Last Updated on 16 mei 2025 by M.G. Sulman
In de video Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit?, gepubliceerd op het YouTube-kanaal van het Nederlands Dagblad (15 april 2024), tracht de spreker het gesprek over homoseksualiteit en Schriftgezag subtiel te herpositioneren. Een helder antwoord blijft uit. In plaats daarvan ontvouwt zich een hermeneutisch betoog dat de klassieke lezing relativeert, en de kernvraag verschuift naar culturele machtsstructuren, historische gevoeligheden en ethische herinterpretaties. Maar juist daar rijst een principiële vraag: mag de mens zich op de stoel van de Rechter plaatsen en bepalen wat de Schrift “bedoeld zou hebben”? De Bijbel presenteert zichzelf immers niet als mensenwoord met een goddelijke glanslaag, maar als het geïnspireerde Woord van God (2 Timotheüs 3:16). Elke interpretatie staat of valt met onderwerping aan dat Woord — niet andersom. Wat hier op het spel staat, is dan ook geen exegetisch detail over de oudheid, maar de fundamentele kwestie: wie spreekt er met gezag over mens-zijn, seksualiteit en zonde? God… of de mens?
Inhoud
- 1 De Video in vogelvlucht
- 2 Van zonde naar sociologie: wat de spreker probeert te doen
- 3 De hermeneutiek van het misschien
- 4 Historische context: hulpmiddel of herschrijving?
- 5 Het manbeeld in de oudheid als sleutel tot de Bijbel?
- 6 Van vruchtbaarheid naar vergeestelijking
- 7 Twee perspectieven of twee waarheden?
- 8 Presuppositionele evaluatie: de bron van waarheid blootgelegd
- 9 Bijbelse helderheid in liefdevolle taal
- 10 Een bijbels antwoord: waarheid in liefde
- 11 Slotbeschouwing: eerbied voor de geest én de letter
- 12 Reacties en ervaringen
De Video in vogelvlucht
De spreker stelt dat het bij de vraag “Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit?” niet slechts gaat om het benoemen van enkele teksten, maar om de vraag hoe deze in hun historische context gelezen moeten worden. Jezus sprak, zo merkt hij op, over seksualiteit, maar niet expliciet over homoseksualiteit. Vervolgens benadrukt hij dat bijbelteksten over homoseksualiteit — zoals Genesis 19, Leviticus 18 en 20, en Romeinen 1 — veelal verbonden zijn aan opvattingen over mannelijkheid, eerverlies en sociale orde. In de antieke wereld werd de passieve rol in homoseksuele handelingen gezien als schandelijk en identiteitsondermijnend. Seksuele normen waren volgens hem eerder sociale constructies dan morele absoluties.
De spreker onderscheidt vervolgens twee perspectieven: enerzijds de gedachte dat homoseksuele relaties vandaag de dag fundamenteel verschillen van de hiërarchische en machtsgeladen structuren uit de oudheid; anderzijds het idee dat bijbelteksten vooral willen waarschuwen tegen misbruik en pleiten voor bescherming van menselijke waardigheid. In zijn conclusie stelt hij dat deze teksten niet primair homoseksualiteit veroordelen, maar gedrag dat de ander schaadt. Hij suggereert dat mensen met uiteenlopende visies elkaar kunnen vinden in de ethische geest van de tekst — ook als zij de letter anders lezen.
Van zonde naar sociologie: wat de spreker probeert te doen
De hermeneutiek van de omleiding
In plaats van frontaal te antwoorden op de vraag “Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit?”, zet de spreker in de besproken video een intellectuele omleiding in gang. Hij keert zich af van de letterlijke tekst en stelt een tegenvraag: Waarom willen mensen dit eigenlijk weten? Daarmee wordt de aandacht niet langer gericht op de inhoud van de openbaring, maar op de intentie van de vraagsteller. Dit is geen onschuldige beweging. Wie de vraag ondermijnt, ondermijnt de autoriteit van het antwoord. Het is alsof men de boodschapper verdenkt, om het bericht te verzwijgen.
Van Schriftgezag naar sociaal-ethisch kader
Wat volgt, is een gelaagde poging om de klassieke interpretatie van de relevante bijbelgedeelten (zoals Genesis 19, Leviticus 18:22, Romeinen 1:26–27) te deconstrueren en vervolgens opnieuw op te bouwen — maar dan niet op het fundament van Gods heiligheid, doch op de menselijk-ethische zorg voor waardigheid en gelijkwaardigheid. De spreker stelt dat deze teksten geen uitspraak doen over homoseksualiteit in de moderne zin, maar over hiërarchisch misbruik, vernedering en machtsvertoon. Daarmee wordt het morele zwaartepunt verplaatst van de daad naar de context; van het objectieve naar het relationele. De zonde wordt niet langer benoemd in termen van overtreding van Gods gebod, maar als het schenden van de menselijke integriteit — een subtiele, doch fundamentele verschuiving.
Zwijgende Jezus als stilzwijgende toestemming?
Een opvallend retorisch middel dat de spreker gebruikt, is het aanhalen van Jezus’ vermeende stilte over homoseksualiteit. “Hij sprak over seksualiteit, maar niet over homoseksualiteit.” Die opmerking klinkt onschuldig, maar draagt impliciet de suggestie dat wat Jezus niet expliciet veroordeelde, misschien wel acceptabel zou kunnen zijn. Theologisch is dat een ondeugdelijk argument. De Heiland kwam “niet om de wet of de profeten te ontbinden, maar om die te vervullen” (Mattheüs 5:17). Zijn zwijgen is geen herroeping, noch een blanco cheque. Wie de canon begrijpt als een eenheid (de analogia fidei) weet dat de geïnspireerde Schrift een samenhangend geheel vormt waarin Christus spreekt via de hele openbaring — ook via Leviticus en Paulus.
