Last Updated on 29 april 2025 by M.G. Sulman
Coram Deo – leven voor het aangezicht van God – klinkt als een vergeestelijkt concept uit een ver verleden, maar is in werkelijkheid een allesomvattende roeping die diep ingrijpt in hoe wij bestaan, denken, voelen en handelen. In het onderhavige artikel verkennen we deze klassieke theologische visie niet als museale vroomheid, maar als concrete, radicale levenshouding: leven in het bewustzijn dat God niet alleen daarboven is, maar hier, nu, nabij – als Schepper, Rechter, Verlosser. Vanuit het uitgangspunt dat de Bijbel het ultieme ijkpunt voor waarheid vormt, bevragen we in zes hoofdstukken hoe coram Deo ons zicht op verantwoordelijkheid, autoriteit, glorie, praktijk en cultuur omkeert en vernieuwt. Geen pamflet, geen morele checklist – maar een intellectuele verkenning en tegelijk een existentiële uitnodiging: tot eerbied, tot vrijheid, en, jawel, tot vreugde.

Inhoud
- 1 Coram Deo – leven voor gods aangezicht: een vergeten werkelijkheid?
- 2 De ogen van de Allerhoogste: zichtbaarheid en verantwoordelijkheid
- 3 Autoriteit boven alles: gehoorzaamheid als vrijheid
- 4 Alle eer aan Hem: glorie als levensdoel
- 5 Wandelen in het licht: de praktische implicaties van coram Deo
- 6 Een stille revolutie: coram Deo en cultuur
- 7 Slotbeschouwing – gezien, gekend, gedragen
- 8 Reacties en ervaringen
Coram Deo – leven voor gods aangezicht: een vergeten werkelijkheid?
Coram Deo – een korte Latijnse frase met een diepe echo. Zij betekent letterlijk: “voor het aangezicht van God”. Maar wie zich even losmaakt van het etymologische oppervlak, ontdekt al snel dat dit geen vrijblijvend etiket betreft. Coram Deo is geen randversiering op de wand van een seminariezaal; het is een allesdoordringend perspectief, een levenswijze die zowel de theoloog als de timmerman uitdaagt.
In een cultuur die individualiteit aanbidt en verantwoordelijkheid ontloopt als ware het een belastinginspecteur, klinkt leven voor Gods aangezicht als een anachronisme. En toch—of juister: juist daarom—is het een profetisch tegengeluid.
De eerste vlucht: adam en eva als theologische spiegel
Wie Genesis 3 leest zonder haast, stuit op een merkwaardige beweging: de mens, geschapen in relatie met God, trekt zich terug. “Zij verborgen zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van het geboomte” (Genesis 3:8, HSV). De eerste reactie op zonde is niet rebellie in de klassieke zin, maar verstoppen. Niet zózeer omdat God hen niet zou mogen zien, maar omdat ze Hem niet meer onder ogen durfden komen. De relatie werd verbroken, het besef coram Deo verstoord. Niet omdat God Zich onttrok, maar omdat de mens dat deed.
Dit oermoment openbaart meer dan alleen de wortel van schuld. Het fungeert als spiegel voor onze tijd: ook wij leven vaak alsof we onzichtbaar zijn voor het heilige. Onze technologische paraplu’s schermen niet alleen zonlicht af, maar ook het besef van transcendentie. De alomtegenwoordige God wordt vervangen door de alom beschikbare schermen. C’est la vie moderne?

De onvermijdelijke blik: tussen troost en confrontatie
Dat God ziet, is een thema dat zich met ongekende gelaagdheid door de Bijbel slingert. Voor de één is het een bedreiging, voor de ander een bron van diepe troost. Hagar, die in de woestijn een engel van de HEERE ontmoet, noemt Hem El-Roi, “de God die mij ziet” (Genesis 16:13). Haar uitroep klinkt als een zucht van erkenning: eindelijk íemand die haar niet over het hoofd ziet. Gods blik is geen abstract toezicht, maar nabijheid met intentie.
Dat gezegd hebbende – en dit dient onderstreept te worden – is diezelfde blik voor anderen verstikkend. Denk aan de profeten: Amos, Jesaja, Jeremia – zij worden keer op keer door God geroepen om Israël eraan te herinneren dat Zijn ogen niets ontgaan. “Zijn ogen gaan over de ganse aarde” (2 Kronieken 16:9), niet als een onpersoonlijke satelliet, maar als een betrokken Vader én rechtvaardige Rechter.
Coram Deo leven betekent dus: leven met het besef dat niets buiten Zijn bereik valt – niet onze gedachten, niet onze motieven, niet ons stilzwijgen. Dat kan verlammend lijken. Maar vreemd genoeg: het is juist deze radicale transparantie die bevrijdt. Want wie in waarheid leeft, heeft niets meer te verbergen. Ein befreites Leben, om het met Bonhoeffer te zeggen.
