Concupiscentia: de vurige begeerte die ons hart verscheurt

Last Updated on 6 juni 2025 by M.G. Sulman

In elk mensenhart brandt een vuur dat niet eenvoudig te blussen is. Het fluistert in verlangens, het fluistert in dromen, het vuurt ons aan en verleidt ons tegelijk: begeerte. Maar wat als dat verlangen geen neutrale kracht is, maar een scheefgegroeide krachtbron, diep verworteld in de menselijke natuur sinds de zondeval? De klassieke term concupiscentia — zelden nog gehoord, maar theologisch onmisbaar — duidt precies dát aan: de ontwrichte begeerte van het hart, die zich keert tegen God en Zijn orde. In dit artikel volgen we de draad van concupiscentia door Schrift, theologie en existentie, met als kompas één vaste overtuiging: alleen in het licht van Gods openbaring begrijpen we wie wij werkelijk zijn — en waar ons hart werkelijk naar moet verlangen.

Alleen in het licht van Gods openbaring begrijpen we wie wij werkelijk zijn — en waar ons hart werkelijk naar moet verlangen / Bron: Freepik

Inhoud

Wat is concupiscentia?

De term concupiscentia klinkt als iets uit een verweerd Latijns handschrift — en dat is het ook. Het woord, dat letterlijk ‘heftige begeerte’ of ‘verlangen’ betekent, heeft in de christelijke theologie een diep moreel gewicht gekregen. Het verwijst niet naar verlangen in het algemeen (zoals honger naar brood of dorst naar water), maar naar de ontwrichte, zondige gerichtheid van het menselijk hart sinds de val in Genesis 3. Dit is geen onschuldige trek naar het goede, maar een begeerte die de schepping verdraait en zich tegen de Schepper keert.

In Romeinen 7:8 schrijft Paulus: “Maar de zonde, door het gebod aanleiding gevonden hebbende, heeft in mij alle begeerte gewerkt; want zonder de wet is de zonde dood.” Het woord ‘begeerte’ is hier een vertaling van het Griekse epithumia, wat nauw verwant is aan het Latijnse concupiscentia. Het betreft een inwendige beweging van de wil, aangetast door de zonde. Niet neutraal, maar rebellie in kiemvorm. Niet slechts ‘verleiding’, maar innerlijke motie die het gebod haat — zij het subtiel, gesluierd en soms zelfs vermomd als iets schoons.

In tegenstelling tot bepaalde moderne opvattingen — waarin verlangen louter als neutrale energie wordt gezien die richting behoeft — is de Bijbelse visie unaniem: de menselijke begeerte is corrupta, verdorven, en dat vanaf de conceptie (Psalm 51:7). Zelfs onze goede verlangens zijn besmet. Men zou kunnen zeggen: le ver est dans le fruit — de worm zit al in de vrucht.

Zodoende is concupiscentia niet slechts een innerlijke strijdkwestie voor moreel gevoelige mensen. Het is het structurele probleem van de gevallen mens, zijn spontane drift richting autonomie, genot, bezit en macht. Ofschoon niet elk verlangen per se zondig is, draagt het allemaal de sporen van een verstoorde verhouding tot God en Zijn geboden. En wie dat ontkent — zoals Pelagius deed — miskent de diepte van het probleem, en daarmee ook de noodzaak van genade.

Pelagius (‘zeeman’ in het Oudgrieks) was een Britse monnik die leefde in de vierde en vijfde eeuw na Christus / Bron: Wikimedia Commons

De oorsprong van concupiscentia: van Éden tot heden

Het begon niet met een keuze, maar met een val

De moderne mens wil zijn begeerten begrijpen vanuit trauma’s, opvoeding of neurobiologie. Maar de Schrift neemt een radicaal ander vertrekpunt: niet de ervaring, maar de geschiedenis verklaart de begeerte. Niet slechts een verleden, maar het verleden. In de hof van Eden werd de begeerte ontheiligd. Wat ooit een op God gericht verlangen was, werd omgebogen tot zelfgerichtheid. “Gij zult als God zijn” (Genesis 3:5) — dát was de leugen die concupiscentia wakker kuste.

