Er is geen derde weg. Wie de Waarheid verwerpt, kiest noodzakelijk voor de leugen. Wie de Gever van leven negeert, eindigt in de dood. En wie de Bron van moraal loslaat, verdwaalt in morele duisternis. Het Westen heeft lang geleefd op de restwarmte van het kruis. Maar restwarmte houdt niet eeuwig aan. De keuzes van vandaag bepalen of er morgen nog waarheid, gerechtigheid en menswaardigheid zal zijn. Niet omdat wij ze in stand houden, maar omdat Hij dat doet. Alleen in Christus is er fundament, richting, zin en toekomst. Alles daarbuiten is mist, broosheid, drift en chaos.
Kies dan heden wie u dienen zult. (Jozua 24:15)
⚖️ Christ or chaos – geen slogan, maar een diagnose
De uitdrukking “Christ or Chaos” is geen oude kerkvaderquote of Bijbeltekst, maar een hedendaagse, presuppositionele stelling die vooral bekend werd binnen reformatorische en theonomische kringen. Denk aan denkers als Douglas Wilson en Jeff Durbin. De gedachte is eenvoudig en scherp:
Zonder Christus als fundament stort elke samenleving vroeg of laat in morele, sociale en geestelijke chaos.
Het is een directe kritiek op het idee van morele neutraliteit. Rechtvaardigheid, liefde, waarheid en menselijke waardigheid blijven niet vanzelf bestaan wanneer hun Bron – Jezus Christus – wordt verworpen. Dan rest slechts borrowed capital, morele inflatie en culturele zelfdestructie.
“Christ or Chaos” is daarmee geen vrome leus, maar een profetische diagnose van wat er gebeurt wanneer de mens zijn Maker loslaat.
Wie de Waarheid verwerpt, houdt geen moraal over – alleen chaos.
Bonushoofdstuk – waarom het geweten niet genoeg is
Wie denkt dat het geweten de samenleving moreel op koers houdt, miskent wat de Bijbel zegt over het hart van de mens. Hieronder lees je waarom het geweten niet redt en waarom we méér nodig hebben dan intuïtie of empathie.
De Bijbel leert dat alle mensen gewetensbesef hebben. Volgens Romeinen 2:15 is het werk van Gods wet geschreven in hun hart, ook bij hen die nooit de Schrift hebben gekend. Er is een intuïtief besef dat moord, diefstal, liegen en onrecht verkeerd zijn. En toch: in onze tijd neemt de morele verwarring toe. Goed wordt kwaad genoemd, en kwaad goed. Hoe is dat mogelijk?
🔹 Omdat de zonde het geweten verduistert
Romeinen 1:18 maakt duidelijk: mensen onderdrukken de waarheid in ongerechtigheid. Ze kennen Gods orde, maar verwerpen haar. Ze zien het licht, maar keren zich er met opzet van af. Wat goed is, wordt verdraaid. Wat verwerpelijk is, wordt gevierd. Dat is geen onwetendheid, maar opstand. Rebellie.
🔹 Omdat algemene openbaring niet redt
De kennis van goed en kwaad is er wél, maar ze wordt niet gehoorzaamd. Zonder bekering en zonder het vernieuwende werk van de Heilige Geest zal de mens de wet van God altijd buigen in de richting van het eigen (zondige) verlangen. Ironisch genoeg juist in de naam van liefde, vrijheid of recht.
🔹 Omdat Nederland niet onwetend is – maar ongehoorzaam
Nederland is geen volk zonder kennis van God. Eeuwenlang klonk hier het Woord, in huisgezinnen, op kansels, in wetten en in het geweten. De Bijbel lag open, de psalmen werden gezongen, en gerechtigheid werd verbonden aan Gods wil. Maar dat morele erfgoed is losgelaten. Wat vandaag doorgaat voor ‘vooruitgang’ – denk aan abortus, euthanasie, genderideologie – is geen nieuwe moraal, maar oude rebellie in nieuwe kleren.
De conclusie is onvermijdelijk. Het geweten weet dat liegen verkeerd is, maar rechtvaardigt de leugen als het uitkomt. Het weet dat je een kind niet mag doden, maar noemt abortus een keuze. Het weet dat man en vrouw geen speelstukken zijn, maar zwijgt bij genderchaos. Niet een nieuw ethisch model, maar een nieuw hart. Dát is wat mensen nodig hebben.
“Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven.” (Ezechiël 36:26)
Reageren?
Wat denk jij? Leven we inderdaad op de restwarmte van het christendom? Kunnen waarden als gelijkheid, recht en liefde standhouden zonder de Bijbelse wortel?
🗣️ We nodigen je uit om je gedachten te delen – met respect en inhoud. ✍️ Heb je vragen, aanvullingen of stevige kritiek? Laat van je horen.