Last Updated on 31 mei 2025 by M.G. Sulman
We leven in een tijd waarin dialoog wordt verheerlijkt, grenzen vervagen en religie wordt gereduceerd tot privémening – maar juist in dat vacuüm grijpt de islam haar kans. Ze komt niet om naast ons te bestaan, maar om over ons te heersen – theologisch gelegitimeerd, historisch onderbouwd en strategisch doordacht. Terwijl het Westen worstelt met morele onzekerheid en culturele vergetelheid, koestert de islamitische ideologie een glashelder doel: wereldwijde onderwerping aan Allah’s wet. Velen willen dit niet zien – uit beleefdheid, uit schuldgevoel, of uit domweg onwetendheid. Maar wie zijn vrijheid liefheeft, moet terug naar de wortel waaruit die vrijheid ooit groeide: het christelijk geloof. Want zonder die wortel verliest het Westen zijn ruggegraat – en uiteindelijk ook zijn bestaansrecht.

Inhoud
- 1 De oorsprong van de islam
- 2 Religie wordt politiek: de transformatie van de islam
- 3 Verhoudingen tussen moslims, joden en christenen
- 4 De islamitische expansie en het Europese verzet
- 5 De val van het kalifaat (1924)
- 6 Het heropleven van islamitisch extremisme
- 7 Strategieën en tactieken in ideologische oorlogen
- 8 De moderne tijd: van Al-Qaeda tot ISIS
- 9 Van Oslo naar Intifada: dubbel spel en ideologische hardnekkigheid
- 10 Conclusie – De islamitische ambitie is wereldheerschappij
- 11 Van Hudaybiyya tot Hamas: Reacties en ervaringen
De oorsprong van de islam
Van openbaring tot macht
De geboorte van de islam is geen verhaal van plotse geestelijke verlichting in de woestijn, noch louter een vredige religieuze opleving. Het is een historische en theologische aardverschuiving die zijn epicentrum vond in de stoffige straten van het zevende-eeuwse Mekka. Daar – te midden van karavaanhandel, tribale rivaliteit en een wirwar van godsdienstige overtuigingen – begon Mohammed zich te profileren als boodschapper van Allah, de ene, absolute God. Zijn openbaringen – neergedaald via de engel Djibriel (Gabriël) – werden verzameld in wat later de Qur’an zou worden: een tekst die zichzelf niet enkel als spirituele leidraad, maar als ultieme normatief-religieuze autoriteit presenteerde.
In deze vroege fase, bekend als de Mekkaanse periode, lag de nadruk op morele zuivering, de eenheid van God (tawhid), en het komende oordeel. Het waren teksten doordrenkt van oproepen tot barmhartigheid, vergeving en de verwerping van afgoderij (shirk). Maar de ontvangst van deze boodschap was verre van hartelijk. De Quraisj – de machtige stam die Mekka domineerde – zagen in Mohammeds prediking een regelrechte bedreiging voor hun economische en religieuze status quo. De verdrukking werd intens. Volgelingen werden gemarteld, verstoten of verjaagd. Mohammed zelf werd beschimpt en uiteindelijk gedwongen te vluchten.
De Hijra: keerpunt in strategie
In 622 na Christus week Mohammed uit naar Yathrib – het latere Medina – een gebeurtenis die de Hijra wordt genoemd en die fungeert als het beginpunt van de islamitische jaartelling. Wat hier gebeurde, markeert een fundamentele wending in de aard van de islam. Van een vervolgde prediker werd Mohammed de politieke en juridische leider van een gemeenschap. In Medina kreeg hij niet enkel volgelingen, maar ook macht. En macht, zoals de geschiedenis ons telkens weer leert, transformeert woorden tot daden en idealen tot instituties.
De toon van de openbaringen veranderde allengs. Er kwamen juridische voorschriften, militaire verzen, en bepalingen voor de omgang met vijanden en overwonnenen. Waar de Mekkaanse periode vooral spiritueel en apocalyptisch was, werd de Medinaanse fase resoluut organisatorisch, juridisch en uiteindelijk militair. De islam werd geen religie naast andere religies, maar een dīn, een alomvattend systeem dat politiek, economie, rechtspraak en oorlogsvoering in zich droeg.
Het begin van jihad in letterlijke zin
De eerste veldslagen volgden spoedig: Badr, Uhud, de Slag bij de Gracht. De islam begon zich te vestigen als een militaire macht, met Mohammed aan het hoofd als profeet én krijgsheer. Zijn handelen, inclusief de verovering van Mekka, de verdrijving van Joodse stammen als Banu Qaynuqa en Banu Nadir, en de executie van Banu Qurayza, werd later sunna – normatief gedrag voor toekomstige moslims. Hier is geen sprake van louter inspiratie; het gaat om navolging.
Niet zelden wordt gesteld dat de islam als religie in Mekka ontstond, maar als staat in Medina. En dat is geen gratuite formulering. Deze transformatie is essentieel om te begrijpen hoe bepaalde hedendaagse stromingen binnen de islam – van het islamisme tot jihadistisch extremisme – zich beroepen op deze oorspronkelijke paradigmawisseling: van lijden naar strijd, van verkondigen naar veroveren.
Een religie met politieke blauwdruk
Wie de islam slechts beschouwt als een geloofsbeleving, los van wetgeving of staatsvorming, mist een cruciale component. De vroege islam is geen kloostertraditie. Zij kent geen scheiding tussen tempel en troon. En Mohammed is geen geestelijke sans pouvoir – hij is zowel de brenger van goddelijke openbaring als de wetgever, rechter, diplomaat en generaal. Of, om het in hedendaags jargon te zeggen: de islam kwam niet met scheiding van kerk en staat, maar met hun samensmelting.
En dat, chers lecteurs, vormt het fundament voor wat in de eeuwen die volgden zou uitgroeien tot een beschavingsvorm met imperiale aspiraties. De kiem ervan ligt in die eerste stappen, gezet in Mekka en omgezet in daden in Medina. De geschiedenis is zelden lineair, maar de lijnen die hier werden getrokken, zouden zich uitstrekken tot in Bagdad, Granada, Istanbul – en tot in onze tijd.
Religie wordt politiek: de transformatie van de islam
Geloof als bestuursmodel
Dat religie en macht elkaar ooit zouden vinden, was onvermijdelijk. Maar in de vroege islam vond geen rustige versmelting plaats van geloof en bestuur. Het was eerder een snelle verovering, een stormachtige overname. Waar andere religieuze bewegingen vaak pas na eeuwen politieke invloed verwierven, liep bij de islam het geloof vanaf het prille begin hand in hand met gezag – en soms met het zwaard.
Mohammed was geen kluizenaar die zich in mystieke afzondering terugtrok. Hij was staatsman, diplomaat, krijgsheer en wetgever in één persoon. Het idee van dīn wa dawla – religie en staat als één ondeelbare entiteit – werd in de praktijk gebracht in Medina en vervolgens ideologisch verankerd. Wat begon als een spirituele boodschap transformeerde binnen één generatie in een imperiale doctrine.
Van profetie naar jurisdictie
De Qur’an biedt meer dan religieuze troost. Ze is een juridische en politieke handleiding (fiqh) avant la lettre. In Medina verschenen plots voorschriften over erfrecht, huwelijkscontracten, straffen, oorlogsbuit, tribuut, belastingen en de omgang met overwonnenen. Het is een merkwaardige mix van heilige tekst en staatsinrichting. En zoals gewoonlijk bij macht: alles werd in godsnaam geregeld.
