Last Updated on 17 mei 2025 by M.G. Sulman
In het publieke discours rond homoseksualiteit en geloof schuift zich almaar vaker een alternatieve hermeneutiek naar voren—een manier van bijbellezen die subtiel maar doelgericht de morele ruggegraat van de Schrift losweekt van haar goddelijke oorsprong. Neem de EO-video Mag je homo zijn van God?, waarin theoloog Reinier Sonneveld een sympathieke, welbespraakte poging doet om homoseksuele praxis binnen het christelijk ethisch kader te herinterpreteren. Wat ogenschijnlijk een bezonnen bijdrage aan het gesprek lijkt, blijkt bij nadere beschouwing een hermeneutische verschuiving die niet slechts nuance wil aanbrengen, maar in wezen de normatieve kracht van Gods Woord relativeert. De onderliggende vraag is immers niet of een bepaalde seksuele geaardheid ‘natuurlijk’ aanvoelt, maar of de Schepper van hemel en aarde deze geaardheid als goed en heilig acht—en dát is een categorisch andere kwestie (vgl. Jesaja 55:8-9). Want zodra de menselijke ervaring het ankerpunt wordt van morele oordeelsvorming, verliest de Schrift haar primaat als openbaring en wordt zij een spiegel van het zelf. Of om het met een knipoog naar Kant te zeggen: dan draait de theologie niet langer om het ding an sich—Gods waarheid zoals geopenbaard—maar om onze fenomenale beleving ervan.
📌 Over de video en het bijbehorende artikel
Op 18 december 2020 publiceerde EO BEAM een aflevering van Denkstof onder de titel “Mag je homo zijn van God?”, waarin theoloog Reinier Sonneveld in gesprek gaat met Joram Kaat over homoseksualiteit, identiteit en bijbeluitleg. In zowel de video als het bijbehorende artikel op de BEAM-website wordt gepleit voor een inclusieve interpretatie van de bijbelteksten over homoseksuele relaties. Dit artikel biedt een inhoudelijk en bijbels-theologisch weerwoord op de hoofdstellingen van deze uitzending.
📄 Bekijk het originele artikel hier: beam.eo.nl/artikel/mag-je-homo-zijn-van-god
📺 En de video hier: youtu.be/olDOkh_s96o
Inhoud
- 1 Als de verkeerde vraag gesteld wordt
- 2 Hermeneutiek op drift: Wie spreekt er werkelijk?
- 3 Van natuur naar gevoel: De ontmanteling van scheppingsorde
- 4 Slachtofferschap als moreel argument: Het pathos overwint het ethos
- 5 Identiteit en zonde: Homo zijn of heilig leven?
- 6 De taal van liefde: Wat is werkelijk liefhebben?
- 7 Waarheid en barmhartigheid: Een ongemakkelijke dans
- 8 Tot slot: De waarheid bevrijdt, niet het zelf
- 9 Reacties en ervaringen
Als de verkeerde vraag gesteld wordt
“Mag je homo zijn van God?” — het lijkt een eenvoudige, ontwapenende vraag. Maar zij verraadt reeds in de formulering een reeks onderliggende aannames die zelden expliciet worden benoemd, laat staan theologisch doordacht. De vraag centreert zich rond het individuele zelf, zijn verlangen naar erkenning en de impliciete aanname dat God primair een bevestigende, emotioneel ondersteunende rol zou spelen in de identiteitsvorming van de mens. Daarmee wordt het godsbeeld functioneel, therapeutisch en immanent gemaakt. De bijbelse God echter is niet de echo van ons innerlijk, maar de Schepper en Regeerder van hemel en aarde, wiens wegen niet onze wegen zijn (Jesaja 55:8). Wie uitgaat van de Schrift als hoogste norm — sola Scriptura, niet als slogan maar als theologische overtuiging — zal niet primair vragen wat ‘mag’, noch wat ‘voelt als natuurlijk’, maar wat waar is, wat goed is en wat heilig is. Daarmee staat de vraag haaks op de bijbelse categorieën van zonde en bekering, die niet draaien om zelfverwezenlijking maar om het sterven aan het zelf (Lucas 9:23). Als zonde een objectieve werkelijkheid is — een opstand tegen Gods heilige wil — dan is de morele vraag niet of iets ‘past bij mij’, maar of het correspondeert met Gods geopenbaarde karakter. Dat is niet comfortabel, maar wel bevrijdend. Want alleen in de waarheid die van Boven komt, niet in de waarheid die wij vanbinnen voelen, ligt heil. Of zoals Pascal opmerkt: L’homme n’est qu’un roseau, le plus faible de la nature; mais c’est un roseau pensant. De mens is broos, denkt wel, maar mist zonder openbaring het licht om zijn hart te verstaan.

