Last Updated on 16 juni 2025 by M.G. Sulman
In een wereld vol religies, overtuigingen en levensbeschouwingen klinkt telkens opnieuw dezelfde onderliggende structuur: één individu beweert een goddelijke ervaring te hebben gehad — een visioen, een stem, een innerlijk licht — en bouwt daarop een leer die vervolgens door anderen wordt overgenomen, al dan niet zonder vragen. Of het nu Mohammed in de grot is, Boeddha onder de boom, of Joseph Smith in het Amerikaanse woud, steeds weer komt het erop neer dat de massa wordt gevraagd te vertrouwen op het getuigenis van één. Maar te midden van deze veelheid van claims klinkt er één stem die fundamenteel anders is — de stem van de God van Israël, die niet fluisterde in het oor van een enkeling, maar donderde vanaf de berg Sinaï, hoorbaar voor een heel volk tegelijk. Geen private openbaring, maar publieke waarheid. En precies deze radicale openheid — eerst bij Sinaï, later in de vleeswording van Christus en vervolgens in de historische opstanding — maakt het bijbelse geloof categorisch anders: het is niet gebouwd op individuele beleving of spirituele introspectie, maar op collectieve, controleerbare, geschiedkundige openbaring. De Bijbel biedt ons geen mystiek project van menselijke godsdorst, maar de zelfopenbaring van de God die werkelijk sprak, verscheen, en leeft. En dat maakt alle verschil.

Inhoud
Een Eenzame Stem Of Een Openbaar Woord?
Privé-openbaring als fundament van religies
Elke religie lijkt te beginnen met een stem in het verborgene. Een fluistering in de nacht, een visioen in de woestijn, een plotselinge ‘ontwaking’ onder een boom. Mohammed hoort een stem in een grot; Boeddha bereikt verlichting onder een boom; Joseph Smith ontvangt een boodschap van een engel in een bosrijk Amerikaans landschap. Één man. Één moment. Één ongecontroleerde claim. Het geloof staat of valt met het gezag van die ene persoon. Wie zijn woord betwijfelt, betwijfelt de religie zelf.
De openbaring op Sinaï: een radicale breuk
Maar dan is er Israël. En met Israël: Sinaï.
De Bijbel breekt doelbewust met het patroon van de eenzame profeet. In plaats van een geïsoleerde ervaring van één persoon, presenteert de Schrift een nationale gebeurtenis: de openbaring aan het volk Israël bij de berg Sinaï. Niet in een droom, niet in een visioen, maar in fysiek hoorbare stem. Zoals Mozes het later verwoordt:
“Toen sprak de HEERE tot u uit het midden van het vuur; de stem van woorden hoorde u, maar u zag geen gestalte – alleen een stem hoorde u” (Deuteronomium 4:12).
“Aan u is het gegeven dit te horen, opdat u zou weten dat de HEERE God is; er is niemand anders dan Hij” (vers 35).
Deze theofanie is zonder precedent: God spreekt tot een heel volk, niet slechts via een tussenpersoon, maar rechtstreeks.
Epistemologisch onvergelijkbaar
Deze openbaring vormt geen theologische nuance, maar een epistemologische breuk met alle andere religieuze systemen.
Een individuele ervaring is per definitie niet falsifieerbaar of controleerbaar. Maar een collectieve openbaring aan een volk—mannen, vrouwen, kinderen, slaven en vreemdelingen inbegrepen—maakt een claim die zó groot is dat hij zich niet laat verzinnen. Want hoe overtuig je een volk dat ze iets meegemaakt hebben dat ze in werkelijkheid nooit zagen of hoorden?
Daarmee stelt het jodendom een unieke historische bewering. Geen esoterische kennis. Geen mystiek alleen voor ingewijden. Maar een publieke gebeurtenis, ingebed in de geschiedenis van een volk, geborgd in feestdagen, herverteld in psalmen, gebeden en generaties van liturgie. Zoals de filosoof Michael Wyschogrod opmerkte: “God heeft Zich niet geopenbaard aan een individu, maar aan een volk, en dat maakt de Joodse godservaring fundamenteel anders dan die van iedere andere religie.”
De toets van de vergetelheid
Sceptici werpen tegen dat Israël deze openbaring toch snel vergat. Het gouden kalf werd immers kort na Sinaï gemaakt (Exodus 32). Maar dit tegenargument is theologisch onhoudbaar. De zonde van Israël toont immers niet dat de openbaring onwaar was, maar bevestigt juist de bijbelse antropologie: de mens kent de waarheid, maar keert zich er desondanks vanaf (Romeinen 1:18–23). Het probleem ligt bij de menselijke ontvanger, niet bij het goddelijk signaal.