Vanaf dat moment is begeerte niet langer een veilige gids, maar een onbetrouwbare metgezel. De mens begeert nog steeds, maar zijn verlangens zijn niet langer onschuldig. Ze zijn gekanteld, misvormd, ontworteld uit de oorspronkelijke harmonie met de Schepper. Adam — hoofd en vertegenwoordiger van het menselijk geslacht — viel, en met hem viel ook zijn nageslacht (Romeinen 5:12). Niemand is buiten dit drama geboren. Er is geen tabula rasa. Nous naissons tous courbés, we dragen vanaf onze geboorte een krom verlangen in ons mee.

Augustinus en de strijd om de begeerte

Geen theoloog heeft concupiscentia zo pregnant beschreven als Augustinus. In zijn strijd met Pelagius — die leerde dat de mens van nature tot het goede in staat was — benadrukte hij dat de begeerte al bij het begin van het leven scheef staat. Concupiscentia is geen zondige daad, maar een zondige staat. Zij woont in het hart voordat de eerste bewuste keuze zich aandient. Dat klinkt zwaar, maar is in feite bevrijdend: als de oorzaak dieper ligt dan de wil, dan ligt de oplossing ook dieper dan moraal. Dan is niet zelfbeheersing de sleutel, maar wedergeboorte.

Augustinus door Benozzo Gozzoli (15e eeuw) / Bron: Wikimedia Commons

Overerving, geen navolging

Anders dan moderne theorieën die de zonde begrijpen als een sociaal fenomeen of evolutionair overblijfsel, leert de Schrift een erfzonde die het hele mens-zijn aantast. Niet omdat we Adams keuze navolgen, maar omdat we in hem gekozen hebben — en gevallen zijn. De begeerte is dus niet ontstaan uit ‘slechte voorbeelden’ of ‘giftige systemen’, maar uit de breuk met God. Romeinen 5 maakt duidelijk dat de dood door één mens in de wereld is gekomen, en alle mensen zijn gestorven omdat allen gezondigd hebben. Hier spreekt de Schrift geen klinische observatie uit, maar een theologische waarheid: de mens is van nature niet neutraal, maar in Adam verloren (1 Korinthe 15:22).

En dus?

Wie vandaag de dag de diepte van menselijke begeerte wil begrijpen, kan niet om Eden heen. Wie concupiscentia wil doorgronden, moet terug naar het begin — en van daaruit de lange schaduw volgen die de val van de eerste mens heeft geworpen over ieder mens sindsdien. En dat, beste lezer, is geen beeldspraak. Dat is existentiële realiteit.

Geen neutrale grond: begeerte als moreel beladen

Begeerte is nooit slechts begeerte

In het publieke discours klinkt het vaak: ‘Je kunt er niets aan doen wat je voelt, alleen wat je ermee doet.’ Het klinkt mild. Begripvol. En toch wringt het. Want in de Bijbel is begeerte zelden neutraal. Het hart is niet een onschuldig vat dat enkel gevuld moet worden met de juiste moraal; het is de bron waaruit alles voortkomt — goed én kwaad. “Want uit het hart komen boze overleggingen, moorden, overspelen, hoererijen, diefstallen, valse getuigenissen, lasteringen” (Mattheüs 15:19). Christus lokaliseert het probleem niet buiten ons, maar in ons. In het centrum van de persoon, waar begeerte en wil elkaar ontmoeten.

Wie dan zegt dat verlangen op zich geen morele lading heeft, miskent het diepste niveau van menselijke verdorvenheid. Begeerte is niet slechts een psychische impuls, maar een theologisch fenomeen. Het openbaart wie of wat wij aanbidden. En aanbidding is nooit neutraal.

De mythe van de lege wil

Moderne psychologie tekent de mens vaak als iemand die op cruciale momenten simpelweg kiest uit verschillende opties — alsof de wil een blanco pagina is, en onze verlangens slechts een tijdelijke inktvlek. Maar de Bijbel laat een andere werkelijkheid zien: de wil is geen onafhankelijke scheidsrechter, maar een instrument van het hart. En het hart is niet neutraal. Het wil wat het begeert. Iemand die dorst heeft, kiest water. Iemand die eerzuchtig is, kiest carrière. Iemand die lust koestert, kiest genot. Niet onze rationele keuze stuurt onze verlangens aan, maar onze diepgewortelde verlangens sturen onze keuzes. Daarom bad Augustinus: “Geef wat Gij beveelt, en beveel wat Gij wilt.” Want zonder genade buigt de wil — bijna ongemerkt — altijd terug naar het eigen ik.