Een ethiek zonder fundament
Door de kernvraag af te buigen naar vragen over motivatie, sociale orde en culturele leeswijzen, onttrekt de spreker zich aan het primaat van Gods Woord als normatief kader. Zijn alternatief — menselijke waardigheid als hoogste ethische waarde — klinkt nobel, maar blijkt bij nadere beschouwing ontoereikend. Wie bepaalt wat waardig is? Op grond waarvan? Zonder objectieve openbaring verzinkt men al snel in wat de theoloog Cornelius Van Til aanduidde als het “rationalistische subjectivisme” van de autonome mens: een epistemologische chaos waarin elke morele claim drijft op drijfzand.1Cornelius Van Til beschrijft hoe het autonome denken van de natuurlijke mens leidt tot een voortdurende wisselwerking tussen rationalisme en irrationalisme: “The natural man, left to himself, will always oscillate between rationalism and irrationalism. In rationalism, he claims to be the measure of all things; in irrationalism, he admits that he cannot know anything for certain.” (The Defense of the Faith, 4th ed., Phillipsburg: P&R Publishing, 2008, p. 44). Zie ook: Christian Apologetics (ed. W.J. White, P&R Publishing, 1976), p. 24–25, waar Van Til stelt dat een autonome epistemologie uiteindelijk instort in subjectivisme en wanorde.[/mfn[ Zoals Spreuken 14:12 reeds waarschuwt: “Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het einde ervan zijn wegen van de dood.” Wat de spreker probeert te doen, is begrijpelijk vanuit het verlangen om pastoraal te zijn en conflict te vermijden. Toch is het de taak van de kerk — en van elke spreker die zich op de Schrift beroept — om niet slechts de zorgen van de cultuur te spiegelen, maar de waarheid van Gods Woord te verkondigen. Liefde zonder waarheid is sentiment. Waarheid zonder liefde is hard. Maar waarheid met liefde — dat is de weg van Christus. En daar moet elk theologisch discours mee beginnen. In het tweede segment van de video maakt de spreker een beweging die op het eerste gezicht redelijk en exegetisch klinkt: hij verlegt de focus van de tekst naar de context. Niet langer de vraag wat zegt de Schrift, maar hoe dacht men in de oudheid? Het lijkt zorgvuldig — want wie wil zich nog bezondigen aan anachronisme? — maar onder die historische correctheid schuilt een hermeneutisch verschuivingsmechanisme dat theologisch explosief is. De tekst wordt niet langer ontvangen als autoriteit, maar onderzocht als fenomeen. Zij spreekt niet als Woord van God, maar als culturele echo. Wat blijft is geen normatief spreken van bovenaf, maar een interpretatieve ruimte waarin de mens mag reconstrueren, herwegen, herschrijven. Petrus’ waarschuwing komt dan schrijnend dichtbij: “Geen profetie van de Schrift is van eigen uitlegging” (2 Petr. 1:20). De Schrift presenteert zich niet als suggestie, maar als openbaring. Wie daar een misschien van maakt, trekt het fundament onder de voeten van het gezag weg. Wat de spreker aanbiedt, is geen frontale ontkenning van wat de Bijbel zegt over homoseksuele handelingen. Integendeel — het is subtieler. Hij introduceert een waaier aan mogelijkheden, een interpretatief veld waarin voorzichtigheid en nuance regeren. De taal wordt conditioneel: misschien bedoelden de schrijvers dit, mogelijk ging het om sociale orde, wellicht is het oordeel cultureel ingebed. Op zichzelf genomen is dat legitiem als methode voor historische studie. Maar zodra dit misschien de normatieve helderheid van Gods Woord verdringt, wordt het een probleem. Want het Bijbelse spreken over zonde, oordeel, schepping en heil is niet optioneel of hypothetisch. Het is definitief, geopenbaard, bindend. Gods Woord is geen discussieplatform, maar het zwaard van de Geest (Ef. 6:17). Een theologie die zich uitdrukt in vermoedens, onzekerheden en waarschijnlijke scenario’s, is wellicht academisch modieus — maar ze is niet profetisch. In diezelfde sfeer van voorzichtige reconstructie beweert de spreker dat de Bijbelse afwijzing van homoseksuele handelingen in de oudheid vooral te maken had met eerverlies en machtsstructuren. Niet de daad an sich was zondig, maar de symboliek ervan: een man die zijn ‘mannelijkheid’ verloor door een passieve seksuele rol. Wat in Leviticus en Romeinen staat, wordt dan herlezen als reactie op sociale ordening, niet als goddelijke norm. De zonde verschuift van overtreding van Gods gebod (1 Joh. 3:4) naar schending van culturele codes. Zo wordt seksuele ethiek historisch gelokaliseerd, en moreel gerelativeerd. Zonde is dan niet langer een universeel theologisch begrip, maar een tijdgebonden categorie. En met die schuifbeweging wordt de profetische kracht van de Schrift uitgehold. Paulus’ oordeel in Romeinen 1 is dan niet meer een goddelijke diagnose van rebellie tegen de scheppingsorde, maar een echo van Grieks-Romeinse normen. De profeet wordt tot cultuurcommentator. Deze hermeneutiek — hoe voorzichtig ook — loopt uit op een ethiek zonder eschaton, zonder goddelijke horizon. Als de Bijbel geen helder “zo zegt de HEERE” meer uitspreekt, blijft slechts het misschien van menselijke voorzichtigheid over. Maar wie voortdurend twijfelt aan het spreken van God, zal uiteindelijk niets meer durven zeggen namens Hem. En daarmee verliest de kerk haar stem. Ironisch genoeg is het precies de menselijke waardigheid die men met dit interpretatieve misschien wil beschermen, die daardoor juist verdwijnt. Want zonder een vaste norm — zonder God als spreker — is waardigheid een sociaal construct: onderhandelbaar, fluïde, afhankelijk van het sentiment van de tijd. Alleen wanneer de mens waarde ontvangt van zijn Schepper (Gen. 1:27), heeft zijn waardigheid gewicht. Anders is ze een zucht in de wind. Wat de spreker biedt, is theologisch begrijpelijk in een tijd die huiverig is voor stellige uitspraken. Maar de Bijbel spreekt niet in peutertaal. Zij zegt niet: misschien mag dit niet. Zij zegt: Gij zult niet… — met liefdevolle ernst, maar met gezag. Want waarheid die bevrijdt, is waarheid die spreekt. En waar de kerk dat profetische spreken inruilt voor hermeneutisch misschien, daar verliest zij haar zout en haar licht. De hermeneutiek van het misschien lijkt pastoraal, maar ze is krachteloos. Ze lijkt wijs, maar is blind voor de heerlijkheid van Gods Woord. Ze lijkt mild, maar berooft zondaren van het enige dat hen werkelijk redden kan: het duidelijke, bevrijdende spreken van de levende God. Het adagium dat “de Bijbel in zijn context moet worden gelezen” is op zichzelf terecht. Elke tekst, zeker een oudtestamentische