Last Updated on 25 juni 2025 by M.G. Sulman
Slechts weinig thema’s ontketenen zoveel vuur in de internationale arena als de Israëlische nederzettingen. In één adem worden ze genoemd met ‘illegaal’, ‘apartheid’, ‘oorlogsmisdaden’. De retoriek klinkt luid, de verontwaardiging is groot, maar is het ook juridisch houdbaar? Dit artikel gooit het roer om: weg van de slogans, terug naar de bronnen. Niet om kritiek te smoren, maar om de nuance te herstellen. Want wie het recht wil hanteren als maatstaf, moet wel eerst weten waar het werkelijk over gaat.

Inhoud
De Misplaatste Beschuldiging
Een ‘oorlogsmisdaad’. Het klinkt als iets dat je liever niet op je cv hebt staan. Alsof er een gruwel schuilt achter elke steen die een Israëlische ‘kolonist’ metselt. Het woord draagt gewicht. Emotie. Aanklacht. Morele verontwaardiging, verpakt in juridische grandeur. Maar hoe terecht is dat etiket eigenlijk?
Wie in de wandelgangen van de diplomatie luistert, hoort de beschuldiging haast als een mantra herhaald worden: Israël zou met haar nederzettingen het internationaal humanitair recht schenden, meer bepaald de Vierde Geneefse Conventie. Artikel 49, lid 6, om precies te zijn; inmiddels bijna net zo beroemd als berucht. Maar zoals vaker in dit soort debatten geldt: de duivel huist in de details, en de waarheid ligt zelden op het bordje dat activisten omhooghouden.
Even terug naar de basis. De Geneefse Conventies zijn geschreven tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog en dat vergeet men nog wel eens. Het waren verdragen tegen de terreur van massale bevolkingsdeportaties en bezettingsregimes die complete regio’s leegplukten. Denk: Nazi-Duitsland dat Joden, Polen, en andere groepen met geweld verplaatste of uitroeide. Dat is de historische achtergrond van het verbod op bevolkingsoverdracht. Het ging om slachtoffers en niet om vrije burgers die zich vrijwillig vestigen in een betwist gebied.
Daarom: wees kritisch. Niet omdat Israël per se vrijuit gaat, maar omdat het woord ‘oorlogsmisdaad’ anders allengs haar betekenis verliest. En dat, zo men wil, zou pas echt een misdaad zijn.
Het Spook Van Artikel 49(6)
Geen heilige graal van het recht
Artikel 49, lid 6 van de Vierde Geneefse Conventie is in veel discussies verworden tot een soort heilige graal van anti-Israëlretoriek. Alsof de tekst met vurige letters op de stenen tafelen stond gegrift: “Gij zult geen nederzettingen bouwen!” Maar wie het artikel daadwerkelijk openslaat, leest iets veel minder absoluuts:
“The Occupying Power shall not deport or transfer parts of its own civilian population into the territory it occupies.”
Op het eerste gehoor: duidelijk, niet? Maar wacht. Wát betekent ‘deport’ hier precies? En ‘transfer’? En vooral: wat bedoelde men daar destijds mee?
Nazi-Duitsland als context, niet Israël
De context van deze bepaling is essentieel en wordt dikwijls weggemoffeld onder hedendaagse interpretaties. Na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog wilden de opstellers van de Conventie voorkomen dat staten – à la Nazi-Duitsland – bevolkingsgroepen met geweld zouden verplaatsen naar bezet gebied, om daar de etnische balans te manipuleren of de lokale bevolking te onderdrukken.
Dat is niet wat Israël doet. Er is geen staatsprogramma dat Joodse families verplicht om zich in Judea of Samaria te vestigen. Geen vrachtwagens met soldaten die burgers uit hun huizen sleuren en dumpen op ‘bezet gebied’. Integendeel: het zijn individuen, gezinnen, idealisten – sommigen religieus gedreven, anderen politiek gemotiveerd – die vrijwillig besluiten daarheen te trekken.