Hermeneutiek op drift: Wie spreekt er werkelijk?
Wanneer Reinier Sonneveld in de video de tekst uit Romeinen 1 bespreekt, stelt hij dat Paulus daar niet spreekt over “liefdevolle, duurzame relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht”, omdat zulke relaties volgens hem in Paulus’ tijd niet bestonden. In plaats daarvan, zegt hij, doelde Paulus op “een getrouwde man die er een tienerjongen bij had”, wat wij vandaag zouden omschrijven als misbruik of pedofilie. Op basis hiervan concludeert Sonneveld: “Paulus kende de liefdevolle homoseksuele relatie niet, dus kon hij die ook niet afkeuren.”
Dit is een klassiek voorbeeld van wat men in de theologie een historiserende hermeneutiek noemt: de betekenis van een bijbeltekst wordt grotendeels herleid tot de veronderstelde culturele of sociale context waarin zij ontstond. Daarmee verschuift het gezag van de tekst zelf naar de reconstructie van de context. Het klinkt plausibel, bijna convaincant, maar deze benadering faalt zodra men Romeinen 1 zorgvuldig leest binnen het bredere betoog van Paulus.
De apostel beschrijft immers geen geïsoleerde Romeinse sekspraktijken, maar een universele morele ineenstorting als gevolg van de afwijzing van God. Hij stelt: “Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke hartstochten… mannen verrichten onwelvoeglijke dingen met mannen…” (Rom. 1:26–27). Paulus’ oordeel is geen culturele kanttekening, maar een theologische diagnose. Het gaat niet om wat gebruikelijk was in het Romeinse badhuis, maar om wat structureel verkeerd is in het licht van Gods scheppingsorde. Zijn klacht is niet dat de Romeinen het ‘te bont maakten’, maar dat zij “de waarheid in ongerechtigheid onderdrukten” (vers 18) en “het schepsel vereerden boven de Schepper” (vers 25). Dat is geen historische analyse, maar een profetisch oordeel over de gevallen mensheid in haar totaliteit — inclusief onszelf.
Door die universele boodschap te reduceren tot een cultuurgebonden afkeuring van misbruik, wordt de tekst ontwapend. Men plaatst als het ware een demper op Gods stem. De Schrift wordt zo niet langer gelezen als levend Woord, maar als archiefmateriaal. Wat resteert is een antieke bron die omzichtig geïnterpreteerd moet worden via onze sociologische verbeelding. In epistemologisch opzicht verschuift de locus van autoriteit daarmee van openbaring naar interpretatie, van God naar de historicus of theloog. De mens beslist voortaan wat God bedoeld kan hebben — en dus ook wat Hij vandaag nog mag zeggen. Dat is geen exegese, maar een coup d’Écriture: een subtiele machtsovername van het Woord door de lezer.
Het ironische is dat men zich daarbij beroept op culturele inzichten, die zelf even tijdgebonden zijn als de context die men denkt te verhelderen. Wie de bril van de cultuur boven de stem van de Schrift plaatst, verdwaalt in een spiegelpaleis van de eigen tijdgeest: rhetorisch geraffineerd, maar exegetisch onbetrouwbaar en geestelijk ondermijnend.