of vroegchristelijke, is ingebed in historische kaders en sociale conventies. Maar er bestaat een grens tussen contextuele verrijking en contextuele vervanging. De spreker in de besproken video schuift die grens allengs op, tot de oorspronkelijke betekenis van de tekst verdwijnt in een mist van cultureel relativisme. Wat resteert, is een hermeneutisch landschap waarin de tekst slechts iets zegt over zijn tijd, maar niets meer tegen de onze. Alsof de Schrift met pensioen is gestuurd. Neem de uitleg van Genesis 19, het bekende relaas van Sodom. De spreker ontkent de seksuele lading van de tekst niet, maar hij kadert haar in binnen sociale betekeniskaders. Het probleem, zo stelt hij, lag niet in homoseksuele handelingen an sich, maar in de cultuur van de oudheid waarin zulke handelingen geassocieerd werden met het verlies van mannelijkheid, status en orde. De daad wordt dus niet moreel veroordeeld vanwege haar aard, maar vanwege haar symboliek. En jazeker, de zonde van Sodom omvatte meer dan alleen seksuele zedeloosheid (vgl. Ez. 16:49). Maar om de seksuele dimensie tot slechts een sociaal-cultureel bijproduct te reduceren, is exegetisch ondeugdelijk. Het Hebreeuwse yada‘ (“kennen”) in Genesis 19:5 draagt hier evident seksuele connotatie (vgl. Richt. 19:22–25). Het Nieuwe Testament bevestigt deze lezing (Judas 1:7), waar gesproken wordt van “ontucht” en het najagen van “vlees” op tegennatuurlijke wijze. De gruwel van Sodom bestond in een samenspel van collectieve verdorvenheid, gewelddadige seksualiteit en rebellie tegen God. Dat laat zich niet herleiden tot enkel culturele normen — het is zonde in theologische zin. Het Nieuwe Testament bevestigt deze lezing niet alleen in Judas 1:7, maar ook in Romeinen 1, waar Paulus homoseksuele handelingen beschrijft als “tegennatuurlijk” (Rom. 1:26), als gevolg van de afgoderij en het verwerpen van Gods openbaring. Daarmee sluit Paulus aan bij de theologische ernst van Genesis 19. Wie deze teksten reduceert tot culturele conventies, verliest de Schrift als stem van God — en houdt slechts een spiegel van de cultuur over. Dezelfde tactiek wordt door de spreker toegepast op Leviticus 18 en 20. De verboden op seksuele omgang tussen mannen worden niet genegeerd, maar gecontextualiseerd. Hij stelt dat deze voorschriften onderdeel zijn van een breder pakket aan cultische en sociale regels uit de oudheid. En inderdaad, hij heeft gelijk wanneer hij zegt dat deze teksten “in hele rijtjes andere voorschriften” staan, die onder meer gaan over “dronkenschap, diefstal, liegen, en ga zo maar door”. Toch leidt deze contextuele plaatsing bij hem tot een subtiele, maar principiële verschuiving: het morele gewicht van de verboden wordt functioneel afhankelijk gemaakt van hun culturele bedding. De suggestie die door zijn betoog heen loopt, is dat deze regels slechts bindend waren binnen het symbolische kader van de oud-Israëlitische samenleving. Zonde wordt zo herleid tot wat binnen een bepaalde orde toen als zondig gold — een soort culturele conventiezonde. De spreker verwoordt het als volgt: “Wat erachter zit is dat seksuele relaties ook uitdrukking zijn van een bepaalde opvatting over wat het betekent om man te zijn of vrouw te zijn, en daarbij ook van een bepaalde sociale orde.” Hier stuit men echter op de grens van Schriftgezag. Want wie Leviticus alleen leest als socioculturele codering, stuit in Romeinen 1:26–27 op een geïnspireerde theologische herneming die zich aan dat keurslijf onttrekt. Paulus, schrijvend onder leiding van de Geest, herhaalt en verdiept de Levitische afwijzing. Maar hij doet dit niet in een juridisch of cultisch register, maar binnen een universeel moreel betoog over afgoderij, natuurlijke orde en moreel verval. De homoseksuele praxis wordt daar benoemd als “tegennatuurlijk” en verbonden met het loslaten van de Schepper en diens openbaring. Wat in Leviticus nog in het kader van Israël wordt uitgesproken, wordt in Romeinen theologisch verankerd in de scheppingsorde zelf. Niet als tijdelijk voorschrift, maar als uitdrukking van de verstoorde verhouding tussen Schepper en schepsel. Niet cultuurgebonden, maar antropologisch fundamenteel. Wat deze hermeneutische benadering uiteindelijk blootlegt, is niet primair de culturele of historische situering van de tekst, maar de ideologische situering van de lezer. In plaats van zich te onderwerpen aan het gezag van de Schrift als geopenbaard Woord van God, benadert de moderne lezer de Bijbel vaak met categorieën die voortkomen uit een humanistisch raamwerk — autonomie, empathie en inclusiviteit. Deze waarden functioneren impliciet als normatief raster, waardoor de tekst niet meer spreekt tot de mens, maar wordt hervertaald binnen diens eigen morele kaders. Waar openbaring ondergeschikt raakt aan culturele sensitiviteit, dreigt theologie te ontaarden in zelfbevestiging. Als je slechts gelooft wat je bevalt, en niet wat je tegenstaat, dan geloof je niet in God, maar in jezelf. De historische context mag dan het decor zijn waarin de Schrift zich uitspreekt — het is nooit de regisseur. De spreker poogt ruimte te maken voor nuance, maar doet dat door de tekst uit handen te slaan van haar Auteur. En zodra de Schrift haar transcendente stem verliest, wordt zij gereduceerd tot echo van menselijke ervaring. Dat is geen eerlijke exegese meer, maar een beleefde vorm van amendering. De vraag is dan niet meer: Wat zegt de Bijbel?, maar: Wat durven wij nog te zeggen namens de Bijbel? Een wezenlijk verschil. In zijn poging de Bijbel te duiden, legt de spreker de nadruk op hoe de oudheid over mannelijkheid dacht. Zijn these? Seksuele normen, vooral rond homoseksuele handelingen, draaiden niet om moraal in de moderne zin, maar om statusverlies. De passieve man in een homoseksuele daad — zo suggereert hij — werd niet veroordeeld vanwege zonde, maar omdat hij zijn sociale positie verbeurde. Seksualiteit als code voor eer en hiërarchie. Voilà, de kern is blootgelegd — althans, volgens deze visie. De vraag is echter of we hiermee nog spreken over exegese van de Bijbel, of over het projecteren van een sociologisch raster op een tekst die pretendeert goddelijke waarheid te zijn. Want zodra de ‘context’ méér gaat bepalen dan de tekst, heeft men het hermeneutisch roer in handen van de cultuur gegeven, en de Schrift gedegradeerd tot object van psychohistorisch veldwerk. Het gevolg van deze interpretatie is theologisch explosief, al klinkt het discours zelf bedaard. Als seksuele