De boodschapper Gods werd de bron van wetgeving – letterlijk. Zijn woorden, zijn daden, zijn stilzwijgen: alles werd in de eeuwen daarna gecodificeerd tot sharia. Wie dacht dat het hier om een vaag moreel kompas ging, vergist zich deerlijk. De sharia is een volledig rechtsstelsel, met civiel- en strafrechtelijke bepalingen, gereguleerd tot in de intieme sfeer van het huishouden en de slaapkamer. Laten we er geen doekjes om winden: dit is geen religie à la carte.
Het dhimmi-systeem en de jizya
Niet-moslims in islamitische gebieden werden niet zomaar verdreven of uitgeroeid. Neen, men vond een systeem dat tegelijk pragmatisch en onderdrukkend was: ahl al-dhimma, de mensen van het pact. Joden en christenen – alsook enkele andere religieuze minderheden – mochten onder islamitisch bewind blijven wonen, mits zij zich onderwierpen aan de voorwaarden van de islamitische staat. En deze voorwaarden waren niet van de zachtzinnige soort.
Ze moesten de jizya betalen – een hoofdbelasting die specifiek van toepassing was op niet-moslims. Dit was niet louter een fiscale aangelegenheid; het ging gepaard met vernederende rituelen. Klassieke bronnen beschrijven hoe de belastingplichtige zich moest buigen of zelfs een klap moest verdragen bij betaling. Symboliek is zelden toevallig. De jizya functioneerde als een zichtbaar merkteken van onderwerping. Gewoon gehoorzaam zijn was niet voldoende; er moest ook geknield worden.
Daarbovenop golden er talloze beperkingen: geen publieke religieuze uitingen, geen bouw van nieuwe gebedshuizen, een verbod op missionering, een lagere rechtsstatus, verplicht herkenbare kleding (denk aan het jodenhoedje lang vóór middeleeuws Europa), geen wapendracht. In de praktijk: tweederangsburgerschap.

De ideologie van overheersing
De constructie van deze politieke theologie was niet een toevallig historisch bijproduct, maar diep ingebed in de islamitische bronnen. De Qur’an zelf stelt: “Vecht tegen degenen die niet in Allah geloven […] totdat zij vernederd de jizya betalen” (soera 9:29). En hadith-verzamelingen bevestigen dit met overgave. De vroeg-islamitische geschiedenis toont hoe deze teksten niet als metaforen, maar als blauwdrukken werden gebruikt. Van de slag bij Yarmouk (Jarmuk)1De Slag bij de Jarmuk (ook gespeld als: Jarmoek, Yarmuk, Yarmuq, Hieromyax en Arabisch: معركة اليرموك) was een beslissende veldslag tussen het Arabische Rijk en het Byzantijnse Rijk, die plaatsvond over een periode van zes dagen in augustus 636. Deze strijd, nabij de Jarmuk-rivier (op de grens van het huidige Syrië en Jordanië), markeerde het begin van het einde van de Byzantijnse controle over de Levant en opende de deur voor de islamitische expansie richting het westen. tot de val van Constantinopel: theologie marcheerde mee in de voorhoede.
Men zou kunnen stellen dat deze theopolitieke structuur functioneerde als een vorm van premoderne apartheid – religieus gemotiveerd, juridisch gesanctioneerd, economisch benut. Het is een ongemakkelijke waarheid, maar geschiedenis is zelden comfortabel.

Geen scheiding, wel samenklontering
In het Westen groeide er, na bloedige godsdienstoorlogen, een moeizame maar vruchtbare scheiding tussen kerk en staat. In de islamitische wereld gebeurde het tegenovergestelde: religie en politiek werden één vlees. En dit huwelijk werd niet ontbonden, zelfs niet toen het Ottomaanse Rijk in zijn voegen kraakte.
Het gevolg is dat islamitische politieke theorieën vaak teruggrijpen op een sacraal verleden waarin godsdienst en overheid samenvielen. En dit verklaart waarom moderne islamisten niet zomaar “fundamentalisten” zijn, maar ideologisch erfgenamen van een systeem dat geen onderscheid maakt tussen zielenherder en wetgever, tussen imam en rechter, tussen zonde en misdaad.
Religie werd hier niet getemd door de staat; ze werd de staat.
Verhoudingen tussen moslims, joden en christenen
(Co-existentie met voorwaarden – en grenzen)
Het narratief van harmonieus samenleven tussen moslims, joden en christenen onder islamitisch bestuur is hardnekkig, geliefd bij multiculturele nostalgici en populair in academische salons. Córdoba! Bagdad! Het kalifaat als lichtbaken van tolerantie, terwijl Europa zou wegkwijnen in inquisitie en onwetendheid. Het klinkt aantrekkelijk. Maar men verwart hier samenleven met onderworpen leven. De feiten zijn complexer – en vaak schrijnender – dan de brochures van het interreligieuze toerisme suggereren.
Dhimmitude als leefvorm
Zoals eerder uiteengezet, leefden joden en christenen onder islamitisch gezag als dhimmi – mensen van het boek die bescherming genoten in ruil voor onderwerping. Deze status was geen kwestie van toevallige discriminatie, maar van structurele subordinatie, gebaseerd op islamitisch recht. De dhimmi mocht zijn religie binnen eigen muren praktiseren, maar geen nieuwe gebedshuizen bouwen, geen klokken luiden, geen processies houden. Kruisen moesten laag hangen. Preken mochten niet hoorbaar zijn. Bekeerlingen tot de islam werden verwelkomd. Maar wie de omgekeerde weg bewandelde – van islam naar christendom of jodendom – kon rekenen op doodstraf. Religieuze vrijheid was er, ja… mits ze zich niet in het publieke domein manifesteerde. Of liever: mits ze zich onzichtbaar hield.
De beroemde Pact van Omar (7e-8e eeuw), die in latere eeuwen als model diende, stipuleert het zonder omwegen. Geen paardenbezit voor dhimmi’s (ezels of muilezels volstaan), geen wapens, geen politieke macht, geen gelijke rechtsstatus. Ze mochten niet getuigen tegen moslims. Bij conflicten in de rechtbank trok de dhimmi vrijwel altijd aan het kortste eind. Equality before the law? Vergeet het maar – dat is een moderne illusie, geen premoderne realiteit.
Van pragmatisme naar vernedering
Laten we niet doen alsof het allemaal slechts brutale repressie was. Er waren perioden van betrekkelijke rust. Joodse geleerden floreerden in islamitisch Spanje, christelijke artsen vonden emplooi aan hof of universiteit. Deze uitzonderingen waren geen bewijs van tolerantie, maar van pragmatisme: ze ontstonden ondanks een onderdrukkend systeem dat slechts bij hoge uitzondering zijn eigen regels tijdelijk opschortte. De religieuze realiteit bleef echter die van hiërarchie. Tolerantie werd gedoogd, niet gevierd.
Bovendien was de situatie fragiel. Bij de geringste politieke onrust sloeg de stemming om. Pogroms in Granada (1066), de vervolging van de joden in Fez (1033), de vernietiging van kerken in Egypte (1354) – het zijn slechts enkele voorbeelden van hoe snel het masker van tolerantie kon vallen. Geen structurele gelijkheid dus, maar een status die voortdurend opnieuw bevestigd moest worden. Sub conditione.
Culturele bloei onder dwang?