Tegen het decor van autonomie: een onaangename wrijving
Het hedendaagse zelfbeeld botst frontaal met coram Deo. De moderne mens is geneigd zijn eigen waarheid te construeren, als ware het een IKEA-meubel: zelf in elkaar te zetten, voorzien van een handleiding op maat. De Schrift daarentegen stelt dat wij niet onszelf toebehoren. “Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij” (Handelingen 17:28). Dat is geen poëtisch bijgeloof, maar ontologische realiteit – tenminste, als men de Bijbel als ultiem criterium erkent (wat we hier zonder aarzeling doen).
Deze botsing tussen zelfbeschikking en goddelijke aanwezigheid is geen intellectueel schermutselingetje. Het is existentieel. Wie zichzelf als hoogste autoriteit ziet, kan niet tegelijk onder Gods aangezicht leven. Dat wringt. En zoals het spreekwoord luidt (een echt): “Waar het wringt, daar schuurt het.”
Een vergeten praxis?
Een interessante vaststelling: coram Deo is in veel reformatorische tradities wel een bekend begrip, maar zelden een geleefde praktijk. We gebruiken het in dogmatische verhandelingen of op belijdenisformulieren, maar vergeten het in het kantoor, op sociale media, of in hoe we spreken over afwezige anderen. Toch is juist die alledaagsheid het terrein bij uitstek waar coram Deo zich bewijst – of niet.
Jakobus, om maar een voorbeeld te noemen, benadrukt dat ware religie zichtbaar wordt in wat we doen (Jakobus 1:27). Geen schuilplaats dus voor de gelovige die met een mond vol gereformeerde orthodoxie zijn buurman afsnauwt of zijn facturen ‘strategisch’ opstelt. De werkelijkheid voor Gods aangezicht duldt geen dubbele moraal.
Coram Deo is geen concept om in een vitrine te zetten, noch een ideaal dat louter geschikt is voor de zondagmorgen. Het is een levenshouding. Een bewustzijnsoefening, een moreel kompas, en uiteindelijk: een bron van diepe vreugde. Want wie leeft voor Gods aangezicht, leeft ook in Zijn nabijheid. En dat – laten we wel wezen – is geen kleine troost in een wereld waar zovelen zich ongezien weten.
De ogen van de Allerhoogste: zichtbaarheid en verantwoordelijkheid
Er is iets fundamenteel ongemakkelijks aan bekeken worden. Wie zich bekeken weet, gedraagt zich anders. Een kind dat zijn moeder ziet meekijken vanaf de keukentafel stopt wellicht met stiekem koekjes pakken – n’est-ce pas? Dit alledaagse gegeven draagt een diepere waarheid in zich: zichtbaarheid beïnvloedt gedrag, bewust of onbewust. En als dat al geldt bij menselijke ogen, wat dan als het oog dat ons ziet het oog van God is?
De Bijbel spreekt op diverse plaatsen over Gods blik – niet als een kille registratie, maar als een geladen werkelijkheid. Gods zien is geen optisch mechanisme, maar morele betrokkenheid. Hij ziet niet alleen, Hij weegt, Hij beoordeelt, Hij kent het hart. En dat maakt het verschil.
Geen afstandelijk kijken, maar een betrokken zien
Sommigen hebben het idee dat God ‘toekijkt van boven’ zoals een ver verwijderde cameraman. Een neutrale observator. Maar dat is een categoriefout. In Spreuken 15:3 staat: “De ogen van de HEERE zijn op elke plaats, ze slaan de slechte en de goede gade.” Deze tekst impliceert geen afstandelijkheid, maar alomtegenwoordige aanwezigheid met morele lading.
Het Hebreeuwse woord voor “zien” (ra’ah) wordt vaak gebruikt in contexten van zorg, oordeel of roeping. Denk aan Mozes bij de brandende braambos – “Ik heb de onderdrukking van Mijn volk in Egypte gezien…” (Exodus 3:7). Hier is zien geen statische waarneming, maar het begin van handelen. God kijkt niet toe zoals wij een documentaire kijken over een rampgebied. Nee, Zijn blik zet dingen in beweging.
En ja, dat kan ongemakkelijk zijn. Want als God alles ziet, dan ziet Hij ook datgene wat wij liever verbergen. Onze verborgen motieven. Onze ‘morele knusse hoekjes’. Dat kan voelen als ongenadig licht op de verkeerde plek. Maar vreemd genoeg is het juist die blik die hoop geeft – want wie volledig gekend is, kan ook werkelijk geliefd worden. To be fully known is to be truly human.