normen slechts afgeleiden zijn van sociale conventies, is zonde een cultureel construct — en daarmee ontdaan van haar absolute karakter. Maar dat is volstrekt onverenigbaar met de Bijbelse zondeleer, waarin overtreding niet primair wordt gedefinieerd door maatschappelijke schade, maar door opstand tegen Gods heilige wil (Psalm 51:6; 1 Joh. 3:4). In Romeinen 1 wordt het actief én passief bedrijven van gelijkgeslachtelijke gemeenschap getypeerd als παρά φύσιν (tegen de natuur in) — een uitdrukking die Paulus niet verbindt aan eerverlies of sociale posities, maar aan de radicale omkering van Gods scheppingsorde. De afwijking ligt niet slechts in het culturele gevolg, maar in de daad zelf. De morele zwaarte is theologisch verankerd. De spreker heeft ongetwijfeld gelijk dat eer, status en dominantie in de antieke wereld een prominente rol speelden. De klassieke wereld dacht hiërarchisch, en seksuele handelingen konden daarin fungeren als instrument van bevestiging of vernedering. Dat sociaal-culturele inzicht is op zichzelf niet onjuist. Maar in het betoog van de spreker fungeert het als een afleidingsmanoeuvre: het verschuift de aandacht van de inhoudelijke norm van de Schrift naar de culturele context waarin zij werd uitgesproken. Alsof het feit dat zulke ideeën circuleerden in de oudheid automatisch impliceert dat de Bijbel daarvan afhankelijk is — of zelfs erdoor wordt bepaald. Dat is echter een fundamentele mislezing van hoe de Schrift zich tot cultuur verhoudt. Want de Bijbel is niet eenvoudigweg een product van haar tijd, maar spreekt haar tijd — en ook onze tijd — toe met profetisch gezag. Ze bevestigt niet wat vanzelf spreekt binnen menselijke structuren, maar corrigeert en herschept die structuren vanuit goddelijke openbaring. Denk bijvoorbeeld aan het gebod tot vijandliefde (Mattheüs 5:44), dat haaks staat op de vergeldingsethiek van de oudheid, of aan de gelijkschakeling van man en vrouw in Christus (Galaten 3:28), die ingaat tegen de vanzelfsprekende patriarchale orde. Juist dát maakt de Schrift transcendent: ze spreekt niet afhankelijk, maar onafhankelijk van heersende normen. Dat zij homoseksuele daden afwijst zonder die afwijzing te koppelen aan kwesties van eerverlies of sociale vernedering, is dan ook veelzeggend. Het morele oordeel staat niet op de fundering van de cultuur, maar op het fundament van Gods wil. Of om het in Latijnse termen te zeggen: contra mundum, niet cum tempore — tegen de stroom in, niet met de mode mee. Wie werkelijk wil begrijpen hoe de Bijbel spreekt over mannelijkheid en seksualiteit, moet terug naar de oorsprong — naar Genesis 1 en 2. Daar is het onderscheid tussen man en vrouw geen product van sociale hiërarchie, maar het resultaat van goddelijke schepping: complementair, doelgericht, goed. De man en vrouw zijn geschapen voor eenheid, voortplanting en wederzijdse toewijding. “Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn” (Gen. 2:24). Dit is geen cultureel rollenspel, maar een geopenbaarde structuur: lichamelijk, geestelijk en moreel. De Bijbel bevestigt mannelijkheid niet in termen van macht of dominantie, maar binnen het kader van dienstbaarheid, zelfverloochening en verantwoordelijkheid. In Efeze 5:25 wordt van de man gevraagd dat hij zijn vrouw liefheeft zoals Christus de gemeente heeft liefgehad — met opofferende toewijding. Het is precies deze goddelijke blauwdruk die in Romeinen 1 wordt vervormd. Daar is het verlies van mannelijkheid geen kwestie van sociale status of symboliek, maar van geestelijk verval. De man keert zich af van zijn door God gegeven plaats in de scheppingsorde, doordat hij de waarheid van God inruilt voor een leugen (Rom. 1:25). Het gevolg is een levensstijl die Paulus omschrijft als “tegennatuurlijk” (Rom. 1:26) — omdat zij ingaat tegen het door God ingestelde onderscheid tussen man en vrouw, dat verankerd is in de scheppingsorde. Door de bijbelse leer over mannelijke homoseksualiteit onder te brengen bij culturele denkbeelden over eer en verlies van status, wordt een kernaspect van Gods openbaring verdampt tot sociologische speculatie. Het lijkt verlicht, maar is ten diepste verduisterend. Want het manbeeld van de Schrift is geen cultureel artefact, maar een goddelijk ontwerp. De vraag is dan niet: Wat dachten de ouden? — maar: Wat zegt de HEERE? En dát is een heel andere hermeneutiek. In het laatste deel van de video betoogt de spreker dat seksualiteit — althans biologische voortplanting — binnen het Koninkrijk van God zijn definitieve betekenis zou verliezen. Hij verwijst naar Jezus’ woorden over de eunuch in Mattheüs 19 en naar Paulus’ lof op het ongehuwde leven in 1 Korintiërs 7. Daarmee suggereert hij, zij het omfloerst door suggestieve voorbeelden in plaats van expliciete conclusies, dat seksuele oriëntatie en expressie vandaag opnieuw doordacht mogen worden, aangezien het fysieke huwelijk niet langer het hoogste goed zou zijn. Maar dit betoog verwart celibataire toewijding met seksuele herinterpretatie. Wat door Christus en Paulus wordt verheven is de onverdeelde toewijding aan God, niet de ontbinding van het door God ingestelde huwelijksmodel. Het celibaat is nooit een vrijbrief voor seksuele subjectiviteit; het is een ascetische gave (1 Kor. 7:7) binnen het kader van gehoorzaamheid aan de Schepper. De impliciete logica is als volgt: als Jezus ongehuwd leefde en Paulus het huwelijk optioneel maakt, dan zou de biologische ordening man-vrouw eveneens optioneel zijn. Maar deze redeneerlijn is een non sequitur. De afwezigheid van huwelijk bij Jezus betekent niet de afwezigheid van seksuele normering. Integendeel. Jezus bevestigt expliciet de scheppingsorde van man en vrouw als structureel fundament voor huwelijk én seksualiteit (Mattheüs 19:4–6). Zijn woorden zijn niet slechts beschouwend, maar normatief: “Wat God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.” Dit is geen tijdsgebonden cultuurkritiek, maar een beroep op de principium creationis, het beginsel van de schepping. De afwezigheid van voortplanting in de eschaton (vgl. Lukas 20:35) betekent niet dat de aardse ordening moreel vloeibaar wordt, maar dat zij haar aardse doel zal volbrengen en overstegen zal worden. Telos is geen annulering, maar vervulling.1Telos = datgene waar iets op gericht is; de vervulde bedoeling.
Slotopmerking
De hermeneutiek van het misschien
Van openbaring naar opinie: wanneer context de tekst gaat overheersen
Het misschien als hermeneutisch motief
Zonde als sociaal stigma?