Verlangen is gericht, en dus geordend of ongeordend

Het klassieke onderscheid tussen ordo amoris — de juiste orde van de liefde — en amor sui — liefde tot zichzelf — werpt hier licht. Niet elk verlangen is op zichzelf zondig. Een mens mag verlangen naar rust, waardering, eten, seks of succes. Maar zodra zo’n verlangen zichzelf tot hoogste doel maakt, raakt het uit de goddelijke orde. Thomas van Aquino wees erop dat zonde ontstaat wanneer een ‘lager goed’ — zoals lichamelijk genot of status — wordt behandeld als het ‘hoogste goed’. Dan grijpt de mens naar iets dat op zich legitiem kan zijn, maar hij wil het op het verkeerde moment, in de verkeerde mate, of op de verkeerde plek. Bijvoorbeeld: eten is goed, maar vraatzucht is zonde. Seks is goed, maar begeerte buiten het huwelijk is zonde. Erkenning is niet verkeerd, maar eerzucht verdraait het. Niet het ding zelf is het probleem, maar het hart dat het tot afgod maakt.

Achter deze verkeerde ordening van verlangens ligt een fundamenteel theologisch onderscheid: dat tussen een bonum particulare (een beperkt, tijdelijk goed) en het bonum ultimum (het hoogste, alles overstijgende goed: God Zelf). Veel zonden ontstaan wanneer de mens een bonum particulare behandelt alsof het zijn leven kan vervullen. Denk aan iemand die geld niet langer ziet als middel, maar als bestaansgrond. Of aan iemand voor wie romantische liefde een goddelijke status krijgt — het moet alles helen, dragen en verlossen. Dan wordt een geschapen goed (particulier goed) onterecht in de plaats gezet van het ultieme goed. Het resultaat? De mens leeft voor iets dat hem nooit kan dragen. En precies daar ligt de wortel van veel innerlijke leegte: wat als hoogste doel wordt nagestreefd, breekt uiteindelijk af wat het moest verheffen. Alleen God is het waard om bemind te worden als hoogste goed — summum bonum. Elk ander ‘goed’ moet daaronder staan, niet ervoor.

Thomas van Aquino (1225-1274) / Bron: Wikimedia Commons

Desire is never just desire

De Amerikaanse filosoof James K. A. Smith merkte op dat ‘we are what we love’. En dat liefde (en begeerte) altijd richting heeft. Je kunt je verlangens niet zomaar ‘observeren’ als een externe kracht — ze zuigen je mee. Ze zijn een vorm van liturgie: een vorming van je ziel. En zo komt concupiscentia dichterbij dan ons lief is. Ze is de onzichtbare hand aan de binnenkant van ons doen en laten. En zonder herordening — door Woord en Geest — blijven we verstrikt in wat in wezen afgoderij is: de aanbidding van het geschapene boven de Schepper (Romeinen 1:25).

De wet en de begeerte: conflict in het binnenste

De wet als spiegel — geen oorzaak, maar openbaring

Wie concupiscentia ernstig neemt, moet ook de wet ernstig nemen. Niet als ladder naar de hemel, maar als röntgenbeeld van de ziel. In Romeinen 7 tekent Paulus een scherp portret van het innerlijke conflict tussen de wet van God en de begeerte van het vlees. “Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet. Maar ik zou de zonde niet hebben gekend dan door de wet; want ook de begeerte zou ik niet geweten hebben, als de wet niet zei: Gij zult niet begeren” (Romeinen 7:7).

De wet maakt concupiscentia niet groter, maar zichtbaar. Ze legt het hart bloot. En precies daar begint het verzet. Want de mens duldt het licht niet. Hij wíl begeren, hij wil zijn eigen meester zijn, comme bon lui semble. En dus keert hij zich tegen dat wat hem begrenst: het goddelijke gebod.

De begeerte wordt geactiveerd, niet geproduceerd

Romeinen 7:8 vervolgt: “Maar de zonde, door het gebod aanleiding gevonden hebbende, heeft in mij alle begeerte gewerkt.” Let wel: de wet wekt geen zonde op, zoals vuur vonken maakt, maar zij prikkelt wat er al zit. De wet roept de verborgen rebellie wakker — een paradox die we maar al te goed herkennen. Zeg tegen een kind dat het niet in de kast mag kijken, en het verlangen ontbrandt. Verbod wekt verlangen, niet vanwege het verbod, maar vanwege het hart dat geen gezag duldt. De wet functioneert dus niet als een medische ingreep, maar als een diagnose. En die diagnose is vernietigend: concupiscentia woont in mij.