Geen verhaal, maar een geschiedenis
Wie de Schrift erkent als ultiem kencriterium voor waarheid (sola Scriptura), ziet dat de openbaring op Sinaï geen metafysisch sprookje is, maar een historisch zwaartepunt. Dit is geen mystieke ervaring van een profeet in trance, maar een feitelijke gebeurtenis die plaatsvond te midden van donder, bliksem, rook en bazuingeschal—een scène zó publiek dat wie haar verzon, zich onmogelijk staande had kunnen houden.
En laat dit goed tot ons doordringen: volgens de Schrift riep God Zichzelf niet alleen in herinnering, Hij maakte Zich bekend. Niet aan één man in een grot. Maar aan een volk, aan een natie, en via dat volk—uiteindelijk—aan de wereld.
Sinaï: De Onherhaalbare Claim Van Het Jodendom
Het publieke karakter van de openbaring
De openbaring op de berg Sinaï is niet slechts een centraal moment in de heilsgeschiedenis – zij is, wat men in epistemologische termen zou kunnen noemen, categorisch uniek. Er is simpelweg geen ander verslag in de godsdienstgeschiedenis van een volk dat collectief claimt de stem van God gehoord te hebben. Niet via een ziener of visionair, niet via een mystieke priesterkaste, maar rechtstreeks, hoorbaar, publiek. “Het volk hoorde de stem van God terwijl Hij uit het vuur sprak” (Deuteronomium 5:24). Let op het detail: zij hoorden Hem – dit is geen innerlijke beleving, geen religieuze projectie, maar auditieve, ervaarbare communicatie.
In hedendaagse termen zou men kunnen zeggen dat de Sinaïtische openbaring ‘empirisch’ begon – zij vond plaats binnen ruimte en tijd, waargenomen door zintuigen. De stem kwam uit het vuur, met rook en bazuingeschal, en het hele volk vreesde en beefde (Exodus 20:18). Zo’n collectieve ervaring veronderstelt ofwel feitelijkheid, ofwel massapsychose. Maar een psychose laat zich moeilijk herhalen, onderhouden of van generatie op generatie onderwijzen in liturgische en juridische kaders. Anders gezegd: wie beweert dat dit verzonnen is, moet ook aannemelijk maken waarom het Joodse volk eeuwenlang een nationale leugen zou onderhouden die hen eerder beangstigde dan bevleugelde.
Waarom verzinnen onmogelijk was
Men heeft wel eens gesuggereerd dat het verhaal van Sinaï pas later is ontstaan – een mythe, bedacht door priesters of profeten om religieuze autoriteit te versterken. Maar deze verklaring faalt juist op het meest voor de hand liggende punt: de inhoud van de claim zelf. Immers, als een profeet een verhaal verzint om zijn gezag te versterken, zou hij zeggen: “God heeft tot míj gesproken, vertrouw míj.” Maar de Torah zegt: “God heeft tot u gesproken – gij allen hebt het gehoord” (Deut. 5:4). Dat is epistemologisch suïcidaal, tenzij het echt gebeurd is. Want welk volk laat zich collectief wijsmaken dat het iets ervaren heeft wat het overduidelijk niet heeft meegemaakt?
De Midrasj vergelijkt deze openbaring treffend met een koning die zich niet slechts aan zijn boodschapper toont, maar zichzelf persoonlijk presenteert aan het volk. Juist het feit dat Mozes zich terugtrekt en het volk zelf de stem hoort, maakt de openbaring onnavolgbaar. Dit is geen geënsceneerde theologie, maar een gebeurtenis met publiek karakter. De Engelse filosoof C.E.M. Joad stelde ooit dat het christendom de enige religie is die zichzelf op de slachtbank van de geschiedenis durft te leggen – hetzelfde geldt voor het jodendom op dit punt.

Traditie als getuigenisdrager
De kracht van deze openbaring ligt niet alleen in haar initiële impact, maar in haar duurzame herinnering. Eeuw na eeuw werd het verhaal herhaald aan zonen en dochters, gereciteerd in psalmen, bevestigd in feesten (zoals Sjavoeot), neergelegd in het schrift. De collectieve identiteit van Israël is gebouwd op een historische ervaring, niet op een mythische sfeer. Daarom zegt de profeet: “Vraag toch naar de dagen van vroeger… Is er ooit een volk geweest dat de stem van God hoorde spreken uit het midden van het vuur, zoals ú die gehoord hebt, en daarbij in leven gebleven is?” (Deut. 4:32–33). Retorisch bedoeld, natuurlijk. Het antwoord is: nee.