Een moraal zonder metanarratief
Geen misschien, maar waarheid die bevrijdt
Historische context: hulpmiddel of herschrijving?
Wanneer uitleg omslaat in ondermijning
Van Sodom tot Paulus: de greep op de tekst verslapt
Leviticus en Romeinen: van afwijzing naar abstractie?
De hermeneutiek als spiegel van de lezer
Epiloog van een afwezige stem
Het manbeeld in de oudheid als sleutel tot de Bijbel?
De sociologische bril: wie is hier eigenlijk de hermeneut?
Van machtsverhouding naar moreel vacuüm
Een halve waarheid is een hele vertekening
Mannelijkheid volgens de Schrift
Afsluitend
Van vruchtbaarheid naar vergeestelijking
Het celibaat als argument voor seksuele fluiditeit?
Voortplanting overstegen ≠ scheppingsorde verworpen
Functie is geen norm: seksuele moraal voorbij het hier en nu
De spreker brengt een subtiel onderscheid aan tussen biologische geslachtsverschillen en spirituele identiteit. Hij stelt dat in het Koninkrijk van God voortplanting geen rol meer speelt, en dat seksualiteit dan overbodig wordt. Hij verwijst naar Mattheüs 19, waar Jezus spreekt over mensen die “eunuchen zijn omwille van het Koninkrijk”, en merkt op dat Jezus zelf ongehuwd leefde. Zijn impliciete conclusie luidt: als seksualiteit en voortplanting in het hiernamaals vervallen, dan kunnen de daaraan gekoppelde normen in het heden ook niet absoluut zijn.
Maar deze redenering verwart functie met norm. Dat de voortplantingsfunctie in de eschatologische toestand niet langer operationeel is, betekent niet dat de morele ordening waaraan die functie nu is verbonden, tijdelijk of willekeurig is. Net zoals het ritueel offeren van dieren in het Oude Testament zijn functie verloor in Christus, zonder dat het onderliggende principe — gehoorzaamheid en verzoening — verdween, zo blijft de scheppingsorde als morele structuur geldig zolang deze wereld bestaat. De tijdelijke aard van bepaalde functies zegt niets over de blijvende geldigheid van de morele norm waarin ze gegrond zijn.
De spreker zegt letterlijk: “In Gods koninkrijk wordt niet meer voortgeplant, en daarmee wordt seksualiteit overbodig.” Deze uitspraak mist echter een belangrijke theologische onderscheiding. De eschatologische volheid waarin menselijke huwelijken ophouden (Mattheüs 22:30) is niet normatief voor het aardse leven, maar reflecteert een vervulling voorbij dit tijdsbestel. Zolang hemel en aarde bestaan, blijft de scheppingsorde van man en vrouw (Gen. 2:24) richtinggevend voor seksuele ethiek.
Dit wordt expliciet bevestigd door Paulus, die in 1 Timotheüs 1:9–10 spreekt over “mannen die met mannen slapen” (ἀρσενοκοῖται) als overtreders van Gods wet. De term verwijst niet alleen naar misbruik of sociale hiërarchie, maar naar een objectieve zedelijke afwijking van Gods bedoelde orde. In de context van een universeel moreel overzicht — waarin ook leugenaars, meineedigen en vadermoordenaars genoemd worden — is het evident dat Paulus hier spreekt over blijvende, scheppingsgewortelde normen, niet tijdelijke culturele codes.
Oplossing of ontsnapping?
De vergeestelijking van seksualiteit klinkt theologisch chic, bijna mystiek — maar de concrete implicaties zijn allesbehalve neutraal. Door seksuele differentiatie als voorbijgaand te bestempelen, vervluchtigt het Bijbels getuigenis tot iets dat slechts geldt bij de gratie van tijd en cultuur. En zo keert de hermeneutiek weer terug naar haar vertrekpunt: niet onderworpen aan het Woord, maar gevormd door de geest des tijds. Een vlucht naar boven, zonder de voeten op de grond van het Woord. Wie echter het gezag van de Schrift erkent, kan niet langs Jezus heen, noch langs de schepping die Hij bevestigde. De orde van man en vrouw, de roeping tot kuisheid, en de heiligheid van het huwelijk zijn geen tijdelijke arrangementen, maar structurele elementen van Gods goede schepping. En ja, ook het celibaat is daarin een gave — maar geen carte blanche voor ethische herziening.
Finale gedachte
Wat de spreker “vergeestelijking” noemt is in naam geestelijk, maar in wezen antropocentrisch. De hoop op een wereld waarin voortplanting niet langer nodig is, wordt hier onbedoeld misbruikt als legitimatie voor het herschrijven van de geboden die God gaf voor deze wereld. Maar de wet des Heeren is volmaakt, zij bekeert de ziel (Psalm 19:8). Zij is geen voorlopige scaffolding, maar blijvend fundament — tot aan de voleinding der wereld. En dan nog: Gods Woord staat in aeternum. Niet aangepast aan de mens, maar gegeven tot zijn behoud.
Twee perspectieven of twee waarheden?
De dialoogstrategie: theologisch soepel, maar fundamenteel stroef
In het slot van de video ontvouwt zich een typisch hedendaagse denkwijze: het zoeken naar een brug tussen twee kampen — de traditionele Bijbellezing en de affirmatieve visie op homoseksuele relaties. De spreker poneert twee gezichtspunten die elkaar zouden kunnen aanvullen: enerzijds de erkenning dat Bijbelse teksten homoseksuele handelingen afwijzen binnen specifieke contexten van machtsmisbruik, anderzijds de mogelijkheid dat liefdevolle, gelijkwaardige relaties vandaag buiten dat kader vallen. Het klinkt mild, bemiddelend, moderato — en tegelijkertijd subtiel ondermijnend. Want door beide perspectieven als legitiem te positioneren, ontstaat de indruk dat waarheid meervoudig is. Alsof de Bijbel uitnodigt tot interpretatieve pluraliteit, zonder uitsluiting. Maar dat is theologisch onhoudbaar. De Schrift kent geen morele ambiguïteit: “Ja is ja, nee is nee” (Mattheüs 5:37). Waar de waarheid wordt vermengd met ruimte voor het tegendeel, verliest ze haar helderheid.
Wijsheid of verwarring?
De dialoogpositie — waarin beide standpunten als waardevol worden geframed — beroept zich op liefde, nuance en empathie. En inderdaad, pastorale bewogenheid vereist tederheid. Maar wanneer empathie het normatieve verdringt, vervaagt het profetisch gezag van het Woord. De waarheid wordt dan fluïde, gevoelig voor stemming en context. Niet de Schrift bepaalt wat goed is, maar het menselijk gevoel van “waardigheid”. De spreker stelt dat beide kampen zich kunnen herkennen in de Bijbelse oproep om misbruik te vermijden. Maar dat is te mager. Gods gebod draait niet alleen om het voorkomen van schade, maar om het gehoorzaam eren van Zijn heilige wil — ook als die ons ongemakkelijk maakt (Psalm 119:4). Ethiek die enkel stoelt op schadevermijding is geen heiligheidsethiek, maar een pragmatische moraal.