Van schaamte naar roeping
Een fascinerend bijbels patroon is hoe Gods zien mensen niet verplettert, maar oproept. Wanneer Jesaja de heiligheid van God ziet in de tempel (Jesaja 6), is zijn eerste reactie: “Wee mij, ik verga.” Maar let op wat volgt: God reinigt zijn lippen en zendt hem uit. Schaamte leidt tot zuivering, en dan – pas dan – tot roeping.
Dat patroon zien we vaker. Ezechiël, geroepen in Babel. Paulus, verblind op de weg naar Damascus. Petrus, die na zijn verloochening de blik van Jezus ontmoet (Lukas 22:61) – dat detail is adembenemend: “En de Heere keerde Zich om en keek Petrus aan.” Geen woord. Alleen die blik. En Petrus brak. Maar hij brak open, niet kapot.
Gods zien is dus niet louter confrontatie, maar ook herstel. Niet vernietiging, maar vorming. De blik van de Allerhoogste is als het vuur dat goud zuivert – pijnlijk, maar uiteindelijk glansversterkend. En dat geeft hoop. Want het betekent: wie door God gezien wordt, is niet overgeleverd aan de anonimiteit van de massa. Hij of zij doet ertoe.
Zichtbaarheid vraagt verantwoordelijkheid
Toch moeten we niet romantiseren wat het betekent om voor Gods aangezicht te staan. Coram Deo betekent ook: je kunt je niet langer verschuilen achter excuses of vergetelheid. You’re on the record. In Ezechiël 8 ziet de profeet hoe de oudsten van Israël in het verborgene afgoden vereren – ze zeggen: “De HEERE ziet ons niet” (vs. 12). Het is een tragikomische misvatting. Alsof de Schepper van hemel en aarde plots doof en blind zou zijn.
Zodra men denkt dat God niet kijkt, is het morele verval dichtbij. Dat principe zie je terug in ethische analyses, filosofie, literatuur – van Plato’s ring van Gyges tot Orwell’s 1984. Wat men doet als niemand kijkt, zegt alles over wie men werkelijk is.
Toch maakt de Schrift duidelijk: er is altijd Iemand die kijkt. “Alle dingen zijn naakt en ontbloot voor de ogen van Hem aan Wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebreeën 4:13). Dat is geen dreigement, maar een existentiële realiteit. En eerlijk gezegd: het kan maar beter waar zijn. Want een wereld waarin niemand kijkt, is uiteindelijk een wereld zonder recht.
Goddelijke aanwezigheid in een cultuur van filters
Wie vandaag leeft, leeft onder het juk van zichtbaarheid. Sociale media vormen een permanente etalage. We posten, liken, cureren, en – zonder het te willen toegeven – spelen we toneel. Het is een spectacle, een eindeloze parade van zelfpresentaties. De paradox: iedereen wil gezien worden, maar niemand werkelijk gekend.
In dat decor klinkt coram Deo als een dissonant. Een verstoring. Want Gods blik is niet te manipuleren. Geen filter, geen façade, geen strategische belichting. Hij kijkt door alles heen. En dát maakt Zijn blik heilzaam. Want alleen wie echt gezien wordt, kan ook echt veranderen.
Zichtbaarheid, zo blijkt, is niet slechts een psychologisch thema of een ethische uitdaging. Het is een theologische kernvraag. Wie weet dat God ziet, leeft anders. En wie zich geliefd weet door de ogen van Hem die alles doorziet, leert verantwoordelijkheid dragen zonder angst.
Want uiteindelijk is het niet de blik zélf die bevrijdt, maar Degene die kijkt.
Autoriteit boven alles: gehoorzaamheid als vrijheid
Autoriteit. We struikelen al over het woord. In onze tijd, waar autonomie als hoogste goed wordt gevierd en gezag per definitie gewantrouwd, klinkt het begrip als iets dat thuishoort in een verstoft archiefkastje van voorbije eeuwen. We stellen vragen bij elke vorm van macht, en niet zelden terecht. Power corrupts, zegt men – en dat is waar, zij het niet het hele verhaal.
Toch stelt de Schrift iets radicaal anders voor. Ze schetst een wereldbeeld waarin ware vrijheid slechts bestaat onder autoriteit – meer bepaald: onder de autoriteit van God Zelf. En die gedachte wringt, schuurt, bijt. Maar ze bevrijdt ook.
Onder het juk van de Koning
In Romeinen 6 stelt Paulus de vraag zonder franje: wie dient u? Want, zegt hij, iedereen is slaaf – hetzij van de zonde, hetzij van de gerechtigheid. Neutrale autonomie bestaat niet. Er is altijd een meester. De vraag is alleen: wie?
Dit inzicht is confronterend omdat het haaks staat op de moderne mythe van zelfbeschikking. We willen ‘ons eigen verhaal schrijven’ – het liefst met onszelf als hoofdpersonage én redacteur. Maar wie goed leest in de Bijbel, ontdekt: het ware leven ontstaat pas als we onszelf overgeven aan Degene die ons gemaakt heeft. Zoals Augustinus het verwoordde: “You have made us for Yourself, O Lord, and our hearts are restless until they rest in You.”