Van natuur naar gevoel: De ontmanteling van scheppingsorde
Wanneer Reinier Sonneveld het begrip ‘natuurlijk’ ter discussie stelt, begeeft hij zich op glad theologisch ijs. In de video stelt hij retorisch: “Zijn we geschapen om in auto’s te rijden? Is het natuurlijk om in een vliegtuig te zitten? Nee, dat is niet natuurlijk, maar we doen het wel.” En verder: “Als een man homo is, voelt het niet natuurlijk om met een vrouw te zijn. Dan voelt het juist natuurlijk om als man met een man te gaan.” Op het eerste gezicht lijkt dit een sympathieke poging om ruimte te maken voor de persoonlijke ervaring. Maar onder de oppervlakte verschuift er iets fundamenteels: ‘natuurlijk’ wordt losgemaakt van zijn bijbelse ankerpunt — Gods scheppingsorde — en opnieuw gedefinieerd als datgene wat spontaan aanvoelt, of als innerlijk ‘echt’ wordt beleefd.
Met andere woorden: wat als natuurlijk wordt ervaren, wordt opgewaardeerd tot moreel relevant, ja zelfs normatief. Sonneveld laat de suggestie bestaan dat morele juistheid samenvloeit met innerlijke herkenning: als iets goed voelt — als het eigen lichaam of hart zegt “dit klopt” — dan zal het wel in orde zijn. Maar dit is een subjectivistische inversie van bijbelse ethiek. In plaats van Gods openbaring te laten bepalen wat ‘natuurlijk’ is, wordt het gevoel van het schepsel zelf tot de morele maatstaf verheven. Alsof het hart van de mens, dat volgens Jeremia “arglistig is, meer dan wat ook” (Jer. 17:9), zelf wel weet wat goed is.
De Bijbel echter spreekt heel anders over wat ‘natuurlijk’ is. In Romeinen 1:26–27 gebruikt Paulus het woord φυσικός (natuurlijk) niet als verwijzing naar culturele conventie of innerlijke gewaarwording, maar naar datgene wat overeenkomt met Gods scheppingsintentie — het oorspronkelijke ontwerp van man en vrouw, zoals gegrond in Genesis 1:27 en 2:24. Wanneer Paulus zegt dat mannen de natuurlijke omgang met vrouwen verlaten en branden van begeerte voor elkaar, dan heeft hij het over een morele afwijking van een door God vastgestelde orde, niet over een psychologische spanning of persoonlijke voorkeur.
De voorbeelden die Sonneveld aanhaalt — auto’s, vliegtuigen, en andere technische artefacten — zijn op zichzelf irrelevant voor deze discussie, omdat ze behoren tot het domein van cultuur en gebruiksfunctionaliteit, niet tot het domein van morele scheppingsstructuren. Dat mensen in vliegtuigen stappen of gebruik maken van kunstlicht, is een kwestie van culturele ontwikkeling. Seksualiteit daarentegen behoort in de Schrift tot de scheppingsethiek: het heeft een bestemming, een vorm, een doel — namelijk de eenwording van man en vrouw in het huwelijk, beeld van Christus en de gemeente (Ef. 5:31–32).
Door deze twee domeinen door elkaar te halen — techniek en moraal, artefact en ordening — bedrijft Sonneveld wat men in de filosofie een categoriefout noemt. Hij wekt de indruk dat ethiek rekbaar is omdat menselijke ervaring veranderlijk is. Maar Paulus’ woorden in Romeinen 1 zijn niet cultureel bepaald, noch contextueel beperkt. Ze zijn theologisch gefundeerd in het scheppingsfeit dat God de mens als man en vrouw heeft geschapen — lichamelijk, moreel en relationeel complementair.
Zodra ‘natuurlijk’ wordt herleid tot wat ik zélf als natuurlijk ervaar, verdampt zonde als objectieve categorie. Want als mijn verlangen ‘natuurlijk’ aanvoelt, wie zal het dan nog durven benoemen als verkeerd? Dan wordt het Woord niet langer de spiegel waarin ik mezelf leer kennen (Jakobus 1:23–25), maar een doek om het spiegelbeeld van mijn verlangens netjes af te dekken. Zo gaat de zonde schuil onder de mantel van echtheid.