Er zijn historici die wijzen op een zekere bloei van wetenschap, filosofie en literatuur onder islamitische heerschappij – de zogenoemde dhimmi renaissance. Maimonides wordt dan als voorbeeld genoemd: joodse arts, theoloog, filosoof in de 12e eeuw. Dat is waar. Maar men vergeet erbij te zeggen dat Maimonides zijn geboortestad Córdoba moest ontvluchten voor de Almohaden – een streng islamitische dynastie die joden en christenen de keus gaf: bekering of de dood. Dat hij uiteindelijk carrière maakte aan het hof van Saladin in Caïro, zegt meer over zijn genialiteit (en de behoefte aan een bekwame arts) dan over de verlichte verdraagzaamheid van het systeem. Exception d’une règle, zoals de Fransen zeggen.
De psychologie van onderwerping
Het leven als dhimmi vereiste aanpassing, stilzwijgen, strategisch schipperen. Generaties leerden zich klein te maken, hun geloof te reduceren tot privéritueel. De lange duur van deze status heeft diepe sporen nagelaten – sociaal, cultureel en psychologisch. Een zekere schroom om zich openlijk te profileren, een erfelijke voorzichtigheid, soms zelfs een verinnerlijkte minderwaardigheid: dit alles behoort tot het nalatenschapspakket van de dhimmitude.
We mogen deze realiteit niet romantiseren. Zoals de Amerikaanse historicus Bat Ye’or (pseudoniem van Gisèle Littman) in haar omstreden, doch indrukwekkende werken betoogt, is de dhimmitude geen randverschijnsel, maar een systematisch mechanisme van religieuze hegemonie. Dat maakt haar analyse ongemakkelijk voor wie liever in de mythologie van interreligieuze harmonie leeft – maar precies daarom is het zo noodzakelijk.

Geen joodse minaretten, geen christelijke kaliefen
Anders dan in het christendom, waar joodse gemeenschappen soms opgingen in het politieke weefsel (denk aan Benjamin Disraeli2Een Britse staatsman van de Conservatieve Partij of Felix Mendelssohn3Duitse componist, dirigent, organist en pianist van de vroege romantiek., beide van joodse afkomst), blijft in de islamitische wereld de religieuze scheiding tot op de dag van vandaag opvallend scherp. Er zijn nauwelijks christelijke ministers in islamitische landen. Geen joodse burgemeesters van Caïro of Teheran. En ja, er zijn moslims die dit betreuren. Maar de systemen die dit verhinderen, zijn niet toevallig of slechts cultureel bepaald – ze zijn theologisch gelegitimeerd.
De islamitische expansie en het Europese verzet
(Zwaarden, zeilen en de lange schaduw van Wenen)
De islamitische wereldgeschiedenis begint niet als een regionaal randverschijnsel. Ze is van meet af aan expansionistisch. Niet per ongeluk, maar principieel. De islam was vanaf haar Medinaanse fase geen introspectieve mystiek, maar een dīn die territorium opeiste. Letterlijk. Dat klinkt wellicht wat ongemakkelijk voor de hedendaagse interreligieuze brunchbezoeker, maar dat maakt het niet minder waar.
De vroege moslimheersers namen het bevel uit de Qur’an serieus: “Vecht tegen hen tot er geen fitna meer is en de godsdienst geheel voor Allah is” (soera 8:39). Fitna – onrust, verdeeldheid, pluraliteit. Anders gezegd: de islamitische wereldorde zou pas voltooid zijn wanneer afwijking was geëlimineerd. En dus werden zwaarden geslepen, ruiters gezadeld en schepen gebouwd.
Van woestijn tot Pyreneeën
Binnen een eeuw na Mohammeds dood (632 n.Chr.) was het Arabisch-islamitische Rijk uitgewaaierd van de Indus tot de Atlantische kust. Perzische legers werden verpletterd, Byzantijnse provincies ingelijfd. Syrië, Egypte, Noord-Afrika: de halve wereld leek aan de voeten van het kalifaat te liggen – of er net onder.
In 711 staken moslimtroepen onder leiding van Tariq ibn Ziyad de Straat van Gibraltar over – een naam die tot vandaag aan die gebeurtenis herinnert (Jabal Tariq = ‘de berg van Tariq’). Spanje – of beter: het Visigotische rijk – stortte in als een kaartenhuis. Binnen enkele jaren lag het Iberisch schiereiland grotendeels onder islamitisch bestuur: al-Andalus was geboren. En het bleef niet bij Andalusië. In 732 rukten moslimlegers op naar het noorden, tot nabij Tours in Frankrijk, waar zij werden gestuit door Karel Martel (de hamer, what’s in a name?).
De eerste botsing der beschavingen
Dat moment, bij Poitiers, wordt vaak omschreven als een kantelpunt. Of dat waar is, valt te betwisten, maar het is wel illustratief. Hier botsten twee werelden: een islamitische macht die Europa als dar al-harb (het ‘huis van oorlog’) beschouwde – en een christelijke wereld die zichzelf, nog zoekend naar samenhang, moest verdedigen tegen een militaire en religieuze tsunami. Het was geen dialectisch debat in een café in Parijs. Het was oorlog.
Er was geen VN-resolutie, geen vredesconferentie, geen betreurde diplomatieke mislukking. Er was zwaard tegen zwaard, kruis tegen halve maan. En dat bleef het, eeuwenlang.
De kruistochten: reactie, geen initiatief
Veel hedendaagse westerse intellectuelen presenteren de kruistochten als imperialistisch geweld pur sang, als een schandvlek op het blazoen van de christelijke beschaving. Men vergeet daarbij gemakshalve de vier eeuwen die eraan voorafgingen – vierhonderd jaar van islamitische agressie, veroveringen, en belegeringen van Byzantijnse, Perzische en christelijke steden. De kruistochten (vanaf 1095) waren geen startsein, maar een contre-coup. Ze kwamen laat, traag en deels paniekerig.
Dat neemt niet weg dat de kruistochten zelf wreedheden kenden, vergissingen, zelfs misdaden – maar eenzijdige geschiedschrijving is geen geschiedschrijving. De kruistochten waren, onder alle romantisering en groteske mythologisering, in wezen een poging om het Heilige Land – dat al eeuwen christelijk was vóór Mohammeds geboorte – te heroveren uit islamitische handen.
De poorten van Wenen
De tweede grote poging tot islamitische verovering van Europa kwam van de Ottomanen. Deze opvolgers van de Seltsjoeken en Turken waren geen losse woestijnstammen, maar een machtige staat met een professioneel leger, een ingenieus belastingstelsel en een geopolitieke visie. Constantinopel viel in 1453. De Balkan werd stelselmatig onderworpen. Servië, Albanië, Griekenland – allen onder de Ottomaanse halve maan.
En dan Wenen. In 1529 en opnieuw in 1683 stonden islamitische legers aan de poorten van de Oostenrijkse hoofdstad. De tweede belegering liep uit op een mislukking – dankzij een Pools-Litouwse cavaleriecharge onder leiding van Jan Sobieski die geschiedenisboeken had moeten domineren (maar vreemd genoeg vaak verzwegen wordt). Het was een beslissend keerpunt. Europa krabbelde op. De islamitische expansie stokte.

Geen pax, maar pressie
De islamitische expansie kende perioden van ‘vrede’, maar dit waren veelal periodes van consolidatie, niet van vrijwillige co-existentie. Vrede werd geboden op basis van onderwerping – niet als resultaat van gelijkwaardigheid. De alternatieven waren helder: bekering, dhimmitude of het zwaard.