En dat is precies waarom deze claim niet zomaar reproduceerbaar is. Zelfs als een religieuze beweging vandaag zou proberen zo’n verhaal te lanceren – het zou onmiddellijk ondergraven worden door de logica zelf. Je kunt een volk niet wijsmaken dat zij allemaal iets zagen of hoorden terwijl zij dat niet hebben meegemaakt. Mythes ontstaan traag, diffuus, onder de radar van het collectieve geheugen. Sinaï daarentegen is abrupt, massaal, direct. Point final.
De implicatie voor waarheid en geloof
Wat betekent dit alles voor de vraag naar waarheid? Welnu, als de openbaring bij Sinaï werkelijk plaatsvond – en er is geen coherent alternatief scenario voorhanden – dan volgt daaruit dat het jodendom is gebouwd op openbaring, niet op redenering. En wie de Schrift serieus neemt als hoogste gezagsbron (2 Timotheüs 3:16; Psalm 119:160), erkent hierin niet alleen een theologisch fundament, maar een historisch anker.
Ofschoon men dit besef allengs kwijt lijkt te raken in een tijdperk van spirituele individualisering, staat het daar nog altijd – als een monument van waarheid, in steen gehouwen, in vuur gesproken. De openbaring op Sinaï is niet de subjectieve projectie van een profeet die op een berg zat te mediteren. Het is de ontmoeting van Schepper en schepsel – in het openbaar.
En, laten we eerlijk zijn: dat maakt alles anders.
Van De Berg Af: Het Vleesgeworden Woord
Van stem naar gestalte
De openbaring op Sinaï was hoorbaar, indrukwekkend, onontkoombaar. God sprak tot Zijn volk vanuit vuur en duisternis (Deut. 5:22–24), en geen ziel die erbij was kon zich verbergen. Maar hoe groots ook, die openbaring bleef — letterlijk — op afstand. God sprak, het volk sidderde. “Laat ons niet opnieuw de stem van de HEERE, onze God, horen, anders zullen wij sterven,” riepen zij uit (Deut. 18:16). Zelfs Mozes, met al zijn vertrouwelijkheid, mocht God slechts van achteren zien (Ex. 33:23). Geen omhelzing, geen nabijheid — alleen majesteit en afstand.
En toen… kwam het ondenkbare. De God die sprak van de berg daalde af van diezelfde berg. Niet langer alleen stem, maar vlees. Geen rook meer, maar huid. Geen donderslagen, maar voetstappen op Judeese paden. “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond,” schrijft Johannes, “en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien” (Joh. 1:14). Wat Israël hoorde bij Sinaï, werd zichtbaar in Jezus van Nazareth — vleesgeworden waarheid.
Openbaring in menselijke gedaante
Deze incarnatie is geen voetnoot in de theologie, maar de spil. Hier botsen filosofie en geloof frontaal. Immers, wie had ooit gedacht dat de God van oneindige heiligheid — Deus absconditus, zoals de reformatoren Hem noemden — Zichzelf zou vernederen tot een embryo, afhankelijk van een tienermeisje uit Nazareth? Niet als idee, maar als mens. Het is precies deze schandelijke absurditeit die Paulus later als krachtbron aanduidt: “Wij prediken Christus, de Gekruisigde: voor Joden een struikelblok en voor Grieken een dwaasheid” (1 Kor. 1:23).
En toch — juist hierin ligt de ultieme openbaring besloten. Want het vleesgeworden Woord is geen abstract concept, maar een historisch Persoon, tastbaar, zichtbaar, navolgbaar. Jezus zelf zegt: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Joh. 14:9). Niet: wie over Mij mediteert. Niet: wie diep naar binnen keert. Maar: wie Mij ziet. De openbaring verplaatst zich dus van auditief (Sinaï) naar visueel (Bethlehem tot Golgotha). Daarmee blijft ze in de publieke ruimte — met getuigen, tegenstanders, historische ankers.
Van afstand tot nabijheid
Wat hier op het spel staat, is niet minder dan de hele structuur van verlossing. Waar God op Sinaï sprak tot een bevend volk, spreekt Hij in Christus als één van hen. God is niet langer de stem in het vuur, maar de leraar in de synagoge, de vriend aan tafel, de man aan het kruis. De afstand die het volk Israël vreesde (“Spreek Gij, en wij zullen horen… maar laat God niet tot ons spreken” – Ex. 20:19), wordt in Jezus radicaal opgeheven. De onbenaderbare God wordt Immanuel: God met ons.
En toch — laten we niet vergeten — deze nabijheid vernietigt geen majesteit. Dezelfde stem die op de berg donderde, spreekt in de gelijkenissen van het Koninkrijk. Dezelfde handen die de wet gaven, raken melaatsen aan. Het is dezelfde God, maar nu in de gestalte van een dienstknecht (Fil. 2:6–8). Hier klinkt een paradox zo groots dat slechts poëzie haar lijkt te kunnen benaderen. De Eeuwige wandelt. De Almachtige wordt gewond. Le mystère de l’Incarnation, inderdaad.