Het is geen deportatie. Geen transfer à la Stalins Siberische methodiek. Geen herhaling van de geschiedenis, maar een nieuwe en complexe situatie waarin geen enkel Westers precedent op natuurlijke wijze past.
Wanneer taal als wapen wordt gebruikt
Toch wordt artikel 49(6) met enige regelmaat uit de kast gehaald als een soort wapen – een juridische floret, scherp gepolijst voor het debat, doch in de praktijk zelden toegepast met nuance. Alsof elke verhuiswagen naar Ma’ale Adumim een oorlogsmisdaad in wording is. C’est absurde, zou de Franse jurist zeggen. En terecht.

Het ironische is: veel landen die Israël hard veroordelen op basis van dit artikel, zijn zelf verwikkeld in bezettingen of grensgeschillen waar internationale conventies plots ‘complex’ worden genoemd. Dan klinkt het ineens: “de situatie vereist politieke sensitiviteit.” Maar Israël? Die mag gewoon veroordeeld worden, ‘t liefst nog met een opgeheven vingertje.
Weg van zwart-wit
Artikel 49(6) is geen zwart-wit stempel. Het is een bepaling die vraagt om context, intentie en vooral: eerlijkheid in toepassing. Juridisch denken is geen sjabloonwerk. Het vereist interpretatie, voorzichtigheid – en soms het besef dat geschiedenis geen nette paragrafen kent. De bezetting van 1967 is geen kopie van 1939.
Vrijwillige Vestiging Is Géén Deportatie
Als je zelf de koffers pakt
De term ‘deportatie’ roept beelden op van nachtelijke razzia’s, gillende sirenes, ontruimde huizen. Mensen die tegen hun wil worden weggevoerd naar oorden waar niemand vrijwillig heen wil. Deportatie impliceert dwang, druk en verlies van autonomie.
Maar hoe passen Israëlische nederzettingen in dat beeld? Precies: niet.
Israëlische burgers die zich in Judea en Samaria vestigen, doen dat – hoe je er ook tegenaan kijkt – uit vrije wil. Niet onder bevel, niet onder dwang. Er is geen leger dat hen sommeert te gaan, geen ambtenaar die hun adres bepaalt. Ze kiezen zélf. Sommigen vanwege religieuze verbondenheid met Bijbelse plaatsen als Hebron of Shilo. Anderen vanuit ideologische overtuiging. Of simpelweg omdat huizen daar betaalbaarder zijn dan in Tel Aviv.
En nu komt het juridische punt: vrijwillige verhuizing door burgers is géén schending van het internationaal recht. Je kunt het bekritiseren – politiek, moreel, strategisch. Maar het is geen ‘transfer’ in de zin van artikel 49(6). De bepaling spreekt over daden van de bezetter, niet over besluiten van burgers.

De staat is geen marionettenspeler
Critici werpen tegen: “Maar Israël faciliteert het! Er worden wegen aangelegd, elektriciteit geleverd.” Jazeker. Maar laten we wel wezen, staten ondersteunen hun burgers overal. Ook als dat politiek controversieel is. Een weg aanleggen is niet hetzelfde als mensen onder dwang verplaatsen.
Er is geen internationale regel die staten verbiedt om vrijwillige migratie van eigen burgers te ondersteunen, tenzij die ondersteuning gepaard gaat met actieve verdrijving van de bestaande bevolking. En dat laatste – hoe het ook geproblematiseerd wordt – komt in de nederzettingen domweg niet voor.
Geen hand aan de deur, geen dwang in de rug
Dus nee, er staan geen soldaten aan de deur van Joodse gezinnen in Haifa met de boodschap: “Vertrek naar Efrat, of anders…” Er is geen deportatiedienst, geen bevolkingsregister dat mensen markeert voor overplaatsing. De hele vergelijking met klassieke oorlogsmisdaden ontspoort zodra je deze simpele vraag stelt: worden mensen tegen hun wil verplaatst?