De tragiek is dat deze herdefiniëring van ‘natuurlijk’ leidt tot een hermeneutiek waarin Gods openbaring ondergeschikt wordt aan menselijke ervaring. Wat overblijft is een ethiek die op drijfzand rust — elegant geformuleerd, vriendelijk van toon, doch theologisch volkomen instabiel. En dan, op een dag, merkt men dat men niet langer op het Woord staat, maar op zichzelf. Een ongemakkelijke waarheid, jawel. Maar het is de waarheid — en enkel zij maakt vrij (Johannes 8:32).

Slachtofferschap als moreel argument: Het pathos overwint het ethos
In zijn betoog verschuift Sonneveld ongemerkt van theologische analyse naar moreel pathos. Wanneer hij waarschuwt dat we ons “goed moeten beseffen wat we vragen van iemand als we homoseksualiteit afwijzen”, klinkt dat meelevend — haast pastoraal. Maar wat hier gebeurt, is niet slechts invoelend spreken: het is een paradigmatische wissel. De norm wordt niet langer bepaald door Gods heiligheid, maar door menselijke draagkracht. Anders gezegd: als een gebod als onmenselijk aanvoelt, dan kan het onmogelijk van God afkomstig zijn.
Dat lijkt empathisch, maar is in feite een subtiele substitutie: moreel objectivisme wordt ingeruild voor existentiële proportionaliteit. Niet langer is de vraag: “Wat heeft God gesproken?”, maar: “Wat kan een mens dragen zonder innerlijk te breken?” Het evangelie wordt zo niet langer verkondigd als Gods kracht tot redding, maar herverpakt als psychologisch draagbare troost. Empathie neemt het primaat over van waarheid. Wat blijft is een sentimenteel christendom — zacht voor het hart, maar stomp voor de ziel.
De impliciete logica is duidelijk: wat iemand pijn doet, wat voelt als krenkend of onmogelijk, kan God niet bedoelen. Maar juist die gedachte miskent de radicaliteit van Jezus’ oproep tot navolging: “Wie achter Mij wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen” (Lukas 9:23). Het kruis is geen symbool van bevestiging, maar van sterven — ook aan dat wat ons diep eigen lijkt. Het evangelie vraagt geen erkenning van onze verlangens, maar overgave van onze wil.
De verleiding van slachtofferschap als moreel kompas is evident. Het sluit de deur voor zelfonderzoek, ondergraaft de taal van zonde, en transformeert plicht tot last. Wat overblijft is een ethiek waarin het ought voortdurend wordt aangepast aan het can. Maar de Schrift leert precies het omgekeerde: dat het vermogen van de mens gebroken is, en dat genade geen reductie van Gods eisen is, maar kracht om ze te volbrengen — “want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht” (2 Kor. 12:9).
Dat is geen hardvochtigheid. Dat is barmhartigheid. Want alleen een God die waarheid liefheeft, kan werkelijk redden. Alle andere goden bieden slechts goedkope genade: genade zonder bekering, zonder breking, zonder Christus. En dát, hoe vriendelijk verpakt ook, is uiteindelijk wreder dan welk bijbels gebod dan ook. Want het sust de zondaar in plaats van hem op te wekken.
Identiteit en zonde: Homo zijn of heilig leven?
Een van de meest fundamentele verschuivingen in het huidige debat is de herformulering van zonde als identiteit. In de EO-video zien we dit haast ongemerkt gebeuren: “Ik bén homo, dus…” — en vanaf dat punt wordt elke ethische reflectie over de praktijk buitenspel gezet. Want wat men is, kan men toch moeilijk verwerpen? Maar deze denkfout — de naturalistische drogreden, vermomd als zelfacceptatie — is theologisch fataal. De Schrift definieert de mens nooit primair naar zijn begeerten, maar naar zijn relatie tot God. Je bent geen optelsom van verlangens, maar geroepen tot een leven in Christus. Of, om het met Paulus te zeggen: “Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden” (2 Korinthe 5:17).