De innerlijke strijd: geen therapeutisch dilemma, maar geestelijke slavernij

De strijd die Paulus beschrijft in Romeinen 7 is geen existentiële crisis van een gevoelige ziel, noch een psychologisch spanningsveld tussen geweten en impuls. Het is een geestelijke slavernij. “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” (vers 24). Wie deze wanhoop wegpsychologiseert of herleidt tot een identiteitscrisis, mist de kern: concupiscentia is geen gevoel, maar gebondenheid. Niet slechts frustratie, maar gebrokenheid.

En het is niet een gebrokenheid die wij zelf kunnen lijmen. De oplossing ligt buiten onszelf. Paulus eindigt niet met introspectie, maar met aanbidding: “Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere!” (vers 25). Niet een innerlijk evenwicht, maar een Verlosser. Dat is het enige antwoord op een hart dat zichzelf niet kan genezen.

Concupiscentia en de mens van nu

Het beest draagt moderne kleren

De zondige begeerte heeft geen ouderwetse mantel aan. Ze verschijnt vandaag in skinny jeans, met een smartphone in de hand en een ongeduldige blik. Concupiscentia heeft zich geherbrand — als authenticiteit, als zelfontplooiing, als zelfliefde zelfs. Maar onder dat vernis blijft ze wat ze is: een verstoorde hunkering naar wat niet van ons is. Naar wat ons niet toekomt. Naar wat ons zelfs vernietigt.

Of het nu gaat om het verlangen naar een andermans lichaam, naar de controle over ons eigen verhaal, naar status, likes, een groter huis of een dunner lijf — de motor is dezelfde. Het hart wil meer, wil nu, wil ik. En liefst zonder grens of schuldgevoel. De mens van vandaag leeft niet minder begeertematig dan de heidenen van weleer. We zijn misschien beschaafder in onze uitingen, maar niet in onze verlangens.

Van seksuele losbandigheid tot digitale gulzigheid

Neem bijvoorbeeld het gebied van seksualiteit. Waar de Schrift begeerte leert temmen, viert de cultuur haar juist als hoogste goed. Volg je hart, doe wat goed voelt, wees trouw aan jezelf — het zijn mantra’s die klinken als bevrijding, maar werken als verslaving. Want begeerte die niet geleid wordt door waarheid, wordt een afgod. En afgoden maken altijd slaaf.

Of denk aan consumptie. De moderne economie draait op epithumia — op onstilbare drang naar meer. Onze hele levensstijl is gericht op het aanwakkeren van verlangens die we gister nog niet eens hadden. Of zoals iemand het eens zei: “Reclame is het systeem waarmee de begeerte van de ene zondaar wordt gemonitord door de portemonnee van de andere.”

Het hart is niet slechts ziek, het is listig

Jeremia 17:9 zegt het ongezouten: “Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen?” Dit is geen overdrijving. Het menselijke hart kent een subtiele vorm van zelfbedrog. Het weet zijn begeerten te camoufleren, te rationaliseren, te vergeestelijken zelfs. Concupiscentia maakt geen kabaal. Ze fluistert. Ze stelt voor. Ze werpt een schaduw van verlangen over wat God verboden heeft — en noemt het dan ‘bevrijding’.

Hier ligt ook een krachtige apologetische sleutel. De moderne mens gaat vaak uit van een neutrale antropologie: verlangens zijn op zichzelf niet goed of kwaad, zolang ze niemand direct schaden. Maar dat klinkt mooier dan het klopt. In de praktijk zien we dat begeerten een mens kunnen verwoesten zonder dat hij of zij ooit iemand anders bewust heeft benadeeld. Een man die zijn leven opoffert voor status en erkenning eindigt met een burn-out en een leeg huis. Een vrouw die haar identiteit bouwt op romantische liefde, raakt emotioneel afhankelijk van relaties die haar uiteindelijk afbreken. Een tiener die hunkert naar online bevestiging ontwikkelt een eetstoornis. Iemand anders wordt cynisch of verbitterd omdat hij zichzelf voortdurend vergelijkt met anderen. Niemand begint met de intentie om zichzelf te beschadigen — en toch gebeurt het. De reden? Onze verlangens zijn niet neutraal. Ze kunnen verraderlijk, verslavend, destructief en moreel verdraaid zijn, zelfs als ze maatschappelijk geaccepteerd worden.