Gehoorzaamheid is in de Bijbel geen krampachtig voldoen aan regels, maar een antwoord op relatie. Israël gehoorzaamt niet om een God te verdienen, maar omdat het door Hem bevrijd werd. “Ik ben de HEERE uw God, Die u uit het land Egypte geleid heeft…” (Exodus 20:2). Pas daarna komen de geboden. Vrijheid vooraf, gehoorzaamheid als vrucht.
Het woord dat bindt én opent
Het gezag van God openbaart zich in Zijn Woord. Niet als abstract beginsel, maar als levend spreken. In Jesaja 66:2 zegt de HEERE: “Op deze zal Ik zien: op de arme en verslagenen van geest, en wie voor Mijn woord beeft.” Hier wordt duidelijk: echte eerbied voor Gods gezag begint niet met gehoorzaamheid aan externe regels, maar met innerlijke ontvankelijkheid. Une disposition du cœur, zou een Franse mysticus zeggen – een innerlijke gestemdheid van ontvankelijkheid, van eerbiedig luisteren met het hele wezen.
Deze eerbiedige houding staat in schril contrast tot onze cultuur van meningen, filters, en geestelijke bricolage. Veel hedendaagse gelovigen hanteren de Bijbel als een spiritueel zelfbedieningsbuffet: wat past, houden we, wat schuurt, schuiven we terzijde. Maar onder Gods autoriteit leven betekent dat Zijn Woord ons vormt – zelfs als het tegen onze voorkeuren ingaat. Vooral dan, eigenlijk.
Jakobus noemt het Woord een spiegel (Jak. 1:23–25), en wie werkelijk luistert, wordt een “dader van het Woord” en zal gezegend worden in zijn doen. Let op: niet omdat hij zich aan regeltjes houdt, maar omdat hij zich laat aanspreken door de Levende Zelf. Het Woord is geen zweep, maar een stem.
Vrijheid als gehoorzaamheid
Het lijkt een paradox – en is dat in zekere zin ook: gehoorzaamheid als vrijheid. Maar de Bijbel blijft dit thema herhalen, op soms verrassend poëtische wijze. Jezus Zelf zegt: “Neem Mijn juk op u en leer van Mij […] want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht” (Mattheüs 11:29–30). Wat een merkwaardige uitspraak. Een juk dat licht is? Dat gaat in tegen alles wat wij associëren met dwang of beperking.
Toch is dát precies de pointe. Gehoorzaamheid aan God is geen onderdrukking, maar ordening. Geen beknotting, maar richting. In Psalm 119 jubelt de psalmist niet minder dan 176 verzen lang over de wet des HEEREN – als een bron van blijdschap, inzicht, leven. Dat klinkt vreemd in oren die zijn opgegroeid met het idee dat ‘regels er zijn om gebroken te worden’. Maar wie de vreze des HEEREN leert kennen, ontdekt iets anders: dat gehoorzaamheid aan God de ziel juist ruimte geeft om te ademen.
En in die zin is het christelijk geloof ook subversief: het doorbreekt de dictatuur van het ego. Wie leeft onder Gods autoriteit, zegt “niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.” Een gebed dat tegelijk kostbaar en gevaarlijk is – het opent de hemel, maar haalt ook het fundament onder onze zelfgekozen zekerheden vandaan.
Een cultuur zonder kompas
Onze samenleving – progressief, gefragmenteerd, post-alles – koestert allergie voor absolute autoriteit. Alles moet bespreekbaar zijn, vooral de fundamenten zelf. Ethiek wordt vloeibaar, waarheid subjectief, moraal situationeel. Men noemt het bevrijding, maar het lijkt eerder op stuurloosheid. Die Entzauberung der Welt, om Weber te parafraseren – de onttovering van de wereld, inclusief de ontbinding van morele richting.
Tegen dit decor klinkt de bijbelse roep tot gehoorzaamheid als een antiek geluid. Toch is het precies dit geluid dat weerklank vindt bij wie vermoeid is van het eigen kompas. Jezus zegt: “Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijn…” (Mattheüs 11:28). Niet met een easy fix, maar met een uitnodiging tot overgave. Want gehoorzaamheid aan Hem is geen slavernij, maar genezing.

Wie coram Deo leeft, onderwerpt zich aan Gods autoriteit – niet als tirannie, maar als bevrijding. Want Hij die gebiedt, is ook Hij die liefheeft. En in die liefde worden geboden geen ketenen, maar koorden van trouw.
Allengs, als men dit leert en lééft, groeit het besef: gehoorzaamheid aan God is geen lastige consequentie van geloof, maar een glimp van wat het betekent om werkelijk mens te zijn.