Waardigheid als vervangtheologie
De sleutelterm in deze brugconstructie is menselijke waardigheid. De spreker stelt dat de zogenoemde ‘lastige teksten’ over homoseksualiteit erop gericht zijn om de menselijke integriteit te beschermen — tegen uitbuiting, tegen vernedering, tegen onrecht. En dat klopt, zij het gedeeltelijk. De Bijbel beschermt inderdaad de mens, maar niet op humanistische gronden: zij doet dit binnen het kader van gehoorzaamheid aan God. Waardigheid is niet autonoom, maar afgeleid. Ze berust op het feit dat de mens geschapen is naar Gods beeld (imago Dei, Gen. 1:27), en dus geroepen wordt om naar Gods inzettingen te leven. Als waardigheid de norm wordt zónder verwijzing naar de geboden van de HEERE, ontstaat er een surrogaat-theologie waarin de mens zélf het criterium is voor wat goed en kwaad heet — een echo van Genesis 3:5: “Gij zult als God zijn.”

De vermomming van compromis
In het slot stelt de spreker dat de “geest van de tekst” belangrijker is dan de “letter”. Dat klinkt bevrijdend, zelfs charismatisch — maar het is in wezen een oude gnostische truc: het Woord wordt ontdaan van zijn concrete, gezaghebbende vorm. De ‘geest’ blijkt dan vaak niet de Geest van God, maar de geest van de tijd. Wie de letter relativeert, relativeert uiteindelijk ook de boodschap. En laten we niet vergeten: Jezus Zelf sprak als Degene die gezag had, niet als een diplomaat tussen morele kampen (Mattheüs 7:28–29). Hij legde de Schriften niet uit in de zin van: “je zou het ook anders kunnen zien”, maar sprak met goddelijke finaliteit. Zijn waarheid is niet een tussenpositie, maar snijdt dwars door menselijke constructies heen.
Epiloog
De poging om beide visies over homoseksualiteit in harmonie te brengen is in wezen een vredesverdrag op papier. In de praktijk blijven de visies onverenigbaar. Of homoseksuele handelingen zijn zondig — of ze zijn dat niet. Er is geen tertium dat buiten Gods wet om kan bestaan en toch in overeenstemming is met Zijn karakter. God is geen God van wanorde, maar van vrede (1 Kor. 14:33) — en daarom ook van helderheid. De waarheid van het Evangelie duldt geen rivaliserende lezing. Ze is niet bruut, niet kil, niet dogmatisch in de karikaturale zin — maar ze is wél ondeelbaar. En dat is geen hardheid, maar heiligheid.
Presuppositionele evaluatie: de bron van waarheid blootgelegd
Waar begint het denken eigenlijk?
Een van de meest fundamentele kwesties in elk theologisch debat is deze: met welke bril kijk je? De spreker in de besproken video laat een ogenschijnlijk open en nieuwsgierige benadering zien, maar wie goed luistert, merkt dat zijn hele betoog rust op een aantal diep verankerde vooronderstellingen. Niet de tekst van de Bijbel bepaalt de uitkomst, maar de hermeneutische kaders waarmee hij gelezen wordt — kaders die gevormd zijn door modern-seculiere waarden als autonomie, menselijke waardigheid en interpretatieve vrijheid. De vraag is niet langer: Wat heeft God gezegd? maar: Wat kunnen wij vandaag nog met deze tekst? Dat is een radicaal ander vertrekpunt. Het verlegt het gezag van de Openbaring naar het bewustzijn van de lezer. Of, om het filosofisch uit te drukken: de epistemologie is verschoven van objectieve waarheid naar subjectieve betekenisconstructie.

De mens als maat der dingen?
Deze fundamentele verschuiving wordt zichtbaar in het voortdurend centraal stellen van de menselijke ervaring en beleving. Seksualiteit wordt begrepen in termen van wederzijdse instemming, gelijkwaardigheid, en persoonlijke identiteit. Zonde is wat schaadt. Goed is wat bevestigt. Maar dit is precies de ethiek van de autonome mens zoals reeds getypeerd in Genesis 3:5: “Gij zult als God zijn, kennende het goed en het kwaad.” De presuppositionele fout zit dus niet slechts in een paar exegetische misstappen, maar in de onderliggende epistemologische houding: de mens is de uiteindelijke rechter over de tekst. En die houding is, per definitie, in strijd met het geloof dat de Bijbel Sola Scriptura is — niet als abstract principe, maar als praktisch richtsnoer. De Schrift is geen gesprekspartner in een modern ethisch debat; zij is de stem van God Zelf (Hebreeën 4:12).
Waarheid als openbaring of als construct?
Het grote verschil tussen een presuppositioneel-christelijke benadering en de benadering van de spreker is dus niet enkel inhoudelijk, maar principieel. Waar een Bijbels denker zegt: God heeft gesproken, daarom weet ik wat waarheid is, zegt deze spreker impliciet: De cultuur is veranderd, dus moeten wij heroverwegen wat waarheid betekent. Het resultaat is een hermeneutisch systeem dat voortdurend in beweging is — en dus geen vaste grond biedt. Maar de waarheid van God is niet fluïde. Zij is eeuwig, betrouwbaar en bestand tegen elk cultureel getij (Jesaja 40:8). De poging om de Bijbel aan te passen aan de mens is theologisch bezien een omkering van de orde: het is de klei die de pottenbakker probeert te vormen. De Schrift leert nochtans: “Wee hem die tegen zijn Formeerder twist” (Jesaja 45:9).
Tegenstrijdige fundamenten
Een klassiek apologetisch inzicht van Cornelius Van Til is dat elke wereldbeschouwing begint met een ultimate authority. Of dat nu de rede is, de ervaring, de gemeenschap, of de openbaring van God. In deze video blijkt de ‘ultieme autoriteit’ vooral te liggen bij menselijke interpretatie. De Bijbel wordt gebruikt, ja — maar als inspiratiebron, niet als bindende stem. En dát is uiteindelijk de crux: men neemt wél de woorden van de Schrift, maar niet haar gezag. Dat is een vorm van intellectuele piraterij (zoals Van Til het noemde): men rooft morele concepten uit het Bijbels wereldbeeld, terwijl men het fundament verwerpt. Dat is geen neutrale lezing, maar een vooringenomen herschikking — een hermeneutiek van de autonomie vermomd als objectieve nuance.