Laten we dus niet doen alsof de grenzen tussen islam en christendom per toeval werden getrokken. Ze zijn getekend met bloed, zweet, gebeden – en strategische allianties. De geschiedenis van islamitische expansie is er een van religieuze gedrevenheid, militaire vernuft, en geopolitieke ambitie – alles tegelijk.
De val van het kalifaat (1924)
(Het einde van een droom – en het begin van een frustratie)
Op 3 maart 1924 werd in Ankara iets afgeschaft wat sinds 632 na Christus onafgebroken had bestaan: het kalifaat. Een ogenschijnlijk administratieve maatregel – een wetsartikel, ondertekend door een seculiere leider. Maar de implicaties waren allesbehalve technisch. Wat daar, in het jonge Turkije van Mustafa Kemal (later: Atatürk), uit de grondwet werd geschrapt, was niet slechts een titel. Het was het institutionele hart van een religieus wereldbeeld. De Ummah – de wereldwijde islamitische gemeenschap – werd wees. En die geestelijke weeskindstatus is, naar het zich laat aanzien, nooit echt verwerkt.
Het Ottomaanse rijk: vergane glorie met sultan én kalief
Het kalifaat was al eeuwen meer ceremoniële vlag dan daadwerkelijke leidraad. Zeker onder de Ottomanen werd de religieuze functie van de kalief overschaduwd door zijn rol als keizer, militair bevelhebber en heerser over een uitgestrekt gebied dat op het einde eerder wegkwijnde dan bloeide. De zieke man van Europa, zoals men het Ottomaanse Rijk aan het eind van de 19e eeuw noemde, strompelde door diplomatieke vernederingen en interne opstanden richting zijn graf.
Toch had het kalifaat symbolisch gewicht. Het verenigde de islamitische wereld – al was het maar op papier – onder één religieus gezag. Met de val van Constantinopel (1453) en de verovering van Mekka en Medina in de 16e eeuw, claimde de Ottomaanse sultan legitiem de titel Amir al-Mu’minin – bevelhebber der gelovigen. En die titel had weerklank. In het islamitische denken is autoriteit zelden een louter nationale aangelegenheid. Het gaat om umma, om het geheel. Het kalifaat was daarvan de navelstreng.

Atatürk: de breuk met het verleden
En toen kwam Mustafa Kemal. Officier, visionair, despoot, hervormer. Een figuur die in de westerse geschiedschrijving nogal eens laaiend bewonderd wordt om zijn rationalisme, laïcité en vrouwenrechten. En ja, hij was revolutionair. Maar de prijs was hoog. Onder het mom van modernisering voerde hij een culturele amputatie door. Turkije moest Europa achterna – hoed af, tulband af, westerse hoed op.
De sharia werd afgeschaft, de Arabische kalligrafie vervangen door het Latijnse alfabet, islamitische rechtbanken ontmanteld, moskeeën gesloten of herbestemd. De azan (de oproep tot gebed) werd verboden in het Arabisch. Het kalifaat – ooit het hart van de islamitische wereld – werd behandeld als een achterhaalde curiositeit uit een museum. Letterlijk zelfs: de religieuze regalia belandden in vitrines.
Kemal’s hervormingen waren een poging tot wat men met een dure term civilisational engineering zou kunnen noemen. Turkije moest zich als het ware opnieuw uitvinden, zichzelf hertekenen – met de rug naar Mekka en het gezicht naar Parijs, of liever: Genève.
De islamistische kater
Voor velen in de islamitische wereld voelde dit als verraad. Niet alleen omdat het kalifaat was opgeheven, maar vooral omdat het zonder consensus, zonder panislamitisch beraad, zonder alternatief gebeurde. De islamitische wereld werd wakker in een vacuüm. Geen kalief. Geen gezamenlijke leider. Geen gemeenschappelijk project. En dat knaagde.
De Egyptische denker Rashid Rida noemde het verlies van het kalifaat een ramp zonder weerga. In zijn voetspoor ontstonden bewegingen die de droom van een hersteld kalifaat als uitgangspunt namen: de Moslimbroederschap (opgericht 1928), de Jamaat-e-Islami, later ook salafistische en jihadistische stromingen die de ummah niet als geografische entiteit zagen, maar als een soevereine geestelijke natie in ballingschap.
De psychologische breuklijn
Voor westerse waarnemers was de opheffing van het kalifaat wellicht een diplomatieke voetnoot. Voor veel moslims was het een existentiële schok. Het was niet enkel een staatkundige verandering, maar een ontworteling van identiteit, een verlies van betekenis en samenhang. Wie ben je als gelovige zonder kalief? Wie beschermt de shari’a, wie bewaakt de grenzen van de geloofsgemeenschap, wie spreekt namens de waarheid?
Het moderne islamisme, in al zijn varianten – van politiek tot gewelddadig – is niet te begrijpen zonder deze breuk. De afschaffing van het kalifaat is geen gesloten hoofdstuk. Het is een open wond.
Men kan Atatürk bewonderen of verafschuwen, maar één ding staat als een paal boven water: zijn hervormingen hebben de religieuze kaart van de islamitische wereld herschreven – en tegelijk een ideologisch vacuüm gecreëerd waarin radicale dromen vrij spel kregen.
Het heropleven van islamitisch extremisme
(Van petrodollars tot paradijsbeloften – hoe oude dromen nieuw vuur vatten)
De twintigste eeuw had het kalifaat afgeschaft, maar de idee ervan bleef onderhuids zinderen. Als een onderdrukte herinnering, een collectieve nostalgie die steeds opnieuw werd aangestoken door vernedering, oorlog of moreel verval. De moderne wereld met haar seculiere instituties, grenzen, parlementen, vrouwenrechten en burgerlijke vrijheden, was voor vele gelovigen geen overwinning van de rede, maar een verwarring van de orde. En die verwarring vroeg – neen, smeekte – om zuivering.
De vraag was alleen: wie zou die zuivering brengen? En met welk geld?
Olie: de zwarte sponsor van de witte vlag
Vanaf de jaren ’30 en ’40 veranderde het Midden-Oosten in een geopolitieke goudmijn. Letterlijk. De ontdekking van immense olievelden in Saoedi-Arabië, Iran, Irak en later de Golfstaten maakte van religie geen louter spiritueel project, maar een gesubsidieerde ideologie. De petrodollars die vanaf de jaren ‘70 over de wereld begonnen te rollen, werden niet enkel besteed aan wolkenkrabbers en paleizen, maar ook aan moskeeën, madrassa’s, stichtingen, boeken, satellietzenders en – jawel – ideologische export.
Het ging hier niet om folkloristische islam, maar om een bepaalde vorm: Wahhabisme – een puriteinse, letterlijke, onverzettelijke lezing van de islam, ontstaan in de achttiende eeuw in Najd, en via het Saoedische koningshuis vergroeid met de nationale identiteit. De deal was eenvoudig maar effectief: de Saoedische monarchie mocht regeren, zolang het religieuze establishment (de ulema) vrij spel kreeg op moreel en cultureel vlak.
En zo verspreidde deze religieuze variant zich als een ideologische schimmel over moslimgemeenschappen wereldwijd – van Indonesië tot Londen, van Casablanca tot Keulen. Geen imam of islamitische prediker kon nog om de Saoedisch-gefinancierde literatuur en onderwijsmodellen heen. Het was, met een knipoog gezegd, de McDonald’s van de islam: uniforme leer, globaliserend effect, weinig nuance.