Alle eer aan Hem: glorie als levensdoel
De vraag wat het doel van het menselijk leven is, lijkt ouder dan de bergen van Ararat. Filosofen hebben zich erop stukgebeten, kunstenaars hebben eromheen gedanst. En toch is het antwoord in de Schrift opmerkelijk kernachtig. Volgens Paulus bestaat alles – werkelijk álles – “tot lof van Zijn heerlijkheid” (Efeze 1:12). Geen abstracte schoonheid, geen goddelijke esthetiek op afstand, maar iets wezenlijks: Gods glorie als oerdoel van schepping, verlossing, bestaan.
Het leven coram Deo is dus niet enkel leven onder Zijn blik of onder Zijn gezag – het is ook leven tot Zijn eer. En dat vraagt om een radicaal andere oriëntatie dan die van de moderne mens, die veelal zichzelf als middelpunt projecteert. “Soli Deo Gloria” – alleen aan God de glorie – is geen vroom opschrift voor een cantate van Bach (hoewel hij het wél zo ondertekende), het is een existentiële verklaring. Een herijking van wie we zijn en waarom we er zijn.
Glorie: een lastig woord, een groots begrip
Het woord ‘glorie’ klinkt bij velen wat vaag of verheven – alsof het thuishoort in een barokke kathedraal of in een kerstcantate met veel koperblazers. Maar de Hebreeuwse grondterm kavod betekent in oorsprong “gewicht”, zwaarte. Gods glorie is dus Zijn wezenlijke majesteit – niet een bijzaak, niet een optisch effect, maar de realiteit van wie Hij is. De onuitputtelijke overvloed van zijn heerlijkheid, volmaakt in heiligheid, licht, recht, trouw en liefde.
In het Nieuwe Testament komt daar het Griekse doxa bij: glans, roem, eer. Maar let wel: deze eer wordt niet aan God toegekend alsof wij de jury zijn van een hemels talentenprogramma. Nee, wij erkennen slechts wat waarachtig is. Gods glorie is niet afhankelijk van onze bewondering, maar onze bewondering is wél afhankelijk van Zijn glorie.
Hier botst iets. Want in de westerse cultuur is eer geven aan iets anders dan jezelf een suspecte bezigheid geworden. Men leert zijn kinderen assertief te zijn, zichzelf op de borst te kloppen, en elke spiegel te gebruiken als een kans tot zelfverheerlijking. En dan komt de Bijbel, onverstoorbaar, en zegt: je bent niet gemaakt voor jezelf. Pardonnez-moi, maar dat is even slikken.
De mens als spiegel – niet als zon
In 2 Korinthe 3:18 beschrijft Paulus iets wonderlijks: wij worden, terwijl we de heerlijkheid van de Heere aanschouwen, veranderd naar datzelfde beeld – van heerlijkheid tot heerlijkheid. Dat is de omkering van het moderne mensbeeld: we zijn niet de bron, maar de weerkaatsing. Niet de zon, maar de spiegel. En dat is geen degradatie, maar een roeping.
Want als de mens werkelijk leeft coram Deo, dan is zijn leven niet gericht op zelfverwezenlijking, maar op reflectie. Op het weerkaatsen van Gods karakter, Zijn barmhartigheid, Zijn rechtvaardigheid. “Laat zo uw licht schijnen voor de mensen,” zegt Jezus, “opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken” (Mattheüs 5:16).
Let op: het doel van goede werken is niet dat wij geëerd worden. Dat is de valkuil van elke religieuze ijver. De farizeeën vielen erin met open ogen. Maar wie leeft tot eer van God, zal juist onopvallend goed willen doen. Geen fanfare, geen tromgeroffel. Eerder een zachte geur van Christus, onopvallend en toch doordringend.
Glorie en genade: twee zijden van dezelfde munt
Het is belangrijk te zien dat Gods glorie en Zijn genade geen tegengestelden zijn. Integendeel. De hoogste openbaring van Gods heerlijkheid in de Bijbel is niet de donder op de Sinaï, maar het kruis op Golgotha. Jezus zegt: “Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt” (Johannes 13:31), net na de voetwassing en vlak vóór Zijn arrestatie.
Dat is revolutionair. In de vernedering wordt Gods glorie zichtbaar. Niet in kracht, maar in offer. Niet in zelfbehoud, maar in zelfgave. Daarom is het kruis niet alleen een teken van liefde, maar ook van heerlijkheid. Ach, die oude woorden: heerlijkheid, majesteit, glorie… we zijn ze kwijtgeraakt – misschien omdat we hun gewicht vergeten zijn.
Wie God eert, sluit zich aan bij een koor dat ouder is dan de tijd. De serafs zingen het al: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten, heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid” (Jesaja 6:3). Zij zingen zonder podiumdrang, zonder publiek, zonder afleiding. Gewoon… omdat Hij het waard is.