Het antwoord is helder. En als je dát eenmaal ziet, voelt de term ‘oorlogsmisdaad’ allengs minder als een analyse en meer als een aanklacht zonder proces. Zonder bewijs. Zonder nuance.
En dat is een gevaarlijk precedent. Niet alleen voor Israël, maar voor het recht zelf.
Het Mandaat Is Nooit Opgeheven
Papier blijft papier, ook na honderd jaar
De meeste discussies over Israël en de Westbank beginnen ergens halverwege het verhaal – bij 1967, de Zesdaagse Oorlog, resolutie zus, bezetting zo. Alsof je een roman openslaat bij hoofdstuk twaalf, een paar steekwoorden opvangt, en dan denkt: ah, ik snap ‘m al.
Om het juridisch landschap te begrijpen, moeten we terug naar het begin. Of beter gezegd: naar 1922. Het jaar waarin de Volkenbond het Mandaat voor Palestina uitvaardigde: een internationaal juridisch document, met handtekeningen van grootmachten, dat expliciet de vestiging van het Joodse volk in het gehele mandaatgebied ondersteunde.
Jawel: in het gehele mandaatgebied. Dat omvatte niet alleen het huidige Israël, maar óók Judea en Samaria – wat nu veelal ‘de Westelijke Jordaanoever’ wordt genoemd.
“The Administration of Palestine… shall facilitate Jewish immigration and shall encourage… close settlement by Jews on the land.”
Zo luidt het, in keurig Engels, zwart op wit. Geen vaagheid. Geen aarzeling. Een uitnodiging, geen verbod.

Geen verjaring op volkerenrecht
Nu zeggen sommigen: “Maar dat mandaat is toch allang vervallen?” Welnu, non sequitur. Het mandaat werd nooit formeel opgeheven. Toen de Volkenbond overging in de Verenigde Naties, werden de lopende mandaten niet geannuleerd maar overgenomen. En de bepalingen over Joodse vestiging zijn sindsdien nooit expliciet ingetrokken.
Sterker nog: het VN-Handvest erkent in artikel 80 het voorbehoud dat bestaande rechten van volkeren onder mandaat niet automatisch vervallen. Dit wordt in de juridische wandelgangen soms gekscherend het “Palestine Clause” genoemd – een relikwie van het oude recht dat niemand graag onder ogen komt, maar dat nog steeds rechtskracht bezit.
Het is als een oude schuldbekentenis die nooit is ingelost. Je kunt ‘m vergeten, overschreeuwen, begraven onder resoluties, maar juridisch blijft hij knagen.
Het verdragsrecht als gênante bijzaak
Wat dit betekent? Dat Joodse vestiging in Judea en Samaria niet in strijd is met het volkerenrecht – maar er juist ooit door werd beschermd. Ironisch, nietwaar? In de huidige discussie wordt Israël beschuldigd van schending van een ‘internationaal consensus’, terwijl diezelfde gemeenschap ooit het tegendeel besloot.
De ongemakkelijke waarheid: het volkerenrecht heeft zich zelf in de knoop gedraaid. Door enerzijds een juridisch mandaat te vestigen, en anderzijds de gevolgen daarvan te negeren zodra ze politiek gezien niet langer van pas kwamen. En wie dan vandaag met droge ogen stelt dat nederzettingen ‘illegaal’ zijn, doet alsof de juridische voorgeschiedenis een voetnoot is. Maar ze is de proloog.
En geen enkel verhaal kan zonder zijn begin.
Bezet Of Betwist?
De kracht van een woord
“Bezet gebied.” Twee woorden – en ineens lijkt alles helder. Israël zou zich op andermans land bevinden, daar onrechtmatig verblijven, met militaire laarzen op heilige grond. Klinkt beslist. Moreel. Alsof er een neutrale kaart bestaat waarop één partij keurig de lijn overschreed. Maar het probleem is: zo’n kaart bestaat niet.