1979: het jaar waarin de vulkaan weer brulde
Wie islamitisch extremisme wil begrijpen, kan niet om 1979 heen. Een annus horribilis – of, afhankelijk van perspectief, een annus mirabilis. Alles barstte los.
In Iran keerde de ayatollah Khomeini na jaren ballingschap terug uit Frankrijk (uitgerekend Parijs, hoe ironisch) en vestigde een sjiitische theocratie waarin velayat-e faqih – het bestuur door de hoogste jurist – de plaats innam van democratische legitimiteit. Het Westen, dat eerder de sjah had gesteund als bolwerk tegen het communisme, keek verbijsterd toe hoe studenten Amerikaanse diplomaten gijzelden en vrouwen in chadors de straat opgingen om te juichen voor een premoderne revolutie. De islam bleek springlevend – en politiek.
In datzelfde jaar: de bezetting van de Grote Moskee in Mekka door jihadisten, die de Saoedische heersers beschuldigden van decadentie en verraad aan de islam. De opstand werd met bloed neergeslagen, maar de boodschap was aangekomen: zelfs het heiligste der heiligen was niet immuun voor revolutie.
En ook 1979: de Sovjet-invasie van Afghanistan. Het Westen – met name de VS – besloot de Afghanen te steunen. Maar wie stuurde ze? Geen reguliere legers, maar mujahideen, heilige strijders, gevoed met wapens, dollars én islamitisch vuur. Een heilige oorlog tegen de atheïstische bezetter – voilà, het frame was compleet. Osama bin Laden maakte zijn entree op het wereldtoneel als sponsor, logistiek leider en visionair.

Van reactionair naar revolutionair
Islamitisch extremisme is niet per definitie conservatief. Het is reactionair én revolutionair tegelijk. Het wil terug naar de bronnen – Qur’an, sunna, de eerste generaties (salaf) – maar gebruikt daarvoor moderne middelen: televisie, internet, gewapend activisme, propagandavideo’s met dronebeelden en martelaarsliederen op autotune.
De overgang van de defensieve jihad naar de offensieve jihad werd gelegitimeerd door een nieuwe garde ideologen. Sayyid Qutb (in de jaren ’60 geëxecuteerd in Egypte) schreef de blauwdruk: de islamitische wereld is van binnenuit verrot door jahiliyya – onwetendheid en goddeloosheid. Zelfs de meeste moslims leven als afvalligen. Het is tijd voor revolutie, voor zuivering met het zwaard.
Zijn ideeën zouden postuum de basis vormen voor Al-Qaeda. En later, in een nog radicalere mutatie, voor ISIS.
De comeback van het kalifaat – met decapitatie in HD
In 2014 verklaarde Abu Bakr al-Baghdadi het kalifaat hersteld, vanuit Mosul. Geen vergaderzaal, geen theologische conferentie, geen pan-islamitisch beraad. Gewoon: een zwarte vlag, een microfoon, een toespraak. En het werkte. Tienduizenden jongeren uit Europa, Noord-Afrika, de Kaukasus en Zuidoost-Azië trokken naar Syrië om hun leven te geven voor een droom – of een nachtmerrie.
ISIS was theatraal, barbaars, strategisch. Hun filmpjes waren bruut – onthoofdingen in 1080p – maar hun boodschap was glashelder: wij zijn de wedergeboorte van het kalifaat. Geen onderhandeling, geen compromissen. Alleen totaliteit.
Ze vochten niet voor land, maar voor orde. En hun aantrekkingskracht lag precies daarin: een moreel universum waarin goed en kwaad niet onderhandelbaar zijn. Waar alles een plaats heeft – zelfs de dood. Zeker de dood.
Tot slot: het vuur is niet gedoofd
ISIS is militair verslagen, ja. Maar de ideologische brandstof smeult voort. In obscure chatgroepen, preken in achterafmoskeeën, TikTok-video’s vol nasheed en wapengekletter. Het extremisme is vloeibaar geworden: het past zich aan, muteert, hergroepeert.
En zolang de combinatie van religieuze frustratie, geopolitieke vernedering en sociaal-culturele vervreemding blijft bestaan, blijft het vuur gevoed. Want een leegte laat zich niet dichten met technocratie. Alleen met iets wat als heilig wordt ervaren.
Strategieën en tactieken in ideologische oorlogen
(Taqiyya, tijdelijke verdragen en het elastiek van de waarheid)
Wie denkt dat ideologieën oorlog voeren met open vizier, heeft zelden ideologische oorlogen bestudeerd. In de confrontatie tussen islamitisch radicalisme en de rest – of het nu seculier, christelijk, liberaal of gewoonweg anders is – speelt de waarheid zelden de hoofdrol. Wat telt is het doel. En dat doel heiligt, indien nodig, ook de semantiek. Enter: taqiyya, hudna, darura, en andere termen die buiten de Arabisch-islamitische denktraditie vaak worden genegeerd – of erger: niet begrepen.
Taqiyya: liegen als plicht
Het begrip taqiyya wordt vaak weggemoffeld in westers-islamitische dialooggesprekken – als iets dat louter sjiitisch zou zijn, of slechts toegepast werd onder extreme vervolging. Historisch klopt dat ten dele. Sjiieten ontwikkelden taqiyya als overlevingsmechanisme onder soennitische regimes. Maar het idee – dat men in vijandige omstandigheden onwaarheid mag spreken om zichzelf, de gemeenschap of de religie te beschermen – kent bredere weerklank.
Sterker nog: binnen jihadistisch denken wordt taqiyya soms geherinterpreteerd als een strategisch hulpmiddel in da’wa (missionering) en jihad. Je presenteert jezelf als gematigd, loyaal, zelfs seculier – terwijl je doel allengs verder reikt.
Niet altijd expliciet, zelden zwart-wit, maar in radicale contexten wél functioneel. Een tijdelijke glimlach in ruil voor toekomstig overwicht. En nee, dat is geen complotdenken – het is bronkritiek. Zie bijvoorbeeld de geschriften van Abu Bakr Naji (Management of Savagery) of de tactische instructies van Al-Qaeda-aanhangers in Europa: “Gebruik hun wetten tegen henzelf. Zwijg wanneer nodig. Sla toe wanneer mogelijk.”
Hudna: vrede met een vervaldatum
Dan is er het concept hudna – wapenstilstand of vredesverdrag. Klinkt mooi. Klinkt westers. Maar in klassieke islamitische rechtstraditie (met name in de fiqh) is een hudna niet bedoeld als eindpunt, maar als pauze. Vrede is niet het hoogste goed; superioriteit is dat.
De beroemdste hudna uit de islamitische geschiedenis is het verdrag van Hudaybiyya (628 n.Chr.), waarin Mohammed tijdelijk vrede sloot met zijn vijanden uit Mekka. Twee jaar later – toen zijn positie was versterkt – verbrak hij het verdrag en veroverde hij Mekka alsnog.
Islamitische juristen trokken daaruit een les: vrede mag worden gesloten met ongelovigen, maar slechts zolang als het strategisch voordelig is. Geen seconde langer. Hudna is dan geen vredesideaal, maar een politieke tool – elegant verpakt in een religieuze verpakking.
Darura: nood breekt wet (en principes)
Nog zo’n handige schuiflade in het islamitisch juridisch denken: darura – noodzaak. In tijden van nood mag verboden gedrag tijdelijk toegestaan worden. Vlees dat anders haram is, mag in hongersnood gegeten worden. Maar de toepassing is ruimer.