En precies daar botst de seculiere visie op menselijke autonomie met de werkelijkheid van het menselijk hart. Want als onze diepste verlangens altijd goed of op z’n minst ‘eigen’ zouden zijn, waarom maken ze dan zoveel kapot? Waarom voelen mensen zich schuldig, leeg of misleid na het najagen van wat hen ooit intens gelukkig leek te maken? Alleen een Bijbels mensbeeld kan deze spanning verklaren. De Schrift leert dat begeerte niet slechts gestuurd wordt door wat buiten ons ligt, maar verdorven is aan de bron. Niet onze omgeving is de hoofdschuldige, maar het hart zelf — dat verlangens voortbrengt die zich keren tegen de waarheid, tegen de ander en uiteindelijk tegen God. Daarom is het evangelie geen pleister op een onschuldig verlangen, maar een radicale herschepping van de mens. Alleen genade kan genezen wat zó diep zit dat we het soms niet eens meer als ziek herkennen.

Het hart is de bron van verlangen — maar alleen het Woord scheidt wat zuiver is van wat misleidt. Hier begint de strijd, hier klinkt de stem die zegt: ‘Volg Mij. / Bron: Martin Sulman

Genade begint met waarheid

De eerste stap naar herstel is niet dat we ons ‘leren accepteren zoals we zijn’, maar dat we erkennen dat wat we zijn, niet is zoals het hoort te zijn. Zonder dat besef is genade een luxeproduct, geen noodzaak. Pas als we concupiscentia niet langer zien als een ongemak, maar als een geestelijk probleem, ontstaat ruimte voor echte bekering. Want God geneest geen symptomen, Hij vernieuwt het hart.

Genade als verlossing, niet als vergoelijking

Genade is geen therapie

In veel kerkelijke en culturele discoursen klinkt genade als een vorm van coulance: God begrijpt je wel. Hij kent je struggle. Hij oordeelt niet, Hij troost. En natuurlijk: de HEERE is barmhartig en genadig, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid (Psalm 103:8). Maar genade in Bijbelse zin is geen zachte deken om de door zonde verwonde ziel te sussen. Ze is een wapen — gericht tegen concupiscentia zelf.

Want de genade van God zegt niet alleen: “Je bent vergeven.” Ze zegt ook: “Sta op, en zondig niet meer.” Titus 2:11-12 is hier messcherp: “Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen, en onderwijst ons, dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerten moeten verloochenen, en matig, rechtvaardig en godzalig leven in deze tegenwoordige wereld.” Let wel: genade onderwijst. Ze transformeert. Ze is actief. Strijdend. Verlossend.

Niet slechts vergeving, maar bevrijding

Wie concupiscentia serieus neemt, zal ontdekken dat vergeving alleen niet genoeg is. Niet omdat het evangelie tekortschiet, maar omdat genade méér biedt dan een schone lei. Het biedt een nieuw hart. Een nieuwe wil. Een nieuwe begeerte. Genade herschept de mens. “Indien dan iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” (2 Korinthe 5:17)

De begeerte wordt dus niet simpelweg ‘getolereerd’ zolang ze maar niet overslaat in gedrag. Ze wordt omgevormd. Gedoofd waar nodig, geheiligd waar mogelijk, maar nooit genegeerd. Wie zegt dat hij genade kent maar zijn zondige begeerten blijft koesteren, vergist zich niet slechts in de zonde, maar in het evangelie.

Genade geeft wat de wet niet kan

De wet zegt helder: “Gij zult niet begeren.” Maar de wet geeft geen kracht om daaraan te voldoen. Ze legt het probleem bloot — als een spiegel — maar biedt geen genezing. Genade doet wél wat de wet niet kan: ze verandert het hart vanbinnen. Ze breekt niet alleen de straf, maar ook de macht van de zonde. Romeinen 6:14 zegt: “De zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.” Dat is geen vrome wens, maar een realiteit: de heerschappij van zonde is werkelijk verbroken voor wie in Christus is.

Dat betekent niet dat concupiscentia — de zondige begeerte — meteen verdwijnt. Ze fluistert nog, ze probeert je nog te vangen, ze laat zich niet zomaar verjagen. De oude mens — jouw oude ik — spartelt nog tegen. Maar hij is zijn troon kwijt. Hij zit niet meer aan het stuur. Genade heeft het roer overgenomen. Dat maakt strijd niet minder zwaar, maar wél hoopvol. Want nu is er ruimte om ‘nee’ te zeggen. Nu is het mogelijk om te weerstaan, om verlangens te herschikken, om echt anders te gaan leven — niet uit wilskracht alleen, maar omdat er een nieuwe Koning in je woont.