Tot eer van God: in werk, rust, en alles daartussen
Soms wordt ‘God eren’ gereduceerd tot zingen in de kerk of bidden voor het eten. Maar de Schrift is daar verrassend breed over. In 1 Korinthe 10:31 staat: “Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God.” Alles. Dus ook: typen, timmeren, tandenpoetsen, teksten redigeren, tuinieren.
Het geheim zit ‘m niet in wat je doet, maar voor Wie. De motiefvraag. De houding. Het besef dat niets neutraal is – alles is potentialité sacrée, potentieel heilig – als het onderworpen wordt aan Zijn doel.
En dat maakt het leven groots. Niet groots in applaus of likes, maar groots in betekenis. Wie leeft tot eer van God, leeft voor een doel dat buiten zichzelf ligt – en juist daarom overstijgt het hem. En dat is, vreemd genoeg, waar de mens tot rust komt. Want wie zichzelf als doel neemt, loopt vroeg of laat vast. Maar wie God als doel heeft, verliest zichzelf – en vindt vrede.
Glorie. Niet als opsmuk, maar als essentie. Niet als toeschrijving, maar als waarheid. Coram Deo leven is leven tot eer van Hem die ons gemaakt heeft, geroepen heeft, vernieuwt naar Zijn beeld. En wie dat leert, zal merken: het leven wordt lichter, niet zwaarder – want men hoeft zichzelf niet langer te dragen.
De eer is aan Hem. En dat is niet het einde van het verhaal. Dat ís het verhaal.
Wandelen in het licht: de praktische implicaties van coram Deo
Theologie die zich niet vertaalt in leven, verdampt. Woorden, hoe prachtig ook, moeten incarneren. Ze moeten voeten krijgen. Armen. Rimpels. Zonder praktische gestalte is het idee van coram Deo – leven voor Gods aangezicht – slechts een esthetisch ornament, een theologisch monogram in goudfolie op een vergeten bladzijde.
Maar zodra het landt in het alledaagse, verandert het alles. Want leven voor Gods aangezicht is geen kloosteroefening. Het is tandenpoetsen met integriteit. Mailtjes sturen zonder sarcasme. Onzichtbaar goed doen. En ja, soms ook: een sorry die niet soepel over de tong gaat, toch zeggen. Want wie in het licht wil wandelen, moet leren omgaan met schaduw.
De stille ethiek van het verborgene
Een opvallend element in het Nieuwe Testament is Jezus’ nadruk op het verborgene. “Uw Vader, die in het verborgene ziet…” (Mattheüs 6). Gebed? Niet op de straathoek. Giften? Niet met trompetten. Vasten? Niet met een gezicht als een verfrommelde krant. Alles voor Zijn ogen, niet die van mensen.
Waarom? Omdat ware rechtvaardigheid zich niet hoeft te etaleren. Ze bloeit in het schaduwlicht van Gods aanwezigheid. Een soort moralité intime, zou je kunnen zeggen – innerlijk moreel leven, geworteld in eerbied. En dat heeft verrassend praktische consequenties. Neem alleen al deze: als God altijd ziet, is er dus nooit een situatie waarin oneerlijkheid gerechtvaardigd is. Niet in het belang van het bedrijf. Niet omwille van reputatie. Niet ‘om erger te voorkomen’.
Dat klinkt streng. Misschien is het dat ook. Maar het is een heilzame strengheid – als zout op vlees: het voorkomt bederf.
Wandelen – niet rennen, niet dralen
De Bijbel spreekt opvallend vaak over wandelen met God. Niet sprinten. Niet zweven. Wandelen – een ritme van nuchterheid, van dagelijks gaan. Micha 6:8 vat het prachtig samen: “Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is […] recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.”
Ootmoedig – een woord dat allengs uit onze vocabulaire verdwijnt, maar des te noodzakelijker blijft. Want wie voor Gods aangezicht leeft, moet leren buigen. Niet gebukt, wel gebogen. Niet vernederd, maar wel nederig.
Wandelen coram Deo betekent dus: keuzes maken met een ander kompas. Soms tegen de stroom in. Soms tegen jezelf in. Soms met verwarring, aarzelend, zoekend – maar wél in het licht. En dat maakt uit.

Dagelijkse keuzes als liturgie
Het idee dat ons dagelijks leven een liturgie vormt, is niet nieuw. Paulus zegt: “Stel uw lichamen tot een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk – dat is uw redelijke eredienst” (Romeinen 12:1). Dus: het lichaam – niet de ziel alléén. Werk, rust, koken, autorijden, ademhalen – als aanbidding.
Misschien moet dat even bezinken.