Radicale denkers hanteren het begrip darura om tijdelijk gebruik van westerse instituties – van banken tot paspoorten, van sociale voorzieningen tot stemrecht – te rechtvaardigen zolang het het islamitische project dient. Je werkt binnen het systeem om het uiteindelijk te ondermijnen. Of, in hun eigen bewoordingen: je gebruikt de ‘taghoet’ (afgodenstelsels) om de shari’a te vestigen.
Dubbelzinnigheid als doctrine
Het is verleidelijk om dit alles te reduceren tot ‘hypocrisie’, want dat doet geen recht aan de interne logica van de systemen waaruit deze strategieën voortkomen. We hebben hier te maken met doctrinaire dubbelzinnigheid – niet per se om te misleiden, maar om in een vijandige wereld flexibel te kunnen navigeren.
Waar de westerse rechtsorde gebaseerd is op transparantie, consistensie en vaststaande contracten, is het islamitische juridische denken in staat tot casuïstiek met een theologische onderbouwing. Wat nu niet mag, mag straks wél. Wat hier verboden is, is daar toegestaan. Wat vandaag loze belofte lijkt, is morgen de sleutel tot macht.
En ja, dat maakt dialoog ingewikkeld. Want terwijl de één onderhandelt met het idee van compromis, onderhandelt de ander met het idee van uitstel. Vive la différence? Niet als je je onderhandelingspartner uiteindelijk als tijdelijke obstakel beschouwt op weg naar heerschappij.
Waarom dit ertoe doet
Voor naïeve beleidsmakers die vertrouwen op goede bedoelingen en wederzijdse concessie, zijn deze mechanismen een open valkuil. Ze onderhandelen vanuit de aanname van gedeelde uitgangspunten, terwijl die uitgangspunten fundamenteel kunnen verschillen.
Voor journalisten, denkers en burgers die oprecht willen begrijpen waar ideologisch geweld vandaan komt – en hoe het zichzelf rechtvaardigt – zijn begrippen als taqiyya, hudna en darura geen voetnoten, maar sleutels.
Ofschoon het ongemakkelijk is om te erkennen dat waarheid, in sommige systemen, geen absoluut goed is maar een tactisch middel, is die erkenning wél noodzakelijk. Want alleen wie begrijpt hoe de ander denkt, kan zichzelf werkelijk verdedigen – geestelijk, moreel en desnoods: militair.
De moderne tijd: van Al-Qaeda tot ISIS
(Kalifaat in pixels, martelaars in sneakers – en TikTok als digitale minaret)
Zelden voltrok een ideologische reïncarnatie zich zo snel als die van het kalifaat. In een tijd waarin religie in het Westen voornamelijk wordt geassocieerd met burn-outpastoraat en kerstcantates, verscheen daar plots een radicale beweging met vlag, wapens, territorium én livestreams. Geen vergeelde boekjes in achterkamertjes, maar glossy propaganda, brute onthoofdingsvideo’s, nasheed-jingles en flitsende rekruteringsclips. Het extremisme had zich aangepast – niet in inhoud, maar in verpakking.
Al-Qaeda: ouderwets in doel, modern in aanpak
Laten we eerlijk zijn: Al-Qaeda was, zeker rond 2001, niet zomaar een stel woestijnfreaks met Kalasjnikovs. Het was een decentrale, hoogopgeleide, ideologisch geslepen organisatie. Geleid door Osama bin Laden – zoon van een steenrijke Saoedische bouwer – en de Egyptische arts Ayman al-Zawahiri.
Hun theologie was niet vrijblijvend. Ze citeerden Ibn Taymiyya, Sayyid Qutb, en andere klassieke bronnen om hun wereldbeeld te rechtvaardigen: de islam is in gevaar, de ummah wordt belaagd, en geweld is niet alleen geoorloofd, maar verplicht (fard ‘ayn). De VS, Israël en hun bondgenoten vormden het fysieke front. De ‘afvallige’ regimes in de islamitische wereld waren het ideologische achterland dat moest worden gezuiverd.
9/11 was het pièce de résistance van dit denken: een aanval op de symbolen van westers prestige, uitgevoerd met minimale middelen, maximale impact. En hoe afschuwelijk ook – strategisch was het een coup de maître. De wereld veranderde. En Al-Qaeda wist het.4Waarom juist 11 september?
De datum lijkt geen toeval. Op 11 september 1683 begon de christelijke tegenaanval bij de poorten van Wenen – het moment waarop de Ottomaanse opmars naar het hart van Europa werd gekeerd. De islamitische wereld verloor niet alleen militair terrein, maar ook haar aura van onstuitbaarheid. Door exact 318 jaar later het economische en militaire centrum van het Westen te treffen, zond Al-Qaeda een duidelijk signaal: de geschiedenis is niet voorbij – wij komen terug. Het was geen aanval uit woede, maar uit berekening. Geen daad van wanhoop, maar een symbolische revanche – met het oog op hernieuwde expansie.
De Arabische Lente: vonk of val?
Fast forward naar 2010–2012: de Arabische Lente. Opstand, hoop, gebeden op het Tahrirplein, protesten tegen dictaturen. Sommige westerse commentatoren spraken jubelend van een islamitische Verlichting in wording. Maar de werkelijkheid was weerbarstiger.
In Egypte kwamen de Moslimbroeders even aan de macht – en werden daarna hardhandig verdreven. In Libië en Syrië ontstond een vacuüm waarin talloze milities, salafisten en jihadgroepen hun kans roken. Waar seculier liberalisme faalde, bood het islamisme houvast. De hoop op democratie werd ingewisseld voor de zekerheid van dogma.
ISIS: het kalifaat in high definition
Daaruit ontstond – als Frankenstein’s monster – ISIS. Niet zómaar een terreurgroep, maar een staat-in-wording. Met bureaucratie, shariarechtbanken, belastinginning, vrouwenafdelingen en een brutalistische esthetiek die perfect aansloot bij de belevingswereld van digitaal opgegroeide jongeren.
Hun propaganda was niet primitief, maar verfijnd: visueel gelikt, muzikaal meeslepend, theologisch onderbouwd. Ze combineerden salafistische ideologie met moderne mediapsychologie. Van kinderhoofden vol stripfiguren naar martelaarschap – het ging soms sneller dan je dacht.
Wie dacht dat religie stoffig was, kreeg hier de brute tegenhanger te zien: jongens in Air Max, zwaaiend met Kalasjnikovs, roepend om de wederkomst van eer en heerschappij – en dat alles binnen drie minuten video, mét ondertiteling.
De aantrekkingskracht: orde, identiteit, glorie
Wat trok duizenden jongeren – zelfs uit Europa – aan tot deze gruwel? Niet per se wreedheid, maar betekenis. ISIS bood structuur waar chaos heerste, broederschap waar vervreemding woekerde, en glorie waar het Westen slechts consumentisme bood.
Voor veel jonge moslims in de diaspora – geboren tussen culturen, worstelend met identiteit – was het kalifaat geen barbaarse nachtmerrie, maar een quasi-messianisch alternatief. In plaats van hamburger en hiphop: geloof, strijd en een duidelijk doel. De dood? Geen probleem – die gaf juist gewicht aan het leven.
Digitale jihad: van forum naar feed
Waar Al-Qaeda zich nog richtte op de elite, ging ISIS viraal. Hun rekruteringsmechanismen verschoof van obscure fora naar mainstream platformen: Facebook, Twitter, en later Telegram, Instagram, zelfs TikTok. De jihad werd een esthetische beleving. Je hoefde geen theologische scholing te hebben – een gebroken gevoel voor rechtvaardigheid en een goede wifi-verbinding volstonden.