Een genade die snoeit

Er is nog iets. Genade is nooit gezichtsloos. Ze komt tot ons in de vorm van Woord, Geest, gemeenschap, tucht, gebed, sacrament. Ze is een rijk ecosysteem van goddelijke middelen. En wie daarbinnen leeft, merkt dat genade ook kan snijden. “Elk rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage” (Johannes 15:2). Concupiscentia wordt niet altijd in één keer uitgeroeid, maar wél getemd, geleid, gekeerd. Dat is geen wreed proces. Het is heiligmakend. Genade snoeit, omdat ze leven wil.

Het eschatologische perspectief: verlangen naar heiligheid

De strijd is tijdelijk, het verlangen niet

Er komt een dag waarop de strijd voorbij is. Een dag waarop de oude mens zijn laatste adem zal uitblazen. Waarop concupiscentia — de zondige begeerte die ons nu nog in de nek hijgt — zal verstommen als een wegrochelend beest. Want er komt een opstanding. En wie in Christus is, zal niet slechts vergeving, maar vernieuwing ten volle proeven. “Wij verwachten de Zaligmaker, de Heere Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn verheerlijkt lichaam.” (Filippenzen 3:20-21)

Dat betekent: begeerte zal niet verdwijnen — maar worden geheiligd. Het verlangen zélf zal worden gered. Want begeerte is niet het probleem; zondige begeerte is dat wel. In de hemel zal het hart nog steeds begeren, ja, maar alleen wat goed is. Geen vervorming meer, geen verleiding, geen innerlijke schaduw. Alleen een vlammende honger naar God. En wat een genade: die honger zal eindelijk verzadigd worden.

De Geest als onderpand van het toekomstige

Tot die dag echter, leeft de gelovige in een spanningsveld. Niet tussen hoop en wanhoop, maar tussen reeds en nog niet. Galaten 5:17 beschrijft dit als volgt: “Want het vlees begeert tegen de Geest in, en de Geest tegen het vlees in; en deze staan tegenover elkander, zodat gij niet doet wat gij wenst.” Het is geen vredige co-existentie, maar een strijd. Geen democratisch debat, maar een koninklijke veldslag.

Toch is het niet een strijd waarvan de uitkomst onzeker is. De Geest woont in de gelovige als earnest, als onderpand van wat komen zal (Efeze 1:13-14). Hij is geen tijdelijke huurder, maar een blijvende inwoner — en Zijn werk is getrouw. Wie door de Geest geleid wordt, leert niet alleen ‘nee’ te zeggen tegen de begeerten van het vlees, maar ook ‘ja’ tegen een nieuw verlangen: het verlangen naar Christus Zelf.

🕊️ De Geest als onderpand (earnest)

In Efeze 1:13-14 noemt Paulus de Heilige Geest het onderpand van onze erfenis:
“…verzegeld zijnde met de Heilige Geest der belofte, Die het onderpand is van onze erfenis…”

Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt (arrabōn) werd in de antieke handel gebruikt voor een eerste betaling die garantie gaf op het geheel — vergelijkbaar met een aanbetaling of verlovingsring. In oudere Engelse vertalingen zoals de KJV wordt dit vertaald als earnest:
“…ye were sealed with that holy Spirit of promise, Which is the earnest of our inheritance…”

De betekenis is krachtig: de Heilige Geest is Gods persoonlijke garantie dat wat Hij begonnen is, Hij ook zal voltooien. Hij is niet slechts een tijdelijk gevoel van overtuiging, maar de blijvende Tegenwoordigheid van God in ons — als belofte én voorproef van het komende herstel.
Waar de oude mens nog spartelt, zegt de Geest: De overwinning is begonnen. De rest volgt gegarandeerd.

Heiligheid is geen plan B

In veel moderne prediking klinkt heiligheid als een optie voor gevorderden. Als een extraatje voor wie zich daartoe geroepen voelt. Maar in de Schrift is heiliging de normale route van de genade. Niet als voorwaarde voor behoudenis, maar als vrucht ervan. “Volgt de vrede met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand de Heere zien zal” (Hebreeën 12:14). Wie Christus wil zien, moet nu al leren verlangen zoals Hij verlangt.