Dat betekent niet dat verlangens automatisch verdwijnen — verre van. De zonde blijft trekken, comme une bête tapie à la porte, om met Genesis 4:7 te spreken. Maar verlangen is nog geen rechtvaardiging. De theologie heeft hiervoor een diep begrip ontwikkeld: concupiscentia, begeerte die voortkomt uit de gevallen natuur, ook al is zij niet vrijwillig gekozen. Augustinus en later Calvijn zagen deze innerlijke neiging tot het kwaad niet als excuus, maar als reden tot roepen om genade. De homo desiderans — de verlangende mens — is geen autonoom moreel kompas, maar een subject dat voortdurend gecorrigeerd moet worden door het Woord.
Wie zichzelf reduceert tot zijn oriëntatie, pleegt een vorm van reductionisme die haaks staat op het bijbels mensbeeld. Het is de spiegeling van wat Nietzsche al voorzag: dat de moderne mens zijn ‘ik’ gaat verabsoluteren en daarin verdrinkt. Tegenover deze psychologische absolutering stelt de Bijbel een geestelijke transformatie: niet het uitdrukken van het zelf, maar het afsterven aan het zelf (Galaten 2:20). Identiteit in de Schrift is altijd relationeel en soteriologisch: wie ben je in relatie tot God, en wat betekent het om gekocht te zijn met het bloed van Christus?
Zonde als identiteit benoemen is dus niet slechts een terminologische keuze, maar een ontwrichting van het evangelie. Want als ik ‘dat ben’, wat Christus verzoenen wil, dan is het kruis niet langer een brug naar de Vader, maar een aanfluiting van mijn diepste wezen. En precies daar, in die botsing, openbaart zich de ware vraag: laten we ons corrigeren door het Woord, of herscheppen we het Woord naar ons beeld? In dat laatste geval zijn we niet slechts verdwaald, maar geestelijk ontheemd — met een identiteit die zichzelf tot afgodsbeeld heeft gemaakt.

De taal van liefde: Wat is werkelijk liefhebben?
In het hedendaagse discours is ‘liefde’ een van de meest beladen — en tegelijk misbruikte — begrippen. Sonneveld, zoals zovelen, beroept zich op liefde als theologische rechtvaardiging voor acceptatie van homoseksuele relaties. Het klinkt mild, humaan, haast heilig. Maar hier schuift zich een diep misverstand naar voren: dat liefde gelijk zou staan aan bevestiging, of erger nog, aan het vermijden van confrontatie. Dit is geen agapè, maar sentimentalisme. Want bijbelse liefde is nooit los verkrijgbaar van waarheid. Integendeel, liefde en waarheid zijn in God wezenlijk verbonden: “Laat uw liefde oprecht zijn. Heb een afkeer van het kwade, en houd vast aan het goede” (Romeinen 12:9). Liefhebben betekent dus niet: alles dulden wat iemand zichzelf toeschrijft, maar: het goede zoeken in het licht van Gods wil — ook als dat pijn doet.
Het Nieuwe Testament is hierin opvallend consistent. Christus zelf — de belichaming van liefde — aarzelt niet om harde waarheden te spreken. Denk aan Zijn woorden tot de overspelige vrouw: “Ga heen, en zondig niet meer” (Johannes 8:11). Genade ja, maar nooit zonder heiliging. In feite is ware liefde juist dát: de ander liefhebben genoeg om hem of haar niet in de zonde te laten blijven, zelfs als die zonde verweven is met verlangen, geschiedenis of zelfbeeld. Dit vergt moed — en grensbesef. Want zonder grens vervaagt liefde tot vage goedkeuring.
Er is ook een filosofische dimensie. Wie liefde ontkoppelt van waarheid, vervalt vroeg of laat in een constructivistisch mensbeeld: de mens maakt zichzelf, en liefde is dan simpelweg het omarmen van ieders zelfconstructie. Maar dat is theologisch onhoudbaar. De mens is geen autonoom project, maar een schepsel — met grenzen, roeping en bestemming. Zoals eens iemand opmerkte: “Liefde zonder waarheid is leugenachtig; waarheid zonder liefde is wreed. Christus is beide.”