Geloof met voeten in de geschiedenis
De implicatie is glashelder: als Jezus inderdaad de vleesgeworden openbaring van God is, dan staat het christelijk geloof niet op ideeën, maar op een Persoon in de geschiedenis. Geen religieus stelsel, maar een ontmoeting. Zoals de apostel Johannes schrijft: “Wat wij gehoord hebben, wat wij gezien hebben met onze ogen, wat wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben… dat verkondigen wij u” (1 Joh. 1:1). De zintuigen keren terug — niet als illusie, maar als bevestiging van vleesgeworden waarheid.
En precies dáárin ligt de kracht van het christelijk geloof: het is historisch in oorsprong, publiek in openbaring, en persoonlijk in toepassing. Het is geen religie geboren in afzondering, maar een geloof dat zich laat toetsen, bevragen en betwisten — weil es in der Welt geschehen ist, niet slechts in het bewustzijn van een profeet.
Gezien, Gehoord, Gestorven, Opgestaan
De opstanding als historische spil
Wie beweert dat Jezus is opgestaan uit de dood, beweert niets minder dan een frontale inbreuk op de normale gang van zaken. Dood is dood — althans, dat is de heersende consensus. Toch is het precies deze bewering die het christelijk geloof draagt, als sluitsteen van de hele boodschap. Zonder de opstanding geen evangelie, geen vergeving, geen hoop. Paulus zegt het zonder omhaal: “Als Christus niet is opgewekt, dan is onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof” (1 Kor. 15:14). Let wel: hij spreekt hier niet over gevoel, maar over feitelijkheid.
De opstanding is dus geen vrome metafoor, geen symbolisch lenteverhaal of psychologische herinterpretatie van verlies. Het is een gebeurtenis — of het is niets. Tertium non datur.
De publieke aard van de claim
Opmerkelijk genoeg zijn de evangeliën verrassend nuchter over deze cruciale gebeurtenis. Geen bombastische scènewisselingen, geen kosmische camera’s. De eerste getuigen zijn vrouwen — maatschappelijk onbetrouwbaar in de rechtspraak van die tijd. De beschrijvingen zijn sober, haast terloops, wat in historisch opzicht juist pleit vóór authenticiteit. Geen enkele religie die zichzelf uitvindt, begint met zulke ongemakkelijke details.
Wat echter essentieel is: de opstanding wordt gepresenteerd als een publieke gebeurtenis, die door velen is waargenomen. “Christus is opgewekt op de derde dag, overeenkomstig de Schriften,” schrijft Paulus, “en Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalf. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog leven” (1 Kor. 15:4–6). Dit is een uitnodiging tot verificatie, niet tot mystieke overgave. Met andere woorden: ga maar na, de meesten leven nog. Dat is geen taal van mythologie, maar van getuigenverklaringen.
Ooggetuigen en de durf om te sterven
Cruciaal is dat de eerste volgelingen van Jezus bereid waren te sterven voor hun overtuiging — en niet zomaar een vaag geloof, maar voor een concrete claim: dat ze Hem levend hadden gezien na Zijn kruisdood. Nu is het op zich niet vreemd dat mensen bereid zijn te sterven voor een leugen, zolang ze maar denken dat het waar is. Maar hier gaat het niet om geloof op afstand; het gaat om directe waarneming. De discipelen zouden hebben geweten of ze logen. En dat maakt hun bereidheid om alles te verliezen — reputatie, bezit, vrijheid, en uiteindelijk hun leven — epistemologisch zwaarwegend.
De wis- en natuurkundige en apologeet Blaise Pascal formuleerde het scherp: “I believe those witnesses who get their throats cut.” De bereidheid om het eigen leven te offeren is geen bewijs in zichzelf, maar het elimineert op zijn minst de hypothese dat men met opzet een verzinsel in stand hield. Men kan zich vergissen — men kan zich moeilijk opzettelijk vergissen over iets dat men met eigen ogen zag.

Opstanding in de context van de Schrift
De opstanding van Christus staat niet los van de voorafgaande openbaringen. Integendeel, zij is de voltooiing van een patroon. Zoals God Zich openbaarde op de berg Sinaï — zichtbaar, hoorbaar, collectief — zo bevestigt Hij in de opstanding Zijn soevereine macht, maar dan in de context van de nieuwe schepping. “De dood is verzwolgen in de overwinning,” zegt Paulus (1 Kor. 15:54), verwijzend naar Jesaja. De stem die sprak uit het vuur, spreekt nu uit een geopend graf. Het Woord dat vlees werd, is het Lam dat geslacht is — en staat nu levend tussen de kandelaren (Openb. 1:12–18).