Het gebied dat nu vaak de Westelijke Jordaanoever wordt genoemd, is juridisch gezien geen soevereine staat. Het was dat ook nooit. Punt.
Van Ottomaanse percelen tot Jordaanse annexatie
Voor 1917 maakte het deel uit van het Ottomaanse Rijk. Daarna kwam het – met de rest van Palestina – onder Brits mandaat. In 1948 werd het bezet door Jordanië, dat het in 1950 annexeerde. Die annexatie werd slechts door drie landen erkend. De meeste staten – inclusief de Verenigde Naties – zagen het als illegaal.
Met andere woorden: toen Israël het gebied in 1967 veroverde tijdens de Zesdaagse Oorlog, nam het geen grondgebied van een soevereine staat in. Het verdreef Jordanië uit een gebied dat het zelf zonder wettige titel bezet hield.
En hier wringt het: het internationaal recht kent de term “bezet gebied” meestal toe aan grondgebied van een ander erkend land. Maar als dat ontbreekt, wat dan?
Oslo en de gedeelde controle
Sinds de Oslo-akkoorden van 1993 en 1995 werd de Westbank opgedeeld in Gebied A, B en C. Gebied A valt volledig onder Palestijns bestuur. In Gebied B delen Israël en de Palestijnse Autoriteit de verantwoordelijkheden. En Gebied C – waar vrijwel alle Israëlische nederzettingen zich bevinden – kwam onder volledige Israëlische controle, met instemming van beide partijen.
Dat is geen eenzijdige bezetting. Dat is het resultaat van bilaterale afspraken. Wie deze context negeert, verdraait het recht en reduceert complexe akkoorden tot karikaturen.
Juridische leegte, gevuld met propaganda
De situatie is, in juridische zin, een vacuüm. En in dat vacuüm heeft de term “bezet” zich vastgeklonken, als een label dat zó vaak herhaald is dat het vanzelf waar moest worden. Repetition makes reputation, zo luidt het cliché. En nergens is dat pregnanter dan in politieke beeldvorming. Maar reputatie is nog geen recht.
Er zijn dan ook internationaalrechtelijke stemmen – niet de minsten – die stellen dat het gebied eerder ‘betwist’ dan ‘bezet’ moet worden genoemd. Israël heeft namelijk juridische, historische én veiligheidstechnische gronden om er aanwezig te zijn.
Het ene bezette gebied is het andere niet
Vergelijk het eens met andere conflicten. Turkije bezet al sinds 1974 Noord-Cyprus. Marokko annexeerde Westelijke Sahara. China houdt Tibet al decennia stevig onder de duim. Maar waar zijn de wekelijkse VN-resoluties daarover? Waar het activisme? Waar de mediahysterie?
Israël wordt langs een andere meetlat gelegd. En dat mag je een dubbele standaard noemen. Of gewoon hypocrisie.
Geen kaarten, maar claims
Dus: is het bezet? Volgens sommigen wel. Maar juridisch bezien is het gebied vooral betwist en dat is wezenlijk. Wat betwist wordt, ligt niet vast. Het vergt onderhandeling, geen veroordeling. Geen morele banvloek, maar een gesprek over rechten en claims.
Israël is geen indringer die heimelijk een achterdeur forceerde. Het is een historische actor met juridische, religieuze en politieke papieren. Het recht om daar aanwezig te zijn is níet onrechtmatig. Wie blijft roepen dat Israël bezet, zonder het recht en de geschiedenis te kennen, maakt zich schuldig aan verdraaiing.
Lees verder
📣 Reacties en ervaringen
Heb je vragen, inzichten of kanttekeningen bij dit artikel? Zie je iets over het hoofd, of wil je juist iets onderstrepen dat hier niet genoemd is? Laat het weten in de reacties hieronder.
🗣️ Respectvolle discussie is welkom. Ruis, verwijt of slogans laten we liggen waar ze horen: buiten het debat.