Ofschoon het misschien onbeleefd klinkt in onze cultuur van goedkeurende knikjes: soms zegt liefde “nee”. Niet uit minachting, maar uit trouw. Niet om te breken, maar om te behouden. Dat is geen koude afwijzing, maar een warm oordeel. Want juist daar, in het spanningsveld tussen waarheid en genade, schittert het kruis als de meest liefdevolle ‘nee’ die God ooit sprak — én Zijn meest reddende ‘ja’.
Waarheid en barmhartigheid: Een ongemakkelijke dans
Er sluimert in het denken van Reinier Sonneveld — en breder, in veel hedendaagse theologische stemmen — een poging tot verzoening die op het eerste gehoor edelmoedig klinkt: kunnen waarheid en barmhartigheid niet hand in hand gaan? Jawel, maar alléén als beide worden gedefinieerd vanuit Gods karakter en niet vanuit menselijke ervaring. In de Denkstof-video zegt Sonneveld bijvoorbeeld dat God wellicht denkt: “Ik hou zo ontzettend veel van jullie, waarom maken jullie daar zo’n discussie van?” — een uitspraak die Gods liefde neerzet als een soort vredige onverschilligheid tegenover morele breuklijnen.
Binnen het EO-kader wordt barmhartigheid zo vaak herleid tot coulance: een warme mantel over conflicten, een afzien van scherpte in naam van inclusie. “God houdt van je, wie je ook bent”, wordt dan geen belofte die de mens heilig maakt, maar een mantra die hem geruststelt in zijn bestaande staat. Uiteraard houdt God van Zijn schepselen — maar theologisch gezien stelt de liefde van God altijd een doel: heiliging, herstel, herschepping. Als liefde niets meer eist, niets meer heiligt, dan is zij verworden tot een warm deken zonder vuur: comfortabel, maar niet levend.
De Schrift openbaart een andere liefde, een die kostbaar is omdat zij waarheid omhelst — niet ontwijkt. Johannes stelt onomwonden: “Genade en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 1:17). Niet genade zonder waarheid, en ook geen waarheid zonder genade, maar een levende, onlosmakelijke eenheid. In de EO-benadering zien we echter een verschuiving van die eenheid naar een diplomatiek evenwicht — alsof men voortdurend probeert beide polen te temperen in plaats van ze te laten schuren. Want ja, het Evangelie schuurt. Christus roept niet tot psychologisch comfort, maar tot navolging — via crucis, de weg van het kruis.
En dat maakt het verschil. Binnen veel pastorale settings wordt geprobeerd de scherpe kant van het morele appel af te slijpen uit empathie. En empathie op zichzelf is goed — het is zelfs een bijbelse deugd. Maar zodra zij de grenzen van Gods heiligheid overschrijdt, wordt zij een karikatuur van zichzelf. Søren Kierkegaard sprak reeds over de onmiddellijke troost — troost die de mens meteen wil geruststellen zonder hem tot waarheid te brengen. Zulke troost is bedrieglijk. Want echte troost ontstaat pas dáár waar waarheid erkend wordt. Troost zonder waarheid is geen pastoraat, maar liturgisch decorum.
Zo raken waarheid en barmhartigheid elkaar niet in een vrijblijvend dansje, maar in een bloedig treffen: het kruis. Daar, waar recht en liefde zich kussen (Psalm 85:11), openbaart zich Gods ware barmhartigheid. Niet door kwaad te negeren, maar door het te dragen. Niet door verlangens te bevestigen, maar door de mens te herscheppen naar het beeld van Zijn Zoon. Elke menselijke poging om zelf het evenwicht tussen liefde en waarheid te bewaren — hoe oprecht ook — zal stranden op dit geheimenis.