Daarmee is de opstanding het bruggenhoofd tussen het oude en het nieuwe, tussen Sinaï en Golgotha, tussen wet en genade. Niet als contrast, maar als vervulling. De wet gaf leven aan een volk dat uit Egypte kwam; het kruis en de opstanding geven leven aan een volk dat uit de dood komt.
Geloof als reactie op geschiedenis
Als dit waar is — en de Bijbel stelt het met alle ernst en autoriteit — dan is geloof niet slechts een innerlijk gevoel of een spirituele voorkeur. Het is een reactie op iets dat daadwerkelijk gebeurd is. Wie gelooft in de opstanding, gelooft niet in een idee, maar in een gebeurtenis — en in een Persoon die door de dood heen het leven heeft gebracht. En dat maakt het christendom uniek. Geen innerlijke verlichting, geen geheime openbaring, geen verborgen pad. Alles — werkelijk alles — staat of valt met deze ene historische bewering: dat Hij is gestorven, begraven, en opgestaan op de derde dag, naar de Schriften.
Of om het met een vleugje ironie te zeggen: als dit niet gebeurd is, dan is christelijk geloof één van de meest spectaculaire misverstanden uit de wereldgeschiedenis. Maar als het wél gebeurd is — dan is geen mens onschuldig als hij het negeert.
Geloof Dat Getuigt: Niet Van Binnenuit Verzonnen
De structuur van apostolisch getuigenis
Het christelijk geloof is geen filosofisch systeem dat zich van binnenuit opbouwt, à la Descartes of Hegel. Het is geen speculatieve metafysica, geen religieus gevoel, geen introspectief verlichtingsproces. Het is allereerst getuigenis. In het Grieks: martyria. Geen zelfverzonnen narratief dat zich langzaam ontwikkelde in de hoofden van anonieme monniken, maar een concrete reeks van verklaringen — van mensen met namen, tijd en plaats. “Wat wij gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u” (1 Joh. 1:3). Geen metaforen. Geen esoterische taal. Gewoon verslaglegging — zij het van het onvergelijkbare.
De apostelen schreven geen traktaten over religieuze beleving, maar spraken over feitelijke ontmoetingen. Ze hadden Hem gezien. Ze hadden Hem aangeraakt. Ze aten met Hem vis bij het vuur, na Zijn opstanding (Lukas 24:42–43; Joh. 21:12–13). Dat is geen contemplatief geestesproduct. Dat is de taal van herinnering.
De kracht van narratieve consistentie
Bovendien: hun getuigenissen zijn theologisch rijk en tegelijk opvallend nuchter. Geen pompeuze miraculeuze claimen zonder tegenstanders, geen uit de lucht gevallen visioenen zonder historische worteling. De evangeliën vertonen een zekere spanning tussen menselijke zwakte (denk aan Petrus’ verloochening) en goddelijke majesteit. Wie verzint dat een sleutelfiguur zijn Meester driemaal verloochent — en dan later kerkelijk gezag krijgt? Dat druist in tegen elke vorm van propagandistische redactie.
Niet toevallig zegt Petrus later expliciet: “Want wij zijn geen kunstig bedachte verzinsels nagevolgd toen wij u de kracht en komst van onze Heere Jezus Christus bekendmaakten, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit” (2 Petrus 1:16). Let op het contrast: geen bedachte mythen (muthoi sesophisménoi), maar een realiteit die gezien is. In de oorspronkelijke context was dit een directe polemiek tegen gnostische tendensen die geloof los wilden maken van geschiedenis. Tegen zulke escapistische religie zegt de apostel: wij waren erbij.
Externe toetsbaarheid en interne eenheid
Wat dit getuigenis extra opmerkelijk maakt, is zijn publieke toetsbaarheid. Lukas opent zijn evangelie met de mededeling dat hij alles “van af het begin nauwkeurig nagegaan” heeft (Lukas 1:3). Hij schrijft niet aan een vage kosmos, maar aan een Romeins publiek persoon: Theofilus. En Paulus daagt Festus en Agrippa uit met de woorden: “Want dit is niet in een uithoek gebeurd” (Hand. 26:26). Hij legt zijn kaarten op tafel, in een context waarin zijn beweringen publiekelijk weerlegd hadden kunnen worden. Maar dat gebeurde niet.