En ja — dat is werk. Moeizaam soms. Een proces. Maar het is geen uitzichtloos trekken aan jezelf. Het is wandelen in een richting die al vastligt: van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Korinthe 3:18). En elke stap die een gelovige zet tegen zijn eigen concupiscentia in, is er één in gehoorzaamheid aan een Heer die zelf weet wat beproeving is — en die niet beschaamd doet uitkomen wie op Hem hoopt.

Het beste moet nog komen

We sluiten niet af met melancholie, maar met verwachting. De begeerten van het vlees zijn heftig, ja. Maar niet eeuwig. Ze sterven met ons oude lichaam. En het nieuwe lichaam zal wensen wat het hoort te wensen, en verlangen wat het eeuwig zal ontvangen: de heerlijkheid van God, onvermengd, onaangetast, onuitputtelijk.

Dat is niet zweverig, dat is de realiteit waarvoor we geschapen zijn. En het is die realiteit die onze strijd vandaag zin geeft. Want concupiscentia heeft haar dagen geteld. De Geest zucht nog in ons. Maar Hij zucht vooruit.

Slotbeschouwing: Het hart, het kruis en de hoop

Concupiscentia is geen randthema. Ze raakt het kloppend hart van de menselijke verlorenheid. Niet als oppervlakkige lust of moment van zwakte, maar als de diepe, wortelachtige neiging van het menselijk bestaan om zich van God af te keren en zichzelf tot middelpunt te maken. De zondige begeerte is niet slechts een zonde tussen de zonden; ze is, zo men wil, de motor onder het hele systeem.

De cultuur begrijpt dat niet — of wil het niet begrijpen. Ze roept om vrijheid, maar bedoelt vooral autonomie. Ze prijst verlangen, maar sluit haar ogen voor de schade die ongeheiligde begeerte aanricht. En tegelijk snakt ze naar bevrijding — zij het via therapie, mindfulness, pillen, of een doorgeslagen vorm van zelfacceptatie. Maar zonder een helder zicht op concupiscentia, blijft de oplossing altijd oppervlakkig.

De Schrift laat ons echter niet in het ongewisse. Ze toont ons niet alleen het probleem, maar ook de Persoon die dat probleem heeft gedragen. Christus kwam niet om onze begeerten te bevestigen, maar om ze te verlossen. Niet om ons gevoel te valideren, maar om ons hart te herscheppen. Aan het kruis droeg Hij niet slechts onze daden, maar ook onze neigingen, onze dwalingen, onze verdorven verlangens. En in Zijn opstanding ligt de belofte van een nieuw begin — zelfs voor het meest verwrongen hart.

Daarom is de strijd tegen concupiscentia geen hopeloze exercitie. Het is de weg van het kruis, ja. Maar ook van de Geest. En waar de Geest werkt, daar is vrijheid (2 Korinthe 3:17). Vrijheid om nee te zeggen tegen zonde. Vrijheid om ja te zeggen tegen heiligheid. Vrijheid om te verlangen, niet naar wat kapotmaakt, maar naar wat geneest.

Dus nee — de begeerte is niet onze vriend. Maar zij is ook niet onze meester. Christus is gekomen. En wie Hem kent, weet: het beste verlangen is dat naar Hem. En dat zal, vroeg of laat, ook het laatste zijn dat overblijft.

Veelgestelde vragen (FAQ) over concupiscentia

Wat betekent ‘concupiscentia’ precies?

Concupiscentia is het Latijnse woord voor ‘(be)geerte’ of ‘hartstocht’, en wordt in de theologie gebruikt om de verdorven verlangens aan te duiden die sinds de zondeval in het hart van de mens huizen. Het is niet slechts verlangen in algemene zin, maar specifiek de begeerte die zich tegen Gods orde keert. Denk aan seksuele begeerte buiten het huwelijk, hebzucht, eerzucht of onmatigheid.

Is begeerte altijd zondig?

Niet per definitie. Verlangen naar voedsel, liefde, schoonheid of rust kan op zichzelf goed zijn. Maar sinds de zondeval is ons hart niet meer zuiver geordend. Zelfs goede verlangens kunnen besmet zijn met zelfgerichtheid of ongezonde prioriteiten. In die zin is begeerte zelden volledig onschuldig. Het verschil tussen een rechtmatig verlangen en concupiscentia zit vaak in de richting, de intensiteit en het doel van het verlangen.

Is concupiscentia zelf al zonde, of pas wanneer je eraan toegeeft?