Laatste overweging
Presuppositioneel denken dwingt tot helderheid: ofwel buigen wij ons onder het Woord van God, ofwel herschrijven wij het naar onze maatstaven. Een middenweg bestaat niet — al klinkt ze nog zo sympathiek. De kernvraag is dan ook niet of er ruimte is voor dialoog of ervaring, maar of wij bereid zijn de Schrift haar plaats te geven als ultiem richtsnoer. Want waar dat niet gebeurt, rest slechts verwarring, hoe vriendelijk verpakt ook. Of zoals Paulus het zegt: “Laat God waarachtig zijn en alle mens leugenachtig” (Romeinen 3:4). En dat is — hoe ongemakkelijk ook — de enige grond onder onze voeten die niet bezwijkt.
Bijbelse helderheid in liefdevolle taal
Waarheid zonder liefde is hard, maar liefde zonder waarheid is leeg
Te midden van het theologisch steekspel rond homoseksualiteit ligt een vergeten vraag: hoe spreekt de Schrift zélf? Niet slechts over de inhoud van haar uitspraken, maar over de wijze waarop die worden gebracht. Is de Bijbel bot? Hardvochtig? Of juist messcherp én teder? In de veelheid aan stemmen die vandaag het debat bevolken — van theologische hervertellers tot progressieve apologeten — dreigt de toon van de Schrift overschaduwd te worden door onze eigen gevoeligheden. Toch spreekt Gods Woord niet als een kouwe wetstekst, noch als een sentimentele vriend. Het spreekt als een Vader: vol majesteit en barmhartigheid. “Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad” (Psalm 119:105) — niet een mistbank vol misschien’s, mitsen en maren.
De taal van genade is niet de taal van goedkeuring
Een veelgemaakte fout is het verwarren van pastorale bewogenheid met theologische instemming. Alsof een liefdevolle toon vereist dat wij de scherpe kanten van Gods gebod afvijlen. Maar ware liefde liegt niet. “De liefde verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verheugt zich over de waarheid” (1 Kor. 13:6). In dat licht moet ook het spreken over homoseksualiteit gelezen worden. Niet als een dogmatisch vlagvertoon, maar als een ernstige én warme oproep tot bekering, zoals zichtbaar in Paulus’ woorden: “En dit waren sommigen van u. Maar u bent schoongewassen…” (1 Kor. 6:11). Het Evangelie is altijd gericht op verlossing, niet op bevestiging van wat de mens uit zichzelf verlangt. Christus roept niet om ons gevoel te strelen, maar om ons hart te herscheppen.
Tederheid zonder omhaal: het voorbeeld van Jezus
Wie in de evangeliën leest, ontdekt een opmerkelijk patroon. Jezus spreekt met zachtheid tot hen die gebroken zijn, maar met heilige directheid tot hen die hun zonde koesteren. Denk aan de vrouw die betrapt werd op overspel: “Ga heen en zondig niet meer.” (Joh. 8:11). Die woorden zijn geen theologische ‘tussenweg’, maar de volheid van waarheid en liefde in één adem. Hij veroordeelt haar niet, maar bevestigt evenmin haar gedrag. In die geest moeten ook wij spreken. Niet met gesuikerde retoriek, noch met bulderende veroordeling, maar met de stem van Iemand Die de waarheid kent en het kruis op Zich nam om zondaren te redden. Want dát is de spits van alle ethiek: Christus, Die voor goddelozen gestorven is (Rom. 5:6).

Woorden die wonden én helen
Het Woord van God is niet onschuldig: het snijdt. “Het is scherper dan enig tweesnijdend zwaard” (Hebr. 4:12). Maar het snijdt niet om te doden — het snijdt om te genezen. En dat moet ook onze insteek zijn. Elke waarheid over seksualiteit, ook wanneer die confronteert, moet uitmonden in de uitnodiging tot leven. Geen stilzwijgen, geen ontwijken, geen semantisch acrobatisch gedraai. De kerk moet spreken — helder, maar niet hard. Duidelijk, maar niet veroordelend. In een tijd van ethische vertroebeling heeft de wereld geen behoefte aan meer nuance, maar aan meer genade die waarheid ademt.
Epiloog: spreken met Gods accent
Laat onze woorden het accent dragen van Gods stem — niet koel of afstandelijk, maar doordrenkt van de waarheid en bewogenheid van de Schrift. Niet slechts moreel juist, maar geestelijk geladen. Want wie de Bijbel erkent als het hoogste gezag, zal haar niet alleen verdedigen in leer, maar ook navolgen in toon: helder waar nodig, zachtmoedig waar mogelijk, altijd met het oog op redding.
De Schrift spreekt niet om gelijk te krijgen, maar om het hart te winnen. Zij roept op, waarschuwt, troost en overtuigt — opdat zondaren worden bekeerd, en heiligen worden versterkt. Zó spreekt God. Zó behoort ook de kerk te spreken. En zó — niet minder duidelijk, niet minder liefdevol — behoort ook het gesprek over homoseksualiteit gevoerd te worden: met ogen vol ernst, een stem zonder schaamte, en een hart vol Evangelie.
Een bijbels antwoord: waarheid in liefde
Van zondebesef naar genadeontvangst
In elk gesprek over homoseksualiteit binnen een bijbels kader moet vroeg of laat de zonde benoemd worden. Niet omdat de kerk geobsedeerd is door seksuele moraal, maar omdat de Schrift het morele leven van de mens onverbrekelijk verbindt met zijn verhouding tot God. Zonde is in de Bijbel geen abstract juridisch probleem, maar een relationele breuk. “Uw ongerechtigheden maken scheiding tussen u en uw God” (Jesaja 59:2). Dat geldt voor elke zonde — van hoogmoed tot hebzucht, van overspel tot leugen — en dus ook voor seksuele overtredingen, waaronder homoseksuele praktijken. De ernst daarvan ligt niet primair in maatschappelijke gevolgen, maar in het feit dat het ingaat tegen Gods geopenbaarde orde (Romeinen 1:26–27). Maar juist omdat zonde zo ernstig is, is het Evangelie zo verblindend mooi.
Zulken wáren sommigen van u…
Het is geen toeval dat Paulus, wanneer hij spreekt over zonden die het Koninkrijk van God uitsluiten, expliciet homoseksuele daden noemt — samen met overspel, afgoderij, diefstal, enzovoorts (1 Korinthiërs 6:9–10). En dan volgt die onverwachte wending, dat glorieuze maar: “En dit waren sommigen van u. Maar u bent gewassen, u bent geheiligd, u bent gerechtvaardigd in de Naam van de Heere Jezus…” (vers 11). Zulken wáren sommigen van u — de grammaticale tijdsvorm is hier theologisch geladen. Het impliceert een breuk, een verandering, een wedergeboorte. Niet: zulken zijn u, maar God vindt het oké. De apostolische lijn is niet bevestiging, maar bevrijding. De kerk van Christus is geen plaats van morele bevestiging, maar van geestelijke herschepping. Waar de Heilige Geest werkt, verandert identiteit — niet door repressie, maar door vernieuwing van binnenuit (Efeze 4:22–24).