God is barmhartig — ja. Maar Zijn barmhartigheid is nooit een amnestie voor de leugen. Ze is een doorgang naar de waarheid. En die waarheid maakt vrij (Johannes 8:32). Ofschoon dat kan schuren.
Tot slot: De waarheid bevrijdt, niet het zelf
Het betoog van Reinier Sonneveld eindigt — voorspelbaar doch impliciet — in een fundamentele verschuiving: de mens moet, zo lijkt de suggestie, worden beschermd tegen de claim van de waarheid. Niet omdat die waarheid onjuist zou zijn, maar omdat ze als te zwaar, te onbarmhartig of psychologisch ontregelend wordt ervaren. Zo zegt Sonneveld, met nadruk: “Besef goed wat je doet op het moment dat je vindt dat homoseksualiteit niet mag. Dat is eigenlijk hetzelfde als iemand verbieden om een liefdesrelatie te hebben.” Hier wordt het morele appel van de Schrift niet weersproken op exegetische gronden, maar afgezwakt op basis van de emotionele impact ervan. In plaats van waarheid als bevrijdend te positioneren (vgl. Johannes 8:32), wordt ze hier benaderd als iets dat schade kan berokkenen — iets waar je voorzichtig mee om moet gaan, alsof het een scherp voorwerp is in een kamer vol kwetsbare mensen.
Daarmee voltrekt zich, bijna ongemerkt, een theologische verschuiving van formaat. De bijbelse boodschap wordt niet langer gepresenteerd als een goddelijk oordeel dat ons bevrijdt van de leugen, maar als een menselijke mening die zorgvuldig moet worden afgepast op wat mensen kunnen dragen. Deze logica leidt onherroepelijk tot een omkering van het evangelie: niet de zonde wordt als probleem benoemd, maar het spreken daarover. In de praktijk betekent dit dat pastorale mildheid het wint van profetische duidelijkheid, en dat genade wordt losgekoppeld van heiliging.
De reden dat deze verschuiving zo gevaarlijk is, ligt in haar retorische subtiliteit. Sonneveld ontkent niet expliciet het gezag van de Schrift; hij verplaatst de discussie eenvoudigweg naar een ander domein — dat van beleving, identiteit, gevoeligheid. De klassieke categorieën van zonde, bekering, gehoorzaamheid blijven afwezig. In plaats daarvan treedt een alternatieve logica in werking: wat iemand voelt als fundamenteel voor zijn of haar welzijn, kan onmogelijk als zonde worden benoemd zonder moreel schade aan te richten. Met die redenering komt men terecht in een ethiek van het minste verzet: een moraal die primair gericht is op het behouden van relationele harmonie, niet op het gehoorzamen van God.
Maar het evangelie is nooit bedoeld als psychologisch comfortmiddel. Het is goed nieuws voor zondaars, niet voor zelfrechtvaardigers. En het is een scherp woord, geen sussende geruststelling. Jezus nodigt niet uit tot zelfbevestiging, maar tot zelfverloochening (Lukas 9:23). Hij zegt niet: “Volg je hart,” maar: “Volg Mij.” De implicatie is radicaal: waarheid vraagt om gehoorzaamheid, zelfs als dat snijdt.
De waarheid van Christus — die tegelijk genadig én heilig is — wil de mens niet intact laten, maar herscheppen. Niet bevestigen in zijn verlangen, maar bevrijden uit zijn slavernij. En dat vereist een theologie die durft te spreken, ook indien de boodschap botst met het moderne gevoel van autonomie. Alleen dan, in dat spanningsveld, wordt het kruis niet een decoratief symbool, maar een reële werkelijkheid. En alleen dan — alleen dan — zal de waarheid ons werkelijk vrijmaken.

Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je gedachten delen over het onderwerp homoseksualiteit en bijbelse ethiek, of ingaan op de analyse van Reinier Sonnevelds visie. Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd, maar pas nadat ze door de redactie zijn gelezen. Dit om ‘spam’ of anderszins ongewenste of ongepaste reacties eruit te filteren. Daar kunnen soms enige uren overheen gaan.