Zelfs de esthetiek van geweld werd gestileerd: zwart-wit contrasten, slow motion, dramatische achtergrondmuziek. In sommige opzichten leek het meer op gaming dan op geloof. De westerse jeugd groeide op met Call of Duty; sommige jongeren zochten de ‘real thing’.
De paradox van repressie
Natuurlijk grepen westerse overheden in: online platforms werden gemonitord, extremistische accounts verwijderd, paspoorten ingetrokken, terreurverdachten afgeluisterd en buitenlandse reizen naar Syrië of Irak strafbaar gesteld. Inlichtingendiensten infiltreerden digitale netwerken en radicale moskeeën. De controle nam toe – van wijkagent tot metadata-analyse.
Soms werkte het: aanslagen werden verijdeld, rekruteringslijnen doorbroken, propagandakanalen gesloten. Maar zelden werd het kernprobleem geraakt. Want radicalisering voltrekt zich niet alleen op YouTube of Telegram. Ze begint thuis – in een woonkamer waar vader zuchtend klaagt over ‘de Joden’, op een schoolplein waar de imam de geschiedenisles overschrijft, in een jong brein dat zich afvraagt waarom het overal moet uitleggen dat het “géén terrorist is”.
In zo’n klimaat wordt elke veiligheidsmaatregel gemakkelijk gekaapt door het jihadistisch narratief: Zie je wel? Ze haten de islam. Ze willen ons monddood maken. Ze bombardeerden ons dorp, en nu volgen ze ook je telefoon. Zo wordt repressie – hoe nodig soms ook – precies wat extremisten gebruiken om nieuwe aanhangers te winnen.
Een drone-aanval op Raqqa? In de westerse logica een militaire ingreep. In het jihadistische frame: het bewijs dat het Westen nooit zal rusten tot elke moslim knielt. Zo groeit radicalisering niet ondanks de repressie, maar vaak erdoorheen – gevoed door elke klap, elke afwijzing, elk gevoel van vernedering.
Wat nu?
ISIS is als organisatie verzwakt, maar het idee leeft voort. In Afrika, in delen van Azië, en in de harten van geïsoleerde jongeren in Parijs, Rotterdam of Molenbeek.
De boodschap is eenvoudig – en daarom zo gevaarlijk: de waarheid is één, de vijand is duidelijk, en jouw leven heeft maar waarde als je het offert voor iets groters. Geen genuanceerde dialectiek, geen politieke compromis, geen therapeutisch zelfonderzoek. Gewoon zwart-wit. Dat is het aanbod.
Van Oslo naar Intifada: dubbel spel en ideologische hardnekkigheid
(Arafat, Hamas en de illusie van vrede zonder overgave)
Wie denkt dat radicaal islamitisch denken zich beperkt tot groeperingen als Al-Qaeda of ISIS, vergist zich deerlijk. Ook binnen het politieke theater van het Midden-Oosten, en met name het Palestijns-Israëlisch conflict, sijpelt dezelfde logica door – zij het in maatkostuum en met persconferenties in plaats van kalasjnikovs. Neem Yasser Arafat, het gezicht van de PLO, de man die in het Westen doorging voor een pragmatisch leider, maar die elders sprak met een andere tong. En neem Hamas, de groep die nooit deed alsof.
Oslo: vrede als façade
Het was 1993. Op het grasveld van het Witte Huis gaven Arafat en de Israëlische premier Rabin elkaar de hand. De Oslo-akkoorden betekenden, in de perceptie van velen, een doorbraak. Eindelijk dialoog. Eindelijk erkenning. Eindelijk vrede?
Dat was de façade. In werkelijkheid was Oslo een wapenstilstand, geen capitulatie. Arafat wist dat. Zijn achterban wist dat. Zijn toespraken in Ramallah klonken dan ook anders dan zijn woorden in Stockholm. In een interview in Zuid-Afrika (1994) vergeleek hij Oslo met het verdrag van Hudaybiyya – u weet wel, dat vredesverdrag dat Mohammed sloot met de Quraisj, om het later te breken toen de machtsbalans was gekanteld. Vrede als pauze. Niet als doel.
En ondertussen ging het geweld door – ondergronds, gefragmenteerd, maar welbewust. De tweede Intifada (vanaf 2000) maakte korte metten met elke illusie. Bommen in bussen, schoten in cafés, messen in scholen. Terwijl Israël met Oslo zijn vijand legitimeerde, gebruikte die vijand die legitimiteit als springplank voor de volgende aanval.
Arafat: man van het volk, of meester van de leugen?
Arafat was geen theoloog, maar hij begreep de kracht van religieuze symboliek. In toespraken verwees hij naar het “Palestina van de zee tot de rivier” – geen plek voor Israël dus – en naar de heilige plicht van jihad. Voor de camera’s in Genève sprak hij over vrede. Voor de massa in Gaza sprak hij over martelaarschap. Zijn dubbelzinnigheid was geen zwaktebod, maar strategie. De taqiyya avant la lettre, in diplomatieke context.

Hamas: geen camouflage, geen excuses
En toen kwam Hamas. Geen marxistische, seculiere bevrijdingsbeweging, maar een uitgesproken islamitische organisatie, geboren uit de Egyptische Moslimbroederschap. Hun Handvest van 1988 laat weinig aan de verbeelding over. Vrede met Israël? “Het zal slechts bestaan totdat de islam het uitwist, zoals het dat eerder deed met andere.” Diplomatie? “De onderhandelingen zijn tijdverspilling.”
Hamas ziet Palestina niet als etnisch conflict, maar als religieuze verplichting. De hele regio is waqf – gewijde grond die nooit permanent mag worden afgestaan aan niet-moslims. Jihad is geen tactiek, maar plicht. En elke martelaar is een zaaier voor de eeuwigheid.
In 2006 won Hamas de verkiezingen in Gaza. Sindsdien regeert het met harde hand: dissidenten verdwijnen, homoseksuelen worden vervolgd, kinderen worden opgeleid tot strijders. De bevolking zit klem – tussen Israëlische blokkades en islamistische tirannie. En toch blijft Hamas populair. Waarom? Omdat ze spreken in het idioom van eer, wraak, God en glorie – begrippen die, in een context van vernedering en uitzichtloosheid, dodelijke aantrekkingskracht hebben.
Dubbele bodem van het conflict
Het Westen blijft hopen op vrede via akkoorden, conferenties en wederzijdse concessies. Maar wat als de ene partij vrede ziet als doel – en de ander als middel? Wat als diplomatie een instrument is om tijd te winnen, troepen te herschikken, ideologisch terrein te behouden?
Zolang deze asymmetrie blijft bestaan – moreel, ideologisch, strategisch – zal iedere vredesondertekening slechts een pauze zijn in een langere strijd. Niet omdat men per se oorlog wíl, maar omdat men een visie heeft die het bestaan van de ander categorisch uitsluit.
Van Oslo tot Hamas: geen uitzondering, maar patroon
De geschiedenis van Arafat en Hamas is geen afwijking van de lijn, maar de voortzetting ervan. Van Hudaybiyya tot Oslo, van verbale vredesverklaringen tot verborgen gewelddaden: de tactiek is oud, de verpakking modern. En zolang men weigert deze strategie te erkennen – vanuit angst, naïviteit of politieke correctheid – zal men steeds opnieuw bedrogen uitkomen.