Barmhartigheid zonder moralisme
Toch is het zaak te waken voor een legalistische toon. Het bijbelse antwoord op homoseksualiteit is niet: “Beheers je”, maar: “Bekeer je — en ontvang genade.” Bekering is geen menselijk werk, maar vrucht van Gods roepstem. Wie tot Christus komt, komt niet als ethisch herstelde burger, maar als verloren zoon, als dorstig mens, als iemand die zichzelf niet kan redden. In dat opzicht is het Evangelie radicaler dan elke progressieve affirmatie of conservatieve afwijzing: het erkent de diepte van de zonde én biedt tegelijk een redding die niets anders vraagt dan geloof. “Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken.” (Johannes 7:37) Geen voorbehoud, geen mitsen, geen menselijke voorwaarde. Alleen dat ene: kom. En laat Mij je wassen.
Seksualiteit onder het kruis
De roeping van de christen is niet zelfexpressie, maar kruisdragen. Of iemand nu worstelt met homoseksuele verlangens, heteroseksuele onreinheid of welke zonde dan ook — de weg van het discipelschap vereist overgave. “Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen” (Markus 8:34). Dat klinkt hard in moderne oren, maar het is de weg naar het leven. Niet het uitdrukken van je verlangens maakt je vrij, maar het toebehoren aan Christus. Vrijheid is niet het afwerpen van Gods gebod, maar het omhelzen van Zijn wil. Alleen dan wordt zelfs het terrein van onze diepste begeerten geheiligd tot plaats van aanbidding.
Laatste woord: liefde tot de Waarheid
Het bijbels antwoord op homoseksualiteit is niet eenvoudig, maar wel eenduidig. Het vraagt om waarheid, om bekering, om gehoorzaamheid. Maar het wijst tegelijk naar een open deur van genade, voor iedereen die komt. Wie tot Christus vlucht, treft geen afwijzing, maar genade op genade (Johannes 1:16). En wie in Hem blijft, leert leven in een nieuwe identiteit — niet als product van de cultuur, maar als kind van God. In een tijd waarin mensen zoeken naar bevestiging, biedt de Bijbel iets beters: verlossing. En dat is uiteindelijk het enige wat redt.
Slotbeschouwing: eerbied voor de geest én de letter
De Schrift als scheidsrechter, niet als suggestie
Wat uiteindelijk opvalt in de besproken video is niet zozeer een openlijke afwijzing van de Bijbel, maar een herdefinitie van wat het betekent dat de Bijbel spreekt. De spreker wil de teksten een andere geest inblazen — vriendelijker, mensgerichter, contextueel gevoeliger. Maar wie beweert de geest van een tekst te volgen, terwijl hij de letter achter zich laat, komt vroeg of laat in conflict met de Geest Die die letters zelf heeft ingegeven (2 Timotheüs 3:16). Het is een oude truc in modern jasje: “Heeft God werkelijk gezegd?” (Genesis 3:1).
De strijd rondom homoseksualiteit is daarom niet slechts ethisch, maar epistemologisch. Het gaat uiteindelijk om deze vraag: wie bepaalt wat goed is? Wie heeft het laatste woord? En wat gebeurt er wanneer dat Woord opnieuw op de proef wordt gesteld — niet door openlijke ontkenning, maar door hermeneutische manipulaties?
Geen ruimte voor zelfprojectie in het heiligdom
De theologische inzet is hoog. Als de Schrift haar gezag verliest, verliest ook de kerk haar richting. Ze verandert dan in een spiegelzaal van subjectieve interpretatie, waarin iedereen iets van zichzelf terugziet — maar niemand nog iets hoort van de heilige God. Het bijbelse spreken over homoseksualiteit is geen op zichzelf staand moreel oordeel, maar geworteld in de bredere openbaring van Gods heilige karakter, Zijn scheppingsorde en verlossingsplan. Gods Woord is dan ook niet slechts informatief, maar performatief: het schept wat het zegt (vgl. Jesaja 55:11). Daarom kan het zich niet laten inkaderen door menselijke kaders — het breekt ze open.
Het alternatief is duisternis met zachte randen
Wie de Schrift onschadelijk maakt in naam van pastorale nuance, maakt haar machteloos tegen de leugen. Dan blijft er slechts een esthetisch Evangelie over: sympathiek, open, en vol vragen — maar zonder kracht tot behoud (Romeinen 1:16). De verleiding is groot: een geloof dat niemand meer schokt, geen zonden meer benoemt, en waarin Christus degradeert tot moreel kompas zonder kruis. Maar dat is geen christendom meer. Het is een culturele projectie, een echo van menselijke harten — niet de roep van een heilige God tot een verloren wereld. Het Evangelie is geen literaire stijl, maar een bovennatuurlijk Woord dat doden levend maakt. En dat vereist geen retorische demping, maar theologische trouw.
Afsluiting: wat resteert?
Wat resteert na de video is een breed appel op menselijkheid, nuance en waardigheid. Niet zonder waarde, zeker niet. Maar tegelijk blijft er iets fundamenteels ongezegd — of liever: ongehoord. De stem van de HEERE Zelf. Niet de stem van het collectief, niet de stem van historisch inzicht, niet de stem van culturele bezorgdheid. Maar de stem die sprak: “Laat er licht zijn.” Die stem vraagt geen interpretatief overleg, maar gehoorzaamheid. Ze spreekt niet ter discussie, maar ter bekering. En wie de Schrift werkelijk als Woord van God ontvangt, zal haar niet gebruiken als grondstof voor meningsvorming, maar als fundament voor heilig leven. “De HEERE heeft gesproken — wie zal dan niet profeteren?” (Amos 3:8). Dat is de ware ernst. En ook de ware hoop. Want waar God spreekt, daar is leven.
Reacties en ervaringen
Hieronder kun je reageren op dit artikel. Je kunt bijvoorbeeld je reactie geven op de ND-video of delen hoe jij tegen het onderwerp homoseksualiteit en de Bijbel aankijkt. Ook inhoudelijke aanvullingen of vragen zijn welkom. Wij stellen reacties zeer op prijs. Reacties worden niet automatisch (direct) gepubliceerd. Dit gebeurt pas nadat ze door de redactie zijn gelezen, om ongepaste of irrelevante reacties te filteren. Daardoor kan er enige tijd zitten tussen het insturen en het zichtbaar worden van je reactie.