Ook de interne eenheid van de apostolische boodschap is opmerkelijk. Vier evangeliën, verspreid over verschillende schrijvers, achtergronden en contexten — en toch een onderliggend narratief dat als een contrapuntisch koor dezelfde melodie zingt. Geen identieke kopieën (gelukkig niet), maar harmonische accenten rond één centrale gebeurtenis: leven, dood en opstanding van Jezus van Nazareth. Daar moet men zich ernstig toe verhouden. Men kan het geloven of verwerpen, maar wie beweert dat het verzonnen is, moet ook verklaren waarom die verzinsels zó consequent, zó samenhangend en zó kostbaar waren — want wie verzint iets waar hij voor gemarteld wordt?
Getuigenis als fundament van geloof
Dat brengt ons bij de kern: het christelijk geloof is gebouwd op getuigen, niet op genialiteit. Het is niet de filosofische diepte van de discipelen die overtuigt, maar hun eenvoud. Zij speculeerden niet over God — zij spraken van een mens, “Jezus van Nazareth, een man Die van Godswege tot u is aangewezen” (Hand. 2:22), zoals Petrus preekt op Pinksteren. En hij voegt eraan toe: “U hebt Hem gekruisigd… maar God heeft Hem opgewekt.” Dat is geen abstract idee, maar een historische claim die je niet vrijblijvend naast je neerlegt.
Bovendien is dit getuigenis geen flits in de pan, maar een fundament dat de vroege kerk met één stem bleef verkondigen. Vanaf de eerste hoofdstukken van Handelingen tot aan de laatste verzen van Openbaring staat niet de beleving van het individu centraal, maar het getuigenis van het Lam dat is geslacht — en leeft. En de kerk is, tot op heden, geroepen om getuige te zijn (Hand. 1:8), niet filosoof, therapeut of esotericus.

Het evangelie blijft toetsbaar
In een tijd waarin religie vaak wordt gedefinieerd als iets puur persoonlijks — privatissime — biedt het christelijk geloof een opvallende uitzondering. De kern van het evangelie staat of valt met de betrouwbaarheid van apostolisch getuigenis. Dat maakt het kwetsbaar, ja. Maar tegelijk ook krachtig. Want wie de Schrift gelooft als norm voor waarheid, vindt daarin geen mythische poëzie, maar concrete getuigen die spraken, schreven en stierven — omdat zij wisten wat ze gezien hadden.
Ofschoon dat voor moderne oren misschien vreemd klinkt, is het des te krachtiger: het geloof komt niet van binnenuit, maar van buitenaf. Niet als projectie van menselijke hunkering, maar als reactie op goddelijke werkelijkheid. Geloof, sola fide, rust op getuigenis, sola Scriptura — en dat is allesbehalve zweverig.
Wat Geloof Anders Maakt Dan Ideologie
Ideologie als menselijke constructie
Een ideologie is in essentie een menselijk systeem: een stelsel van ideeën, normen en verwachtingen dat de werkelijkheid probeert te verklaren of sturen — meestal beide. Het is door en door antropocentrisch. Marx, Rousseau, Nietzsche, Kant — elk van hen trachtte, elk op eigen wijze, een raamwerk te ontwerpen waarin de mens zichzelf begrijpt, ordent en redt. Of dat nou via economische rechtvaardigheid, morele autonomie of wil tot macht gaat, de mens blijft de spil. De denkende, voelende, zelfredzame mens. L’homme autonome.
Maar het christelijk geloof verzet zich radicaal tegen dit patroon. Niet door zich buiten de wereld te plaatsen — verre van — maar door te beweren dat de kern van de werkelijkheid niet in de mens ligt, maar in God. En niet zomaar ‘God’ als abstractie, maar in de God die Zich heeft geopenbaard in de geschiedenis, sprekend, handelend, reddend. De Schrift laat er geen misverstand over bestaan: “De vreze des HEEREN is het begin der wijsheid” (Spreuken 9:10). En wie daar dus niet begint, begint verkeerd — hoe verfijnd de ideologische architectuur ook mag lijken.
De radicale excentriciteit van openbaring
Het geloof van de Bijbel komt niet van binnenuit. Het is geen godservaring die opwelt uit de menselijke ziel als een religieus sentiment — Schleiermachers Gefühl ten spijt. Het komt van buiten. Het is excentriek: extra nos. Denk aan de stem bij de doop van Jezus (Matt. 3:17), de stem op de berg der verheerlijking (Matt. 17:5), het vuur op Sinaï (Ex. 19:18), het Woord dat vlees werd (Joh. 1:14). Alles wijst van boven naar beneden, van God naar mens — niet omgekeerd.