Het betekent namelijk dat ook dat lastige gesprek op kantoor, die tweede luier van de dag, die vermoeide blik in de spiegel – liturgisch kunnen zijn. Niet omdat ze op zichzelf heilig zijn, maar omdat ze kunnen worden toegewijd. Intentionalité sacrée, als je het fraai wilt zeggen.
En ja, dat vereist oefening. Want de gewoonte van geestelijke afwezigheid ligt op de loer. Het is gemakkelijker om zondags gelovig te zijn dan maandags wakker. Maar wie het leert – deze discipline van aandacht – die ontdekt: God is nabij op de meest onverwachte plekken. In de regenbui. In het niet-vergeten-berichtje. In het kiezen voor mildheid waar cynisme lonkt.
Zonde en het bewustzijn van licht
Een ongemakkelijke, maar noodzakelijke consequentie van leven coram Deo, is dat het onze zonde aan het licht brengt. Niet om te beschamen, maar om te genezen. In 1 Johannes 1:7 staat: “Als wij in het licht wandelen zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”
Let op: de reiniging volgt op het wandelen in het licht. Dat is een belangrijke theologische beweging. Geen moreel perfectionisme – integendeel. Juist wie in het licht komt, beseft zijn afhankelijkheid van genade. Maar hij loopt er niet voor weg. Hij benoemt. Belijdt. En hervindt vrede – niet in prestaties, maar in verzoening.
Want het licht is niet slechts een toetssteen; het is ook een thuis.
Struikelen mag – blijven liggen niet
Het praktische leven coram Deo is geen verhaal van vlekkeloze vroomheid. Eerder een route vol haperingen, bijsturingen, en – als we eerlijk zijn – herhaalde misstappen. Maar dat is geen excuus om fatalistisch te worden. Het is een uitnodiging tot standvastigheid. Niet stoer, wel trouw. Niet luid, wel echt.
Wie struikelt, mag opstaan. Wie faalt, mag zich toevertrouwen aan Degene die weet wat stof is (Psalm 103:14). Geen mens leeft zonder zonde. Maar niemand hoeft in de duisternis te blijven als het licht er is. Dat is het geheim van het evangelie – eenvoudig en ondoorgrondelijk tegelijk.
Leven coram Deo is geen theatrale show, geen morele overprestatie, geen religieuze stunt. Het is… wandelen. In het licht. Met God. In afhankelijkheid. In gehoorzaamheid. In vreugde. Met open handen. En ja, soms met natte ogen.
Maar uiteindelijk, in dat licht, zien we helder. Duidelijker dan alle filosofieën kunnen bieden. Daar, in die dagelijkse praktijk, wordt zichtbaar: Hij is nabij. Niet slechts als idee, maar als werkelijkheid.
En dat verandert alles.
Een stille revolutie: coram Deo en cultuur
Er bestaat een hardnekkige misvatting – althans, dat is het woord dat het nog vriendelijkst zegt – dat christelijk geloof uitsluitend thuishoort in de privésfeer. Geloven doe je op zondag, met gesloten gordijnen, liefst zonder anderen ermee lastig te vallen. De rest van de week? Daar regeert de seculiere autonomie. Business as usual.
Toch, als men de Bijbel serieus neemt als maatstaf voor waarheid (wat we hier zonder reserve doen), dan blijkt het tegenovergestelde waar. Coram Deo is geen individuele binnenkamerervaring, maar een visie die alles raakt: architectuur, beleid, economie, literatuur, landschapsbeheer, medische ethiek. En, jazeker, zelfs de koffiekeuze in het parlementaire café. Waarom? Omdat als God werkelijk overal is – en dat is Hij – niets neutraal kan zijn.
Geen neutraal terrein
In Kolossenzen 1:16–17 staat dat “alle dingen door Hem en tot Hem geschapen zijn,” en dat “Hij alle dingen bijeenhoudt.” Dat geldt niet alleen voor engelenkoren en kerkbanken, maar ook voor werkroosters, wiskunde, en Wikipedia. Alles behoort Hem toe. En alles hoort Hem te weerspiegelen.
Dat impliceert een cultuuropvatting die niet vlucht in isolement, noch capituleert voor de tijdgeest. Nee, de roeping is: aanwezig zijn. Licht zijn. Niet als moraalridder, wel als getuige. Niet luidruchtig, wel standvastig. Niet spectaculair, maar trouw – en juist daarin revolutionair.
Want in een wereld waar waarheid vloeibaar is geworden, waar schoonheid verwisselbaar en goedheid subjectief – daar klinkt leven voor Gods aangezicht als een contrabasuithaal in een kamer vol violen. Het stoort. Het schuurt. En desalniettemin: het draagt.