Conclusie – De islamitische ambitie is wereldheerschappij
(Wie dat ontkent, begrijpt het spel niet)
Laten we het zeggen zoals het is. Onomwonden. De klassieke, door bronnen gedragen islam wil geen vrede met het Westen. Ze wil het Westen – onderwerpen. Dat is geen complottheorie of karikatuur. Het is de rode draad van veertien eeuwen islamitische theologie, praktijk en geopolitiek. Van Mohammeds militaire campagnes tot het kalifaat van ISIS, van de vredesverdragen van Arafat tot de raketten van Hamas.
De islamitische wereldorde is niet optioneel, maar verplicht
In de islamitische rechtstraditie bestaat de wereld uit twee gebieden:
-
Dar al-Islam – het huis van de islam
-
Dar al-Harb – het huis van de oorlog
Zolang een gebied nog niet onder islamitisch gezag valt, geldt het als tijdelijk strijdtoneel. De ultieme bedoeling is duidelijk: de invoering van sharia wereldwijd. Dat is geen extremistische hersenspinsel – dat is klassiek islamitisch denken. Zie de geschriften van Al-Mawardi, Ibn Taymiyya, al-Ghazali, Sayyid Qutb, en talloze hedendaagse geleerden in invloedrijke instituties als Al-Azhar of in Saoedische leerkringen.
Vrede wordt enkel toegestaan zolang het strategisch nuttig is
De islam kent geen vrede in de westerse zin van het woord. Geen duurzame co-existentie. Alleen tijdelijke wapenstilstand (hudna) wanneer de machtsbalans ongunstig ligt. Zodra de omstandigheden veranderen, mag het verdrag worden verbroken. Het model? Mohammed zelf – die het verdrag van Hudaybiyya sloot en twee jaar later verbrak om Mekka binnen te vallen.
Taqiyya is geen mythe, maar methode
Radicale islamitische denkers leren dat liegen tegenover ongelovigen niet alleen toegestaan, maar soms zelfs verplicht is als het de islamitische zaak bevordert. Dit principe heet taqiyya – strategisch bedrog in dienst van de religie. Het stelt islamitische leiders in staat om met twee tongen te spreken: vredelievend in het openbaar, oorlogszuchtig achter de schermen.
Yasser Arafat beheerste deze kunst als geen ander. In Oslo tekende hij vredesverdragen, sprak hij over “wederzijdse erkenning” en “twee staten”. Maar nauwelijks een jaar later, in een moskee in Johannesburg, vergeleek hij de akkoorden openlijk met het verdrag van Hudaybiyya – het tijdelijke verdrag dat Mohammed verbrak zodra hij sterk genoeg was om zijn vijanden te verpletteren. Voor diplomaten sprak Arafat in de taal van vrede. In Arabische toespraken aan zijn achterban sprak hij over martelaarschap, jihad en het “bevrijden van Palestina van de rivier tot de zee”.
Hamas pakt het anders aan. Geen façade, geen diplomatieke verpakking. Hun Handvest uit 1988 laat niets aan het toeval over: de staat Israël mag niet bestaan, alle land is waqf (heilige islamitische grond), en de enige oplossing is jihad. Geen Oslo, geen Hudaybiyya, geen handdrukken op het gazon van het Witte Huis. Gewoon zeggen wat men meent – en handelen naar dat woord.
Arafat sprake in twee richtingen. Hamas schreeuwt in één. Maar beide volgen dezelfde theologische lijn: vrede is een middel, geen doel. Het verschil zit slechts in toon en timing.
Het Westen wil dialoog – de islam wil dominantie
De liberale wereld houdt van overleg, nuance, compromis. Maar de islamitische ideologie respecteert geen gelijkwaardigheid. Alleen waarheid en valsheid. En de islam is volgens haar eigen leer de enige waarheid. Alles wat daar buiten valt, is dwaalleer en moet (vroeg of laat) worden overwonnen. Niet noodzakelijkerwijs met geweld – maar uiteindelijk wél met resultaat: onderwerping aan Allah en zijn wet. Punt.
Wat betekent dat concreet?
-
Oslo was geen vrede, maar een pauze. Arafat zei het zelf.
-
Hamas wil geen tweestatenoplossing, maar een islamitische heilstaat gebouwd op de ruïnes van Israël.
-
ISIS riep een kalifaat uit omdat ze geloofde dat het haar religieuze plicht was.
-
Al-Qaeda pleegde 9/11 als openingssalvo in een lange oorlog tegen ‘de ongelovigen’.
-
Saoedi-Arabië verspreidt Wahhabisme wereldwijd – met olie-inkomsten en politieke invloed.
-
De Moslimbroederschap werkt aan langetermijnislamisering – via onderwijs, politiek en media.
Wat moeten wij dan doen?
-
Stop met wensdenken. Niet elke religie is een privékwestie. De islam is een dīn – een allesomvattend systeem dat recht, staat, oorlog, economie en gezin reguleert.
-
Bescherm onze vrijheid. Dat betekent grenzen stellen, invloed van buitenlandse ideologieën afsnijden, en erkennen dat sommige ideeën wél strijdig zijn met onze grondwaarden.
-
Onderwijs de waarheid. Laat jonge mensen niet opgroeien met een geromantiseerd beeld van de islam dat losstaat van haar geschiedenis en haar bronnen.
-
Durf te kiezen. Tussen een cultuur van vrijheid en een systeem dat onderwerping eist. Tussen open samenleving en gesloten dogma. Er is geen neutrale middenweg als de ander die weigert.
Kortom
De (politieke) islam wil geen plek aan tafel. Ze wil de tafel.
De islam wil geen plaats naast ons – ze wil heersen over ons. Niet delen, maar domineren. Niet samenleven, maar onderwerpen.
Wie vrede en vrijheid wil behouden, moet de realiteit onder ogen zien: deze ideologie respecteert alleen kracht, geen goedbedoelde gesprekken. Wie dat negeert, verliest.
De oplossing is geen verdere zelfontkenning of cultureel relativisme, maar het tegendeel:
-
Veranker onze samenleving opnieuw in haar wortels: het christelijk geloof, de bijbelse moraal, en de westerse beschaving die daaruit voortkwam.
-
Bewapen ons – geestelijk en moreel – met kennis, moed en bereidheid om onze grenzen te verdedigen.
-
Stel duidelijke grenzen aan wie onze vrijheden gebruikt om ze van binnenuit af te breken.
Niet uit haat. Niet uit wrok. Maar uit liefde voor wat ons werkelijk vrijmaakt: onze bijbelse wortels, de vrijheid van geweten, het recht om zonder angst te spreken, te geloven en te leven naar Gods geboden – omdat ieder mens waardevol is als beelddrager van de Schepper.
Vrijheid zonder waarheid verliest haar ruggengraat.
Waarheid zonder christelijke wortel raakt haar kompas kwijt.
En een samenleving die Christus vergeet, zal vroeg of laat zichzelf verliezen.
Van Hudaybiyya tot Hamas: Reacties en ervaringen
Ben je geraakt, verrast of heb je eigen inzichten naar aanleiding van dit artikel? Deel hieronder je reactie, ervaring of visie op dit onderwerp. We waarderen inhoudelijke bijdragen – of het nu gaat om persoonlijke observaties, historische aanvullingen of een kritische noot. Reacties worden niet automatisch gepubliceerd, maar eerst gelezen door de redactie om ongepaste of spamachtige inhoud te filteren. Publicatie kan daardoor enkele uren duren.