En dat maakt christelijk geloof principieel iets anders dan ideologie. Een ideologie groeit — vaak onmerkbaar — uit een menselijke projectie of behoefte: rechtvaardigheid, veiligheid, identiteit. Maar het geloof wordt geopenbaard — en in die openbaring wordt de mens niet bevestigd in zichzelf, maar geroepen tot bekering. Het Evangelie stelt geen systeem voor, maar een Persoon die ons bevraagt, overweldigt, bevrijdt — op voorwaarde dat wij onszelf verliezen in Hem (Mark. 8:35).
Geloof is geen maakwerk
Ideologieën willen de wereld verbeteren, hervormen, ‘fixen’. Daar is niets mis mee, tenzij men gaat geloven dat de mens dat zelf kan — als bron van goedheid, als morele maatstaf. Maar juist daar wringt de schoen. “Het hart is bedrieglijker dan wat ook, ja, ongeneeslijk is het; wie zal het kennen?” (Jeremia 17:9). Wie gelooft dat de mens fundamenteel goed is, heeft noch de Bijbel, noch zichzelf serieus gelezen.
Het christelijk geloof erkent deze val. Het verkondigt geen utopie, maar een verlossing. Geen ‘systeem voor de toekomst’, maar een Lam dat geslacht is vanaf de grondlegging der wereld (Openb. 13:8). Geen model om na te volgen, maar een Redder om in te rusten. Geloof is geen ethisch project, maar een existentiële overgave aan de God die het onmogelijke doet: doden opwekken.
Geloof als reactie, niet als constructie
Hier ligt het fundamentele verschil. Een ideologie moet bedacht worden, doordacht, opgeschreven, aangepast, gelanceerd. Maar geloof — in bijbelse zin — is reactie. Reactie op Gods spreken, op Zijn daden, op Zijn zelfopenbaring. Zoals Abraham niet begon met een moreel systeem, maar God hoorde en ging (Gen. 12:1–4). Zoals Mozes niet filosofeerde over de zin van het bestaan, maar Gods stem hoorde in een brandende braamstruik (Ex. 3). Zoals Paulus geen ethisch programma schreef, maar viel voor de voeten van Christus op de weg naar Damascus (Hand. 9:3–5). Het geloof begint niet bij ons. En dat is precies de reden waarom het betrouwbaar is.
Ofschoon de mens zich graag als centrum van betekenis opwerpt, blijft de Bijbel vasthouden aan de tegengestelde logica: “Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen” (Rom. 11:36). Dat klinkt misschien archaïsch, maar het is de enige manier waarop de mens werkelijk mens kan zijn: niet als zelfscheppend project, maar als geschapen wezen dat zijn oorsprong, zijn doel en zijn redding buiten zichzelf vindt.
Geen ideologie, maar een ontmoeting
Christelijk geloof is dus geen systeem om te beheersen, maar een waarheid om te ontmoeten. Geen denkconstructie die je kunt aanpassen, maar een stem die je roept. Geen sociaal ideaal, maar een levende Heiland. En dat maakt het tegelijk zó confronterend én zó bevrijdend: je kunt er niet mee marcheren, maar je kunt er wel door veranderd worden.
Wie gelooft op basis van de Schrift, staat niet in een ideologische loopgraaf, maar op heilige grond. En dat verandert alles. Want ideologieën kunnen instorten — geloof blijft staan. Niet omdat het logisch volmaakt is, maar omdat het verankerd is in iets dat daaraan voorafgaat: Gods spreken, Gods handelen, Gods trouw. En dat is, met eerbied gezegd, van een geheel andere orde. Une autre catégorie.
Conclusie: Geen Mythe, Maar Ontmoeting
De categorie van openbaring
Wat opvalt wanneer men wereldreligies onderling vergelijkt, is de herhaling van een motief: een geïsoleerde figuur (profeet, ziener, mysticus) ontvangt een boodschap, vaak in het verborgene, en verkondigt deze vervolgens aan de rest. Men moet hem geloven — of niet. Het hele bouwwerk rust op zijn bewering. Het is, in epistemologische termen, fundamenteel privé. De ervaring is van hem, de autoriteit is hem toevertrouwd, de rest volgt.
Het bijbels geloof, echter, breekt radicaal met dit model. Niet een individu ontvangt een visioen — een volk hoort een stem. Geen nachtelijke fluistering, maar een collectieve verschrikking bij Sinaï. Geen geheimzinnige mystiek, maar hoorbare woorden, geboden, donderslagen. God openbaart Zich niet aan één, maar aan velen, te midden van de geschiedenis. En precies daarom kan Mozes schrijven: “Aan u is het gegeven dit te horen, opdat u zou weten dat de HEERE God is” (Deut. 4:35). Dit is niet innerlijke verlichting, maar uiterlijke overrompeling.