De ethiek van het bouwen
Neem Abraham Kuyper. Zijn beroemde uitspraak “Er is geen duimbreed op heel het domein van ons menselijk bestaan waarvan Christus niet zegt: ‘Mijn!’” klinkt nog steeds als een geestelijke aardverschuiving. Kuyper zag het al: christenen mogen niet slechts gelijk krijgen aan de borreltafel, ze moeten meebouwen aan de samenleving. Met open ogen en open Bijbel.
Dat vereist visie. En vakmanschap. Een christelijke leraar onderwijst anders – niet omdat hij preekt voor de klas, maar omdat hij mens en kennis als schepselen van God benadert. Een jurist die leeft coram Deo zal recht niet alleen als techniek zien, maar als afspiegeling van Gods karakter. En zelfs de stadsplanner heeft, jawel, een geestelijke verantwoordelijkheid: schept hij ruimte voor ontmoeting, voor rust, voor recht?
Dat is geen theocratie, noch een wens tot wereldheerschappij. Het is: cultiveren. Bebouwen. In het vertrouwen dat “de aarde des HEEREN is, en haar volheid” (Psalm 24:1). En dat wie in het klein iets goeds doet – integer, met eerbied – meewerkt aan het herstel van een door de zonde beschadigde wereld.

Een andere schoonheid
Ook kunst, design en cultuur zijn geen vrijblijvende hobby’s in het christelijk denken. Gods schepping getuigt van Zijn heerlijkheid (Psalm 19), en de mens is geroepen om die schoonheid voort te zetten. Niet als kitsch, niet als propaganda, maar als getuigenis. Een schilderij dat de waarheid durft te tonen. Een roman die genade en breekbaarheid in één zin weet te vangen. Een film die zonder spot laat zien dat liefde sterker is dan de dood.
Le style, c’est l’homme même, zei Buffon – en dat geldt ook in geloof. Een stijl die God eert is zelden schreeuwerig. Ze is beheerst, bedachtzaam, soms grillig – maar altijd doorademd van de hoop dat het goede, ware en schone meer is dan een smaakvoorkeur: het is reflectie van God Zelf.
Daarom moeten christenen durven investeren in cultuur – in ateliers, muziekacademies, boekhandels, uitgeverijen. Want wie het verhaal vertelt, stuurt het kompas. En dat is geen machtsspel, maar rentmeesterschap.
Zachtmoedig en standvastig
Tegelijk: leven coram Deo in de publieke ruimte vereist een houding die zeldzaam is geworden – zachtmoedige standvastigheid. Geen agressieve toon. Geen superieure blik. Geen ‘wij versus zij’. Maar een diep besef: wij zijn allen afhankelijk van genade. En dus spreken we met nederigheid, getuigen we met volharding, en buigen we – als het moet – waar principes geweld aangedaan worden.
Bonhoeffer noemde dit civil courage – burgerlijke moed, geworteld in gehoorzaamheid aan Christus. Niet flamboyant. Niet cynisch. Maar vasthoudend. Omdat men weet: er ís een waarheid. Er ís een recht. En het is onze taak – hoe beperkt ook – om daarin te wandelen.
Want cultuur is niet slechts wat we maken, het is ook wat we verdragen. En wie coram Deo leeft, draagt ook. Verdraagt. En verwacht.
De revolutie van coram Deo is geen opstand met spandoeken. Ze is traag. Stil. Niet mediageniek. Maar op den duur verandert ze de grondtoon van samenlevingen. Omdat mensen die leven voor Gods aangezicht anders bouwen, anders spreken, anders liefhebben.
En misschien merkt niemand het. Geen applaus. Geen grootse wending. Geen headline in de krant.
Maar God ziet het. En dat, uiteindelijk, maakt het alles waard.
Slotbeschouwing – gezien, gekend, gedragen
Wie coram Deo leeft, leeft niet op het ritme van publieke erkenning of innerlijke perfectie. Hij leeft met open handen, met het besef dat niets onzichtbaar is voor de Ene die recht spreekt én genadig is. Het is een leven dat zich niet laat samenvatten in prestaties, maar in aanwezigheid – de Zijne. Geen schijnwerpers. Geen maskers. Geen strategisch verhaal. Enkel wandelen in het licht, in vertrouwen, in gehoorzaamheid.
Daar leeft de mens – voor the God who sees.
Reacties en ervaringen
Ben je geraakt door dit artikel, of heeft het je aan het denken gezet? We nodigen je van harte uit om hieronder te reageren. Deel gerust je gedachten, overwegingen of persoonlijke ervaringen met het leven coram Deo – in werk, gezin, strijd of vreugde. Ook bemoedigingen, vragen of kritische reflecties zijn welkom. Let wel: reacties verschijnen niet automatisch. Ze worden eerst gelezen door de redactie om ongepaste of ongewenste inhoud eruit te filteren (denk aan spam of grof taalgebruik). Daardoor kan het soms even duren voor je bijdrage zichtbaar is. Maar weet: we lezen ze met aandacht en waardering.