De reformatorische traditie — in lijn met Augustinus en Calvijn — stelt dat ook de begeerte zélf zondig is, zelfs als je er niet aan toegeeft. Concupiscentia is immers een uiting van de gevallen aard van de mens. Romeinen 7:8 leert dat de zonde via het gebod ‘alle begeerte in mij werkte’. Dat betekent dat begeerte niet pas zondig wordt bij uitvoering, maar dat haar wortels al verkeerd zitten.

Waarom vinden we het moeilijk om onze begeerten te erkennen als zondig?

Omdat we geneigd zijn onze verlangens te vereenzelvigen met onze identiteit. In de moderne cultuur klinkt vaak: “Zo bén ik nu eenmaal.” Maar volgens de Schrift is het hart onbetrouwbaar (Jeremia 17:9) en behoeft het herschepping. Niet alles wat diep uit onszelf komt, is daarmee goed of legitiem. Concupiscentia leeft vaak verborgen onder lagen van zelfrechtvaardiging en culturele bevestiging.

Is er een verschil tussen concupiscentia en lust?

Lust is een specifieke vorm van concupiscentia, meestal gericht op seksuele objecten. Maar concupiscentia is breder: het omvat alle zondige verlangens, ook hebzucht, jaloezie, machtsdrang en eetzucht. In die zin is lust een vrucht van de boom concupiscentia, maar niet de hele boom.

Hoe kan ik als christen omgaan met hardnekkige zondige begeerten?

De Bijbel roept op tot strijd, maar nooit zonder hoop. Romeinen 8 leert dat wie door de Geest wandelt, de begeerten van het vlees niet hoeft te volbrengen. Dat vraagt om:

  • dagelijkse omgang met Gods Woord;
  • gebed om een vernieuwd hart;
  • praktische gehoorzaamheid;
  • gemeenschap met gelovigen die ons aanscherpen;
  • het erkennen van onze afhankelijkheid van genade.

Heiliging is geen sprint, maar een pelgrimage — mét vallen en opstaan, maar in de juiste richting.

Waarom geneest God onze begeerten niet ‘gewoon’ in één keer?

Soms werkt God plotseling, maar vaker kiest Hij voor het proces van heiliging. Waarom? Omdat strijd ons leert bidden, leren luisteren, leren volharden. Concupiscentia dwingt ons om dicht bij Christus te blijven, om onze zwakheid te erkennen, en om de kracht van de Geest te zoeken. In dat proces worden we niet alleen vergeven, maar ook gevormd.

Kan ik verlost zijn en toch last hebben van concupiscentia?

Zeker. Ook Paulus schrijft als gelovige over zijn strijd tegen de zonde in zijn leden (Romeinen 7). Verlossing betekent dat de macht van de zonde is gebroken, maar niet dat de aanwezigheid van zonde verdwenen is. Concupiscentia blijft bestaan tot aan de opstanding, maar zij is niet langer onze meester (Romeinen 6:14). We zondigen nog, maar hoeven niet langer te zondigen.

Hoe weet ik of ik concupiscentia aan het voeden ben?

Een goede vraag. Voed je je geest met prikkels die zondige begeerten aanwakkeren — via scherm, gesprek, fantasie of context? Vermijd je verantwoording en verhef je jouw gevoel boven Gods Woord? Vind je steeds nieuwe excuses voor oude patronen? Dan is er werk aan de winkel. Maar het goede nieuws is: wie zijn zonden belijdt en laat, zal barmhartigheid verkrijgen (Spreuken 28:13).

Wat als ik faal — steeds opnieuw?

Wees niet ontmoedigd. De kracht van het evangelie ligt niet in jouw prestaties, maar in Gods trouw. “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelf niet verloochenen.” (2 Timotheüs 2:13) Elke misstap is een uitnodiging tot bekering. En elke bekering is een hernieuwde verbinding met de levende Christus. De strijd tegen concupiscentia is een weg van genade, geen weg van kramp.

Reacties en ervaringen

Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je persoonlijke ervaringen delen rondom het thema concupiscentia, of over hoe je de strijd met zondige begeerten beleeft in het licht van geloof en genade. Ook vragen, aanvullingen of doordachte opmerkingen zijn van harte welkom.

Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt pas nadat ze zijn gelezen en beoordeeld door de redactie. Zo voorkomen we ‘spam’ of anderszins ongewenste c.q. ongepaste bijdragen. Het kan daarom enkele uren duren voordat je reactie zichtbaar is. Alvast dank voor je bijdrage!