Van Sinai naar Christus: een doorlopende lijn
Het Nieuwe Testament zet deze lijn niet opzij, maar vervolgt haar. De incarnatie is geen religieuze herstart, maar een verdieping van de openbaring: de God die sprak, komt nu zelf spreken in vlees en bloed. Christus is “het afschijnsel van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen” (Hebr. 1:3). Hij spreekt, onderwijst, geneest — en sterft, zichtbaar, publiek, historisch. Niet in een droom, maar op Golgotha.
De opstanding bevestigt deze lijn. Geen geestelijke verrijzenis in de harten der gelovigen, maar een lege grafheuvel, een lichaam dat eet, spreekt, wandelt. Ooggetuigen, gesprekken, aanrakingen. En de reactie van de discipelen is geen verzonken meditatie — het is getuigenis: “Hij leeft!” (Luk. 24:34). Het christelijk geloof ontstaat niet in een kloostercel, maar op stoffige wegen, tussen mensen, tijdens maaltijden en martelingen. Geloof als reactie op ontmoeting — niet op overpeinzing.
Waarom de mythe-hypothese faalt
De gedachte dat het christendom een zich langzaam ontwikkelende mythe is — een veredelde religieuze projectie, ontstaan uit rouw, schuld of hoop — is intussen populair geworden. Freud, Jung, Bultmann, Dawkins: allen hebben ze in verschillende toonaarden gesuggereerd dat het christendom uiteindelijk toch door mensen bedacht is. Maar dat betoog faalt, fundamenteel.
Mythes ontstaan in de mist der tijden, niet onder Romeinse kruisiging. Mythes komen niet met namen, jaartallen, geografische coördinaten en ooggetuigen die je bij wijze van spreken zou kunnen ondervragen. Mythen eisen geen bekering van vijanden en verspelen geen politieke invloed. En bovenal: mythen brengen geen mensen ertoe zichzelf tot de dood toe te verloochenen — wetende dat zij liegen.
Christus, Zijn leven, dood en opstanding, worden juist verkondigd als feitelijke gebeurtenissen in de wereld, niet als innerlijke symboliek. Wie dat negeert, leest de tekst niet, maar projecteert een modern wereldbeeld op een oud getuigenis. De Schrift zelf laat geen ruimte voor vroom subjectivisme. “Indien Christus niet is opgewekt,” schrijft Paulus, “dan is uw geloof zinloos” (1 Kor. 15:17). Geen symboliek. Geen vaagheid. Alles of niets.
Ontmoeting als fundament
En dus: het fundament van het geloof is ontmoeting. Niet met een vaag ‘hogere’ kracht, maar met de God van Abraham, Isaak en Jakob — geopenbaard in Jezus Christus. Deze ontmoeting is niet mystiek verzonnen, maar geschiedkundig verankerd, in de tekst, in de tijd, in de tekenen. En dat maakt geloven niet makkelijker — maar wel betrouwbaarder.
Geloof is niet: “ik voel dat dit waar is.” Geloof is: “Hij leeft, en ik kan niet anders dan Hem vertrouwen.” Zoals Thomas niet zei: ik heb eindelijk rust in mijn ziel, maar: “Mijn Heere en mijn God!” (Joh. 20:28). Het ging hem niet om de ervaring, maar om de realiteit die zich aan hem had opgedrongen.
Slotgedachte
Wat maakt het christelijk geloof dus anders dan elke andere religieuze of ideologische claim? Niet zijn moraliteit, niet zijn diepgang, zelfs niet zijn schoonheid — al heeft het dat alles in overvloed. Wat het anders maakt, is dit: God heeft gesproken, en het was hoorbaar; Hij is gekomen, en het was zichtbaar; Hij is opgestaan, en het was controleerbaar.
Ziedaar het verschil. En ziedaar ook de uitnodiging: niet tot mystiek, maar tot ontmoeting. Geen projectie van het hart — maar openbaring van de Waarheid. En waarheid, als zij zich aandient, vraagt niet slechts om instemming, maar om overgave.
Reacties en ervaringen
Wat denk jij? Herken je het verschil tussen persoonlijke religieuze beleving en publieke openbaring? Raakt dit artikel iets in je — kritisch of bevestigend?
Misschien geloof je allang, of misschien heb je juist grote vragen bij het christelijk geloof. Misschien ben je opgegroeid met de Bijbel, maar heb je die publieke, levende waarheid nog nooit echt ontmoet. Of misschien sta je er met scepsis naar te kijken, maar wil je wel eerlijk zoeken.
Wat jouw achtergrond of overtuiging ook is: je bent van harte uitgenodigd om te reageren. Stel je vragen. Deel je twijfels. Of vertel wat deze benadering bij jou oproept.
Laat je reactie hieronder achter — inhoudelijk, persoonlijk of gewoon nieuwsgierig. We lezen graag met je mee.